91 research outputs found

    Voedselkeuzes en draagkracht: de mogelijke consequenties van veranderingen in de draagkracht van Nederlandse kustwateren op het voedsel van schelpdieretende wad- en watervogels

    Get PDF
    De Waddenzee en de Noordzeekustzone zijn aangewezen als Natura2000-gebieden. Naast een verplichting tot instandhouding is voor de Waddenzee een verbeterdoelstelling geformuleerd voor de schelpdieretende vogelsoorten Eider (als broedvogel en als niet-broedvogel), Topper, Kanoet, Scholekster en Steenloper (voor deze soorten als niet-broedvogel). Voor de Noordzeekustzone zijn voor schelpdieretende kustvogels en voor de aangewezen habitattypen alleen behoudsdoelstellingen geformuleerd. Anno 2010 voldoen de populaties van de Topper, de Kanoet en de Steenloper aan de Instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee. De aantallen van de Eider en de Scholekster liggen lager dan de geformuleerde doelstellingen. In de Noordzeekustzone liggen de aantallen Zwarte Zee-eenden, Eiders en Scholeksters onder de geformuleerde Instandhoudingsdoelstellingen. Voor de Kanoet werden deze gehaald tussen 1999-2000 en 2003-2004 maar de actuele situatie is onduidelijk. Gedurende de laatste decennia waren verscheidene factoren van belang voor de aantalsontwikkeling van de meeste schelpdieretende vogelsoorten. Het toenmalige Ministerie van LNV (nu EL&I) heeft in 2008 aan IMARES vragen gesteld die in het kader van een zogenaamd BO-project moesten worden beantwoord. Voor de belangrijkste soorten schelpdieretende vogels (de hierboven genoemde soorten plus de Zwarte Zeeeend) gaat het om de volgende vragen: In hoeverre is het benodigde voedsel aanwezig? Is het beschikbare voedsel van voldoende kwaliteit? Is het preferente voedsel beschikbaar en bereikbaar? Krijgen de vogels voldoende gelegenheid om het voedsel ook te bemachtigen (onder invloed van ecologische en antropogene factoren)? Deze basisvragen zijn door het Ministerie voor de 6 te onderzoeken vogelsoorten (Eider, Zwarte Zeeeend, Toppereend, Scholekster, Kanoet en Steenloper) vertaald naar de in Hoofdstukken 3 t/m 8 weergegeven kennisvragen per soort. Deze richten zich vooral op de voedselecologie van de genoemde schelpdieretende soorten. De centrale vraag die in dit rapport wordt besproken is in hoeverre de condities binnen de Waddenzee en de Noordzeekustzone van invloed zijn of kunnen zijn op de populatieomvang van de genoemde soorten. De belangrijkste factoren die hierop invloed kunnen hebben zijn habitatgeschiktheid en voedselvoorziening. Habitatgeschiktheid is in deze gebieden vooral gekoppeld aan de aanwezigheid van geschikte leefgebieden en verstoring, voedselvoorziening aan de beschikbaarheid van voldoende hoeveelheden geschikte prooidieren

    Passende beoordeling voor Mosselzaadinvang (MZI) in Nederlandse kustwateren

    Get PDF
    Het voorgenomen plan is om op verschillende locaties in de Natura 2000-gebieden Waddenzee, Voordelta en Oosterschelde MZI-installaties te plaatsen en te exploiteren. Het gaat om 9 locaties in de Waddenzee (totaal oppervlak 545 ha, waarvan maximaal 500 ha in gebruik; in de 1e tranche die geldt voor de jaren 2010 en 2011 wordt hiervan 205 ha uitgegeven), 1 locatie in de Voordelta (totaal oppervlak 60 ha, waarvan 12 ha in de 1e tranche in gebruik) en 4 locaties in de Oosterschelde (totaal oppervlak 200 ha, waarvan in de 1e tranche 110 ha wordt uitgegeven). Indien de locaties volledig worden benut, worden er met uitzondering van de locatie Schaar van Renesse (Voordelta) en de locatie Zuidmeep (Waddenzee) geen significante negatieve effecten van de geselecteerde locaties op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen verwacht. Voor de locatie Zuidmeep kunnen significante effecten niet worden uitgesloten voor het instandhoudingsdoel van de Bergeend, gezien de nabijheid van een ruigebied van deze soort. Voor de locatie Schaar van Renesse kunnen significante negatieve effecten van MZI’s niet met zekerheid worden uitgesloten voor het instandhoudingsdoel van de Roodkeelduiker, aangezien deze verstoringsgevoelige soort dan nog aanwezig is in het betreffende gebie

