24 research outputs found

    The relation between hypoxia and proliferation biomarkers with radiosensitivity in locally advanced laryngeal cancer

    Get PDF
    Purpose: Treatment decision-making in advanced-stage laryngeal squamous cell carcinoma (LSCC) is difficult due to the high recurrence rates and the desire to preserve laryngeal functions. New predictive markers for radiosensitivity are needed to facilitate treatment choices. In early stage glottic LSCC treated with primary radiotherapy, expression of hypoxia (HIF-1α and CA-IX) and proliferation (Ki-67) tumour markers showed prognostic value for local control. The objective of this study is to examine the prognostic value of tumour markers for hypoxia and proliferation on locoregional recurrent disease and disease-specific mortality in a well-defined cohort of patients with locally advanced LSCC treated with primary, curatively intended radiotherapy.Methods: In pre-treatment biopsy tissues from a homogeneous cohort of 61 patients with advanced stage (T3–T4, M0) LSCC primarily treated with radiotherapy, expression of HIF-1α, CA-IX and Ki-67 was evaluated with immunohistochemistry. Demographic data (age and sex) and clinical data (T- and N-status) were retrospectively collected from the medical records. Cox regression analysis was performed to assess the relation between marker expression, demographic and clinical data, and locoregional recurrence and disease-specific mortality.Results: Patients with high expression of HIF-1α developed significantly more often a locoregional recurrence (39%) compared to patients with a low expression (21%) (p = 0.002). The expression of CA-IX and Ki-67 showed no association with locoregional recurrent disease. HIF-1α, CA-IX and Ki-67 were not significantly related to disease-specific mortality. Clinical N-status was an independent predictor of recurrent disease (p &lt; 0.001) and disease-specific mortality (p = 0.003). Age, sex and T-status were not related to locoregional recurrent disease or disease-specific mortality.Conclusion: HIF-1α overexpression and the presence of regional lymph node metastases at diagnosis were independent predictors of locoregional recurrent disease after primary treatment with curatively intended radiotherapy in patients with locally advanced LSCC.</p

    Diagnosing Clostridioides difficile infections with molecular diagnostics: multicenter evaluation of revogene C. difficile assay

    Get PDF
    Clostridioides difficile infections are a significant threat to our healthcare system, and rapid and accurate diagnostics are crucial to implement the necessary infection prevention and control measurements. Nucleic acid amplification tests are such reliable diagnostic tools for the detection of toxigenic Clostridioides difficile strains directly from stool specimens. In this multicenter evaluation, we determined the performance of the revogene C. difficile assay. The analysis was conducted on prospective stool specimens collected from six different sites in Europe. The performance of the revogene C. difficile assay was compared to the different routine diagnostic methods and, for a subset of the specimens, against toxigenic culture. In total, 2621 valid stool specimens were tested, and the revogene C. difficile assay displayed a sensitivity/specificity of 97.1% [93.3-99.0] and 98.9% [98.5-99.3] for identification of Clostridioides difficile infection. Discrepancy analysis using additional methods improved this performance to 98.8% [95.8-99.9] and 99.6% [99.2-99.8], respectively. In comparison to toxigenic culture, the revogene C. difficile assay displayed a sensitivity/specificity of 93.0% [86.1-97.1] and 99.5% [98.7-99.9], respectively. These results indicate that the revogene C. difficile assay is a robust and reliable aid in the diagnosis of Clostridioides difficile infections.This article is freely available via Open Access. Click on the Publisher URL to access it via the publisher's site.This study was supported by grants from GenePOC, now part of Meridian Biosciences.published version, accepted versio

    How to integrate individual patient values and preferences in clinical practice guidelines? A research protocol

