A qualitative calculus for moving point objects constrained by networks

Continu bewegende objecten vormen een belangrijk studieobject in een groot aantal domeinen. Enkele voorbeelden zijn: een bioloog die het verplaatsinggedrag van een kudde dieren wil bestuderen, een verkeersplanner die de bewegingen van auto’s wil volgen en een sportwetenschapper die de onderlinge interacties van voetballers tijdens een wedstrijd wil analyseren. Vanuit geometrisch standpunt, concentreren de meeste toepassingen zich op de positionele beweging van het voorwerp zelf waardoor bewegende objecten meestal tot punten worden vereenvoudigd. De recente evoluties in diverse plaatsbepalingstechnieken (GPS, GSM, ...) laten toe grote hoeveelheden dergelijke bewegende puntobjecten op te meten en op te slaan. Er is al heel wat onderzoek verricht in het genereren, indexeren, en modelleren en bevragen van bewegende objecten in tijdruimtelijke databanken. Redeneren over de relaties tussen bewegende puntobjecten echter vormt nog maar sinds kort het voorwerp van onderzoek, vooral het redeneren binnen een kwalitatief kader. Nieuwe technieken binnen informatiesystemen, zoals Geografische Informatiesystemen (GIS), zouden echter veel meer kwalitatieve methodes moeten hanteren. Aangezien mensen verkiezen te communiceren in kwalitatieve termen, zouden dergelijke systemen dichter komen bij de manier waarop informatie wordt meegedeeld. Wat GIS betreft, passen deze ideeën volledig binnen het onderzoeksdomein van de Naïeve Geografie (Naive Geography). Door hun populariteit, wordt een GIS niet alleen meer door domeinspecialisten gebruikt (b.v. Google Earth, systemen voor autonavigatie). Het gebruik van kwalitatieve methodes binnen informatiesystemen zou de toegankelijkheid moeten verzekeren voor een brede waaier gebruikers. Aangezien redeneren over bewegingen een belangrijk onderdeel vormt van het alledaagse menselijke kennisvermogen, is er een duidelijke behoefte om een kwalitatieve ‘bewegingscalculus’ te ontwikkelen. In het domein van kwalitatief ruimtelijk redeneren is Mereotopologie het meest onderzochte studiegebied. Volgens het 9-Intersectie Model (9-Intersection Model) echter zijn er slechts twee triviale topologische relaties tussen twee puntobjecten: de objecten zijn ofwel co-incident ofwel disjunct. Aangezien bewegende objecten in de realiteit meestal niet samenvallen, en topologische modellen geen verder onderscheid kunnen maken tussen disjuncte objecten, zijn deze calculi in het geval van bewegende puntobjecten niet expressief genoeg. Een typisch voorbeeld is het geval waar twee vliegtuigen zich in een gescheiden relatie bevinden. Het is noodzakelijk om te weten of deze beide vliegtuigen in deze relatie kunnen blijven, zoniet kunnen de gevolgen catastrofaal zijn. De Kwalitatieve Traject Calculus (Qualitative Trajectory Calculus: QTC), geïntroduceerd door Van de Weghe, is op dit vlak expressiever. QTC beschrijft en redeneert over kwalitatieve relaties tussen disjuncte continu bewegende puntobjecten. In Van de Weghe, worden twee soorten QTC geïntroduceerd. De basiscalculus (QTC-Basic: QTCB) beschrijft de onderlinge relaties tussen bewegende puntobjecten met behulp van afstandsvergelijkingen, terwijl QTC-Dubbel Kruis (QTC-Double Cross: QTCC) de relaties beschrijft via een referentieframe bestaande uit drie referentielijnen in de vorm van een dubbel kruis. Moreira et al. maken een onderscheid tussen twee soorten bewegende objecten: voorwerpen die in de vrije ruimte kunnen bewegen (b.v. een vogel die door de lucht vliegt) en voorwerpen die in hun bewegingsvrijheid beperkt worden (b.v. een trein kan enkel op het spoorwegnetwerk bewegen). Een groot aantal bewegingen worden duidelijk begrensd door een netwerk (binnenschepen kunnen enkel varen op kanalen en sommige rivieren, auto’s rijden op straatnetwerken, enz.). Daarom is de hoofddoelstelling van dit proefschrift het uitbreiden van de QTC theorie naar objecten die enkel op netwerken kunnen bewegen. Met andere woorden, het doel is een kwalitatieve calculus op te stellen die het mogelijk maakt om relaties tussen bewegende puntobjecten die enkel op netwerken kunnen bewegen te beschrijven en te onderzoeken: De Kwalitative Traject Caculus op Netwerken (QTCN). Een tweede doelstelling bestaat erin om een eerste aanzet te geven tot de taalkundige en cognitieve bruikbaarheid en geschiktheid van QTC

