14 research outputs found

    Assimilation of PM Ground Measurements: Looking for Optimal Settings for the PM Forecasts

    No full text

    Zware metalen en benzo(a)pyreen in de Nederlandse buitenlucht. Een voorlopige beoordeling in het kader van de 4e Europese dochterrichtlijn

    No full text
    De zware metalen arseen, cadmium, nikkel en kwik komen in de Nederlandse buitenlucht in zo'n lage concentratie voor dat er maar een meetstation nodig is om aan de Europese eisen te voldoen. Wel zijn minstens drie meetstations nodig om het gehalte benzo(a)pyreen te meten. Dit concludeert het RIVM in dit rapport, dat de gemeten waarden vergelijkt met de verplichtingen uit de Europese richtlijn. Op basis van deze analyse bepaalt het ministerie van VROM hoeveel meetstations het inzet om aan de Europese verplichtingen te voldoen. Arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen zijn kankerverwekkend en kwik is giftig. Daarom heeft de Europese Unie streefwaarden en meetverplichtingen voor deze stoffen vastgesteld. De meetverplichtingen beginnen in 2007. Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM heeft de stoffen gemeten tussen 2000 en 2005. Uit de metingen blijkt dat de concentraties zware metalen zo laag zijn dat ze beneden de onderste beoordelingsdrempels vallen. Hiervoor geldt een minimale meetverplichting. Dit betekent dat Nederland toe kan met een meetstation. Het RIVM stelt Kollumerwaard voor als meetlocatie omdat dit aansluit bij het Europese meetprogramma EMEP/Osparcom. Van benzo(a)pyreen liggen de concentraties wel onder de streefwaarde maar niet overal onder de onderste beoordelingsdrempel. Overschrijding gebeurt in drukke straten, zoals gemeten aan het Bentinckplein in Rotterdam, en rondom het terrein van Corus in IJmuiden. Dit betekent dat Nederland voor het meten van benzo(a)pyreen minstens drie meetstations nodig heeft. RIVM adviseert als meetlocaties Corus, Bentinckplein en Noord-Nederland. Drie extra meetlocaties zijn wenselijk, namelijk in het midden en zuiden van het land, en in Rotterdam op enige afstand van een drukke straat.The concentrations of the heavy metals arsenic, cadmium, nickel and mercury in ambient air in the Netherlands are so low that only one sampling point is required to meet the European directive. For benzo(a)pyrene at least three sampling points are needed. This is the conclusion of RIVM in this report, in which observed values are compared with thresholds from the European directive. Based on this analysis, the Ministry of Housing, Spatial planning and the Environment decides how many sampling points will be used to meet the European requirements. Arsenic, cadmium, nickel and benzo(a)pyrene are carcinogenic and mercury is poisonous. Therefore, the European Union has formulated target values and obligations for monitoring for these substances. Monitoring must start in 2007. The Dutch Air Quality Monitoring Network (LML) of RIVM has monitored the substances between 2000 and 2005. The observations indicate that the concentrations of heavy metals are so low that they are below the lower assessment thresholds. This implies that a minimal number of sampling points is needed. For the Netherlands one point is sufficient. RIVM suggests the location Kollumerwaard since it fits in with the European monitoring programme EMEP/Osparcom. For benzo(a)pyrene concentrations are below the target value but not everywhere below the lower assessment threshold. The threshold is exceeded along busy roads, as observed at Rotterdam Bentinckplein, and around the terrain of Corus in IJmuiden. This implies that at least three sampling points are needed to monitor benzo(a)pyrene in the Netherlands. RIVM suggest the locations Corus, Bentinckplein and the north of the Netherlands. Three additional locations are advisable: in the middle and south of the Netherlands and in Rotterdam at some distance from a busy road.DG

    Evaluation of the RIVM forecasting models for ozone and particulate matter. PROZON and PROPART