    Get PDF
    Background Clinical practice guidelines are largely conceived as tools that will inform health professionals' decisions rather than foster patient involvement in decision making. The time now seems right to adapt clinical practice guidelines in such a way that both the professional's perspective as care provider and the patients' preferences and characteristics are being weighed equally in the decision-making process. We hypothesise that clinical practice guidelines can be adapted to facilitate the integration of individual patients' preferences in clinical decision making. This research protocol asks two questions: How should clinical practice guidelines be adapted to elicit patient preferences and to support shared decision making? What type of clinical decisions are perceived as most requiring consideration of individual patients' preferences rather than promoting a single best choice? Methods Stakeholders' opinions and ideas will be explored through an 18-month qualitative study. Data will be collected from in-depth individual interviews. A purposive sample of 20 to 25 key-informants will be selected among three groups of stakeholders: health professionals using guidelines (e.g., physicians, nurses); experts at the macro- and meso-level, including guideline and decision aids developers, policy makers, and researchers; and patient representatives. Ideas and recommendations expressed by stakeholders will be prioritized by nominal group technique in expert meetings. Discussion One-for-all guidelines do not account for differences in patients' characteristics and for their preferences for medical interventions and health outcomes, suggesting a need for flexible guidelines that facilitate patient involvement in clinical decision making. The question is how this can be achieved. This study is not about patient participation in guideline development, a closely related and important issue that does not however substitute for, or guarantee individual patient involvement in clinical decisions. The study results will provide the needed background for recommendations about potential effective and feasible strategies to ensure greater responsiveness of clinical practice guidelines to individual patient's preferences in clinical decision-making

    Goed om uitgangsmateriaal op Erwinia te testen (interview met Jan van der Wolf)

    No full text
    Bloembollen en aardappelen. Ze hebben in ieder geval Ă©Ă©n ziekte gemeen: bacterierot, veroorzaakt door Erwinia. In beide teelten zorgen deze bacterieziekten voor veel schade. In het Deltaplan Erwinia werken de bloembollen- en aardappelwereld samen op onderzoeksgebied. In twee artikelen staat de vraag centraal wat de bollen en de aardappelen van elkaar hebben geleerd. Deel 2: GĂ© van den Bovenkamp van de NAK en Jan van der Wolf van PRI

    Non-persistente virusoverdracht door bladluizen, Aardappelvirus Y in aardappel

    No full text
    De laatste jaren nemen de problemen met Aardappelvirus Y (PVY) toe. Dit is terug te vinden in de toenemende percentages declassering van partijen pootaardappelen. Deze tendens is niet te verklaren met behulp van de vangstcijfers van bladluizen, de overbrengers van het virus. De bladluisvangsten nemen de laatste jaren juist af. Om de oorzaak van de toenemende problemen met PVY te achterhalen, startte in 2006 het proejct "Non-persistente overdracht door bladluizen, aardappel", gezamenlijk gefinancierd door het Ministerie van LNV, de NAK en het productschap Akkerbouw (PA). Het onderzoek richtte zich op een drietal vragen: ‱Is de bladluissituatie in het veld veranderd? Met andere woorden, zijn er nieuwe bladluissoorten aanwezig die PVY kunnen overdragen? ‱Zijn er andere of nieuwe stammen van het virus in het veld aanwezig? ‱Is de overdrachtsefficiĂ«ntie van bladluizen voor nieuwe PVY-stammen anders? Er is aangetoond dat in de afgelopen jaren de veldsituatie voor wat betreft aanwezige PVY-stammen is veranderd. Enkele jaren geleden werd nog algemeen aangenomen dat voornamelijk PVYN in de Nederlandse aardappelteelt voorkwam. Nu komt deze stam nauwelijks meer voor en zijn PVYO en de recombinante stammen PVYNTN en PVYN-Wi volop aanwezig. Gedurende drie jaar zijn de bladluisvangsten door de NAK uitgebreid geanalyseerd op het eventueel voorkomen van nieuwe soorten. De cijfers zijn vergeleken met de vangstcijfers uit de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Nieuwe soorten bladluizen die PVY kunnen overbrengen zijn niet waargenomen. Er is Ă©Ă©n nieuwe soort gevonden (Utamphorophora humboldti), maar van deze soort is nog niet bekend of het PVY kan overbrengen en, zo ja, met welke efficiĂ«ntie. Dit kon helaas niet in dit project worden uitgezocht. Er is een nieuwe methode ontwikkeld om de relatieve transmissie efficiĂ«ntie (REF-waarde) van bladluissoorten te meten. Deze methode heeft als voordeel dat hij het gehele jaar door kan worden uitgevoerd. Daarnaast is de methode minder arbeidsintensief in vergelijking met de in de tachtiger jaren gebruikte methode. Van de belangrijkste bladluissoorten is de REF-waarde bepaald voor de overdracht van PVYN, PVYNTN en PVYN-Wi. De waarden van overdracht van PVYN komen goed overeen met de in de tachtiger jaren in Nederland bepaalde REF-waarden, die toen ook met PVYN zijn bepaald. Bij sommige bladluissoorten worden andere REF-waarden gevonden wanneer PVYNTN en PVYN-Wi worden overgedragen. Voor deze soorten zal voorgesteld worden nieuwe REF-waarden in gebruik te nemen voor bepaling van de advies-loofdodingsdatu