Associations between different types of physical activity and teachers' perceived mental, physical, and work-related health

Background: The teaching profession is characterized by high levels of stress and physical complaints, which might be improved through regular participation in physical activity (PA). However, the effect of PA on mental and physical health is not always consistent and depends on the type of PA performed. The aim of this study was to examine the mental, physical, and work-related health of Flemish secondary school teachers and identify the impact on those health variables by demographic and teaching-related factors and various types of PA. Methods: This study included an online survey conducted across a representative sample of secondary school teachers (n = 1066, average age 40 years; 68 percent female). Level of PA and sitting time were estimated using the International Physical Activity Questionnaire, and perceived mental health and physical health were estimated using the Short Form 36. Work-related factors such as job satisfaction, occupational stress, and absenteeism were also collected. T-tests, ANOVAs, and linear regression analyses were performed. Results: Flemish secondary school teachers have poorer perceived mental and physical health than a general healthy population. This difference is particularly evident among female teachers, who reported lower perceived health, more occupational stress, and more absent days compared to their male colleagues. Higher participation in leisure-time PA was associated with a more positive perceived health. In contrast, higher levels of occupational PA and sitting time had a negative impact on perceived health. Total amount of PA, total amount of moderate-to-vigorous PA, transportation-related PA, and PA at home were not associated to teachers' perceived health. Conclusion: Because secondary school teachers' levels of perceived health are low, they are an important target group for interventions aiming to improve health. Only leisure-time PA was associated with more positive perceived health. This finding may indicate that teachers performing more exercise during leisure time, or in a more autonomous way, may be more resistant to physical and mental health problems. Future research should verify whether promoting leisure-time PA among teachers has the potential to improve their mental and physical health, and counteract the negative associations between teachers' health and their occupational PA

Exploring the influence of core-self evaluations, situational factors, and coping on nurse burnout : a cross-sectional survey study

Stress has become an inherent aspect of the nursing profession. Chronically experienced work stress can lead to burnout. Although situational stressors show a significant influence on burnout, their power to predict the complete syndrome is rather limited. After all, stressors only exist "in the eye of the beholder". This study aimed to explore how individual vulnerability factors such as core-self evaluations and coping, contribute to burnout in relation to situational stressors within a population of hospital nurses. Cross-sectional data was collected in 2014, using five validated self-report instruments: Dutch Core Self Evaluations Scale, Nursing Work Index Revised, Utrecht Coping List, Ruminative Response Scale, and Utrecht Burnout Scale. 219 of the 250 questionnaires were returned. Core-self evaluations, situational factors and coping each contributed significantly to the predictive capacity of the models of the separate burnout dimensions. Core-self evaluations was significantly related to emotional exhaustion. It was suggested that Core-self evaluations might be placed at the initiation of the loss cycle. However, further research is warranted

Automatic and robust external camera calibration for high accuracy mobile mapping

A mobile mapping system (MMS) is the answer of the geoinformation community to the exponentially growing demand for various geospatial data with increasingly higher accuracies and captured by multiple sensors. As the mobile mapping technology is pushed to explore its use for various applications on water, rail, or road, the need emerges to have an external sensor calibration procedure which is portable, fast and easy to perform. This way, sensors can be mounted and demounted depending on the application requirements without the need for time consuming calibration procedures. A new methodology is presented to provide a high quality external calibration of cameras which is automatic, robust and fool proof. The MMS uses an Applanix POSLV420, which is a tightly coupled GPS/INS positioning system. The cameras used are Point Grey color video cameras synchronized with the GPS/INS system. The method uses a portable, standard ranging pole which needs to be positioned on a known ground control point. For calibration a well studied absolute orientation problem needs to be solved. Here, a mutual information based image registration technique is studied for automatic alignment of the ranging pole. Finally, a few benchmarking tests are done under various lighting conditions which proves the methodology’s robustness, by showing high absolute stereo measurement accuracies of a few centimeters

53 GBd PAM-4 DAC-less low-power (1.5 pJ/b) silicon integrated transmitter

C

Low power all-digital radio-over-fiber transmission for 28-GHz band using parallel electro-absorption modulators

We present a low-power all-digital radio-over-fiber transmitter for beyond 28-GHz using sigma-delta modulation, a 140mW NRZ driver and parallel electro-absorption modulators. 5.25Gb/s (2.625Gb/s) 64-QAM is transported over 10-km SSMF at 1560nm with 7.6% (5.2%) EVM