    No full text
    Het model dat het RIVM gebruikt voor de ozonverwachting (PROZON) blijkt goed bruikbaar. Het model voor de verwachting van de concentratie fijn stof in de buitenlucht (PROPART) is minder nauwkeurig. Dat blijkt uit een vergelijking van de modelverwachtingen over 2005 en 2006 met metingen. Het RIVM stelt dagelijks een verwachting op voor de maximale concentratie ozon en de daggemiddelde concentratie fijn stof in de buitenlucht. Fijn stof en ozon zijn schadelijk voor de gezondheid. PROZON en PROPART maken gebruik van statistieken van in het verleden gemeten concentraties en weersomstandigheden, gecombineerd met actuele metingen en weersverwachtingen. Ze geven dagwaarden op meetlocaties. Het verband tussen temperatuur en ozonconcentratie is sterk. Daarom is voor de ozonverwachting de weersverwachting een belangrijke bron van onzekerheid. PROZON overschat de hoogste ozonconcentraties. Als er een trend is in het verband tussen temperatuur en ozonconcentratie kan het model verbeterd worden door opnieuw statistieken te bepalen op basis van alleen meetgegevens van de meest recente vijf jaar. Voor de fijnstofverwachting is de modelonzekerheid zo groot dat de onzekerheid in de weersverwachting geen noemenswaardige rol speelt in de algemene modelprestaties. Fijn stof wordt soms van ver aangevoerd en de afhankelijkheid van de weersomstandigheden is minder duidelijk dan voor ozon. Wel presteert het model ongeveer even goed als alternatieve modellen gebaseerd op neurale netwerken. Het is daarom niet eenvoudig te verbeteren. Op dit moment zijn de dagwaarden van PROZON en PROPART vaak beter dan van complexere modellen die bronnen en transport expliciet beschrijven in plaats en tijd. Als actuele grond- en satellietwaarnemingen kunnen worden geintegreerd in deze complexere modellen worden zij mogelijk beter in de nabije toekomst.The model that is used by RIVM for the ozone forecast (PROZON) produces useful results. The model that is used for the forecast of the concentration of particulate matter in ambient air (PROPART) is less accurate. These are the conclusions from a comparison of the forecasts over the years 2005 and 2006 with observations. The National Institute for Public Health and the Environment gives a daily forecast for the maximum concentration ozone and the daily average concentration of particulate matter in ambient air. Particulate matter and ozone have adverse health effects. PROZON and PROPART are based on statistics of observed concentrations and meteorological conditions from the past, combined with actual observations and weather forecasts. They produce day values at monitoring locations. There is a strong relationship between temperature and ozone concentrations. Therefore, uncertainties in the weather forecast contribute significantly to the uncertainties in the ozone forecast. PROZON overestimates the highest ozone concentrations. If there is a trend in the relationship between temperature and ozone concentration then the model might be improved by an update of the statistics using observations of the past five years only. For the forecast of particulate matter the model uncertainty is so large that the uncertainties in the weather forecast does not play a substantial role in the general model performance. Particulate matter is sometimes transported from far away and the dependency on meteorological conditions is less clear than for ozone. Still, the model performance is comparable to alternative models based on neural networks. Therefore, it is not easy to improve the model. At this moment the day values of PROZON and PROPART are often better than those from more complex models which explicitly describe sources and transport in space and time. When actual ground and satellite observations will be integrated in these more complex models they will possibly become better in the near future.DG

    Evaluatie van RIVM-modellen voor de ozon- en fijnstofverwachting. PROZON en PROPART

    No full text
    Het model dat het RIVM gebruikt voor de ozonverwachting (PROZON) blijkt goed bruikbaar. Het model voor de verwachting van de concentratie fijn stof in de buitenlucht (PROPART) is minder nauwkeurig. Dat blijkt uit een vergelijking van de modelverwachtingen over 2005 en 2006 met metingen. Het RIVM stelt dagelijks een verwachting op voor de maximale concentratie ozon en de daggemiddelde concentratie fijn stof in de buitenlucht. Fijn stof en ozon zijn schadelijk voor de gezondheid. PROZON en PROPART maken gebruik van statistieken van in het verleden gemeten concentraties en weersomstandigheden, gecombineerd met actuele metingen en weersverwachtingen. Ze geven dagwaarden op meetlocaties. Het verband tussen temperatuur en ozonconcentratie is sterk. Daarom is voor de ozonverwachting de weersverwachting een belangrijke bron van onzekerheid. PROZON overschat de hoogste ozonconcentraties. Als er een trend is in het verband tussen temperatuur en ozonconcentratie kan het model verbeterd worden door opnieuw statistieken te bepalen op basis van alleen meetgegevens van de meest recente vijf jaar. Voor de fijnstofverwachting is de modelonzekerheid zo groot dat de onzekerheid in de weersverwachting geen noemenswaardige rol speelt in de algemene modelprestaties. Fijn stof wordt soms van ver aangevoerd en de afhankelijkheid van de weersomstandigheden is minder duidelijk dan voor ozon. Wel presteert het model ongeveer even goed als alternatieve modellen gebaseerd op neurale netwerken. Het is daarom niet eenvoudig te verbeteren. Op dit moment zijn de dagwaarden van PROZON en PROPART vaak beter dan van complexere modellen die bronnen en transport expliciet beschrijven in plaats en tijd. Als actuele grond- en satellietwaarnemingen kunnen worden geintegreerd in deze complexere modellen worden zij mogelijk beter in de nabije toekomst