    Non-persistente virusoverdracht door bladluizen, Aardappelvirus Y in aardappel

    No full text
    De laatste jaren nemen de problemen met Aardappelvirus Y (PVY) toe. Dit is terug te vinden in de toenemende percentages declassering van partijen pootaardappelen. Deze tendens is niet te verklaren met behulp van de vangstcijfers van bladluizen, de overbrengers van het virus. De bladluisvangsten nemen de laatste jaren juist af. Om de oorzaak van de toenemende problemen met PVY te achterhalen, startte in 2006 het proejct "Non-persistente overdracht door bladluizen, aardappel", gezamenlijk gefinancierd door het Ministerie van LNV, de NAK en het productschap Akkerbouw (PA). Het onderzoek richtte zich op een drietal vragen: ‱Is de bladluissituatie in het veld veranderd? Met andere woorden, zijn er nieuwe bladluissoorten aanwezig die PVY kunnen overdragen? ‱Zijn er andere of nieuwe stammen van het virus in het veld aanwezig? ‱Is de overdrachtsefficiĂ«ntie van bladluizen voor nieuwe PVY-stammen anders? Er is aangetoond dat in de afgelopen jaren de veldsituatie voor wat betreft aanwezige PVY-stammen is veranderd. Enkele jaren geleden werd nog algemeen aangenomen dat voornamelijk PVYN in de Nederlandse aardappelteelt voorkwam. Nu komt deze stam nauwelijks meer voor en zijn PVYO en de recombinante stammen PVYNTN en PVYN-Wi volop aanwezig. Gedurende drie jaar zijn de bladluisvangsten door de NAK uitgebreid geanalyseerd op het eventueel voorkomen van nieuwe soorten. De cijfers zijn vergeleken met de vangstcijfers uit de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Nieuwe soorten bladluizen die PVY kunnen overbrengen zijn niet waargenomen. Er is Ă©Ă©n nieuwe soort gevonden (Utamphorophora humboldti), maar van deze soort is nog niet bekend of het PVY kan overbrengen en, zo ja, met welke efficiĂ«ntie. Dit kon helaas niet in dit project worden uitgezocht. Er is een nieuwe methode ontwikkeld om de relatieve transmissie efficiĂ«ntie (REF-waarde) van bladluissoorten te meten. Deze methode heeft als voordeel dat hij het gehele jaar door kan worden uitgevoerd. Daarnaast is de methode minder arbeidsintensief in vergelijking met de in de tachtiger jaren gebruikte methode. Van de belangrijkste bladluissoorten is de REF-waarde bepaald voor de overdracht van PVYN, PVYNTN en PVYN-Wi. De waarden van overdracht van PVYN komen goed overeen met de in de tachtiger jaren in Nederland bepaalde REF-waarden, die toen ook met PVYN zijn bepaald. Bij sommige bladluissoorten worden andere REF-waarden gevonden wanneer PVYNTN en PVYN-Wi worden overgedragen. Voor deze soorten zal voorgesteld worden nieuwe REF-waarden in gebruik te nemen voor bepaling van de advies-loofdodingsdatu

    Overdracht Aardappelvirus Y door bladluizen in aardappel

    No full text
    De laatste jaren nemen de problemen met Aardappelvirus Y (PVY) toe. Om de oorzaak hiervan te achterhalen, is in 2006 onderzoek gestart. Dit onderzoek heeft het volgende geleerd: De veldsituatie voor wat betreft aanwezige PVY-stammen is veranderd; Nieuwe soorten bladluizen die PVY kunnen overdragen zijn niet gevonden; Bij sommige bladluissoorten worden andere REF-waarden gevonden wanneer PVYNTN en PVYN-Wi worden overgedragen. Voor deze soorten zal de NAK andere REF-waarden gaan gebruiken voor de vaststelling van de loofdodingsadviesdatum
    corecore