    Natuurgrenzen in de Waddenzee: een verkenning voor beleid en beheer

    Get PDF
    Het begrip natuurgrenzen wordt de laatste jaren regelmatig gebruikt in het kader van beleidsontwikkeling. In de praktijk blijkt dat het niet eenvoudig is om het begrip zodanig inhoud te geven dat vergunningverlening er op gebaseerd kan worden. Mede omdat er verwarring en overlap was er met het begrip gebruiksgrens. Geconcludeerd wordt dat er wel degelijk natuurgrenzen bestaan, maar voor het vaststellen daarvan is het noodzakelijk eerst goed te definiëren over welk type natuur we het hebben. Daarom wordt de term natuurtype geïntroduceerd

    Ecologische analyse van potentiële locaties voor mosselzaadinvang (MZI) in Nederlandse kustwateren

    Get PDF
    Het doel van de ecologische analyse is aan te geven of, en zo ja welke, ecologische functies aan de orde zijn bij toepassing van mosselzaadinvang (MZI) in de gegeven zoekgebieden en wat de mogelijke effecten zijn. De analyse is gebaseerd op de resultaten van eerdere MZI evaluaties en gericht op mogelijke effecten op draagkracht, bodem, vogels en zeezoogdieren. Omdat het gaat om een vergelijking van gebieden is de aandacht vooral gericht op effecten die ruimtelijk verschillend kunnen uitwerken. Op basis van deze studie kan een keuze worden gemaakt van een redelijk groot aantal locaties waarvoor geen omvangrijke nadelige effecten van MZI toepassingen worden verwacht. Deze locaties bevinden zich in de Waddenzee, Voordelta en Oosterschelde, met een evenredige verdeling over deze gebieden

    Ecologische effecten van een derde spuimiddel in de Afsluitdijk op vogels, zeezoogdieren en beschermde habitats in de westelijke Waddenzee

    Get PDF
    Momenteel worden voorbereidingen getroffen voor de bouw van nieuwe spuisluizen in de Afsluitdijk. Deze nieuwe sluizen moeten het mogelijk maken dat het overtollige zoete water uit het IJsselmeer, ook bij de verwachte stijging van de zeespiegel en een toename van de aanvoer van rivierwater vanuit de ijssel, nog tenminste tot het jaar 2050 kan worden geloosd op de Waddenzee. Na uitvoerige afwegingen is als voorlopige voorkeurslocatie voor het nieuwe spuimiddel gekozen voor een locatie in de "knik" van de Afsluitdijk, enkele kilometers westelijk van Kornwerderzand. Gebruik van een nieuw spuimiddel op deze locatie zal tot gevolg hebben dat in de Waddenzee een andere zoet-zoutverdeling zal ontstaan. Deze kan leiden tot een verandering in de samenstelling en de omvang van de bodemfaunagemeenschappen, zowel van de droogvallende wadplaten als van het permanent onder water staande deel van de Waddenzee. Als gevolg hiervan zouden ook veranderingen kunnen optreden in de aantallen, verspreiding en soortensamenstelling van wad- en watervogels en van zeezoogdieren. In dit rapport worden de resultaten van een studie naar de ecologische effecten op vogels en zeezoogdieren en op relevante habitats in de westelijke Waddenzee weergegeven. Deze resultaten zullen worden verwerkt in het Milieu-effectrapport Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk en worden gebruikt in een toetsing van de ecologische effecten van het nieuwe spuimiddel in het licht van de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving op het gebied van de Natuurbescherming