    Schatting van de zeezoutconcentratie in PM10 in Nederland : Effect op het jaargemiddelde en het aantal overschrijdingsdagen

    No full text
    In de Europese luchtkwaliteit richtlijn staat dat natuurlijke bijdragen aan de concentraties van fijn stof (PM10) mogen worden afgetrokken van de totale hoeveelheid fijn stof. In 2005 is in dat verband in de Nederlandse Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit een methode voor de hoeveelheid zeezout vastgelegd. De 'zeezoutcorrectie' die daarmee werd bepaald, was echter te ruim en is nu bijgesteld. Dit blijkt uit een evaluatie van de methode door het RIVM, op basis van nieuwe meetgegevens over zeezout. Zeezout draagt bij aan de hoeveelheid fijnstofdeeltjes in de lucht. Lagere zeezoutconcentratie in Nederland: De nieuwe gegevens van de geschatte hoeveelheid zeezout in de lucht zijn gebaseerd op gemeten concentraties natrium. Dit is een betrouwbaardere bron dan de chlorideconcentraties waarop de huidige zeezoutregeling is gebaseerd. Recente metingen van natrium in fijn stof (PM10) geven aan dat de jaargemiddelde zeezoutconcentratie in Nederland bijna de helft lager is dan was geschat. Hierdoor kan de natuurlijke bijdrage eveneens lager worden ingeschat. De nieuwe schatting is gebaseerd op de referentiemethode voor de monsterneming van fijn stof (PM10) en voldoet aan de Europese eisen. Correcties voor zeezout aangepast: De wet stelt een maximum aan het aantal dagen waarop PM10 boven de norm van 50 microgram per kubieke meter mag komen (35 dagen). Vanwege de natuurlijke bijdragen valt een aantal dagen af. Voor zeezout mochten in heel Nederland zes dagen worden afgetrokken. Met de nieuwe methode is dit aantal overschrijdingsdagen voor zeezout lager. Bovendien kan dat aantal op basis van de nieuwe data worden gedifferentieerd naar verschillende regio's van Nederland. Zo verandert de correctie voor het aantal normoverschrijdingsdagen in gebieden langs de kust van zes naar vier dagen. In het binnenland gaat deze correctie van zes naar twee dagen. Naar verwachting zijn de beleidsmatige gevolgen van de voorgestelde methode gering. Zelfs zonder de zeezoutaftrek is op de Nederlandse meetpunten het aantal overschrijdingsdagen in 2010 namelijk niet overschreden. Voor 2011 worden, als gevolg van andere weersomstandigheden (droog voorjaar), wel overschrijdingen verwacht.The European air quality directive allows the subtraction of natural contributions from the levels of PM10. In 2005 a regulation for sea salt was implemented in Dutch legislation. The sea salt levels in this regulation now appear to be too high and will be adjusted. This is the result of an evaluation on the basis of new measurement data on sea salt. Sea salt contributes to the level of particulate matter in the air. Lower sea salt levels in The Netherlands: The new data on the estimated amount of sea salt in the air are based on measured concentrations of sodium. Sodium is a more reliable source of information than the chloride concentrations that are used in the current Dutch method. Measurements of sodium in PM10 reference samples indicate that sea salt concentrations are nearly 50% lower than the levels estimated in the current regulation. The new estimate is based on the reference method for the sampling of particulate matter (PM10) and complies with the European regulations. Adjustment of the correction: According to the directive the number of days with PM10 levels above 50 µg/m3 may not be larger than 35. Due to the natural contribution this number of days may be corrected. Currently a flat number of six exceedance days can be discarded for the whole country. With the new assessment this number of days will be lower. Also allows the new assessment a differentiation over the various Dutch provinces. Near the coast the number of days, that can be discarded due to the amount of sea salt, will now be four instead of six. In the eastern part of the country the number of days reduces from six to two. The effect of changing the method for sea salt reduction on the number of PM10 exceedances is presumably small. Measurement results in 2010 show no limit value exceedances even without sea salt correction. For 2011 some exceedances may be measured due to other weather conditions.Directoraat-Generaal Milieubehee