    Biobouwers als onderdeel van een kansrijke waterveiligheidsstrategie voor Deltaprogramma Waddengebied

    Get PDF
    Binnen het Deltaprogramma Waddengebied wordt gezocht naar nieuwe veiligheidsstrategieën in verband met klimaatverandering en zeespiegelstijging. Deze strategieën moeten worden ingepast in het bijzondere ecosysteem van de Wadden. Er bestaan op dit moment veel ideeën over de inzet van biobouwers (ook wel ‘ecosystem engineers’ genoemd) in de waterveiligheid. Deze organismen beïnvloeden hun omgeving en kunnen mogelijk via deze natuurlijke processen bijdragen aan de waterveiligheid. Dit rapport geeft een overzicht van de biobouwers die mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan de lange-termijn veiligheidsopgave en het meegroeivermogen van de Waddenzee met zeespiegelstijging, de orde van grootte van hun effecten en de mate van hun inzetbaarheid. De volgende biobouwers zijn onderzocht: mosselen, oesters, Ensis (schelpdierbanken), kweldervormende vegetatie, duinvormende vegetatie, diatomeeën en zeegras

    Holes in the t-J_z model: a thorough study

    Full text link
    The t-J_z model is the strongly anisotropic limit of the t-J model which captures some general properties of the doped antiferromagnets (AF). The absence of spin fluctuations simplifies the analytical treatment of hole motion in an AF background and allows us to calculate the single- and two-hole spectra with high accuracy using regular diagram technique combined with real-space approach. At the same time, numerical studies of this model via exact diagonalization (ED) on small clusters show negligible finite size effects for a number of quantities, thus allowing a direct comparison between analytical and numerical results. Both approaches demonstrate that the holes have tendency to pair in the p- and d-wave channels at realistic values of t/J. The interactions leading to pairing and effects selecting p and d waves are thoroughly investigated. The role of transverse spin fluctuations is considered using perturbation theory. Based on the results of the present study, we discuss the pairing problem in the realistic t-J-like model. Possible implications for preformed pairs formation and phase separation are drawn.Comment: 21 pages, 15 figure

    Symmetry breaking in the Hubbard model at weak coupling

    Full text link
    The phase diagram of the Hubbard model is studied at weak coupling in two and three spatial dimensions. It is shown that the Neel temperature and the order parameter in d=3 are smaller than the Hartree-Fock predictions by a factor of q=0.2599. For d=2 we show that the self-consistent (sc) perturbation series bears no relevance to the behavior of the exact solution of the Hubbard model in the symmetry-broken phase. We also investigate an anisotropic model and show that the coupling between planes is essential for the validity of mean-field-type order parameters

    Theory of charge transport in diffusive normal metal / conventional superconductor point contacts

    Get PDF
    Tunneling conductance in diffusive normal metal / insulator / s-wave superconductor (DN/I/S) junctions is calculated for various situations by changing the magnitudes of the resistance and Thouless energy in DN and the transparency of the insulating barrier. The generalized boundary condition introduced by Yu. Nazarov [Superlattices and Microstructures 25 1221 (1999)] is applied, where the ballistic theory by Blonder Tinkham and Klapwijk (BTK) and the diffusive theory by Volkov Zaitsev and Klapwijk based on the boundary condition of Kupriyanov and Lukichev (KL) are naturally reproduced. It is shown that the proximity effect can enhance (reduce) the tunneling conductance for junctions with a low (high) transparency. A wide variety of dependencies of tunneling conductance on voltage bias is demonstrated including a UU-shaped gap like structure, a zero bias conductance peak (ZBCP) and a zero bias conductance dip (ZBCD)
    corecore