    Assessment of the level of sea salt in PM10 in the Netherlands : Yearly average and exceedance days

    No full text
    In de Europese luchtkwaliteit richtlijn staat dat natuurlijke bijdragen aan de concentraties van fijn stof (PM10) mogen worden afgetrokken van de totale hoeveelheid fijn stof. In 2005 is in dat verband in de Nederlandse Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit een methode voor de hoeveelheid zeezout vastgelegd. De 'zeezoutcorrectie' die daarmee werd bepaald, was echter te ruim en is nu bijgesteld. Dit blijkt uit een evaluatie van de methode door het RIVM, op basis van nieuwe meetgegevens over zeezout. Zeezout draagt bij aan de hoeveelheid fijnstofdeeltjes in de lucht. Lagere zeezoutconcentratie in Nederland: De nieuwe gegevens van de geschatte hoeveelheid zeezout in de lucht zijn gebaseerd op gemeten concentraties natrium. Dit is een betrouwbaardere bron dan de chlorideconcentraties waarop de huidige zeezoutregeling is gebaseerd. Recente metingen van natrium in fijn stof (PM10) geven aan dat de jaargemiddelde zeezoutconcentratie in Nederland bijna de helft lager is dan was geschat. Hierdoor kan de natuurlijke bijdrage eveneens lager worden ingeschat. De nieuwe schatting is gebaseerd op de referentiemethode voor de monsterneming van fijn stof (PM10) en voldoet aan de Europese eisen. Correcties voor zeezout aangepast: De wet stelt een maximum aan het aantal dagen waarop PM10 boven de norm van 50 microgram per kubieke meter mag komen (35 dagen). Vanwege de natuurlijke bijdragen valt een aantal dagen af. Voor zeezout mochten in heel Nederland zes dagen worden afgetrokken. Met de nieuwe methode is dit aantal overschrijdingsdagen voor zeezout lager. Bovendien kan dat aantal op basis van de nieuwe data worden gedifferentieerd naar verschillende regio's van Nederland. Zo verandert de correctie voor het aantal normoverschrijdingsdagen in gebieden langs de kust van zes naar vier dagen. In het binnenland gaat deze correctie van zes naar twee dagen. Naar verwachting zijn de beleidsmatige gevolgen van de voorgestelde methode gering. Zelfs zonder de zeezoutaftrek is op de Nederlandse meetpunten het aantal overschrijdingsdagen in 2010 namelijk niet overschreden. Voor 2011 worden, als gevolg van andere weersomstandigheden (droog voorjaar), wel overschrijdingen verwacht

    Thigh-length compression stockings and DVT after stroke

    Get PDF
    Controversy exists as to whether neoadjuvant chemotherapy improves survival in patients with invasive bladder cancer, despite randomised controlled trials of more than 3000 patients. We undertook a systematic review and meta-analysis to assess the effect of such treatment on survival in patients with this disease

    Modelling Exchanges: From the Process Scale to the Regional Scale

    No full text
    International audienceThis chapter shows how the knowledge on the processes of surface exchange and atmospheric fate of different pollutants from agriculture or with an impact on agroecosystems is factored into mathematical simulation tools. It also considers the complexity of the interactions involved, the quantities of matter exchanged between agroecosystems and the atmosphere, and the measurement methods used to quantify them. The resulting models, which range from highly local (plant, leaf …) to global scales, ultimately enable to assess the impacts of changes in agricultural practices or climate change on pollutant exchanges between the atmosphere and agroecosystems. We describe different modelling approaches at the process, field, landscape and regional scales with different integrative levels. Model results are useful to understand how different processes interact and to predict how different environmental conditions, future climate or agricultural practices affect air quality. Models can also help identify levers for emission mitigation and estimate their efficiency
    corecore