33 research outputs found
Discriminatiemonitor niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt 2007
De conclusies samengevat
– Diverse onderzoeksbevindingen wijzen erop dat discriminatie van niet-westerse allochtonen
op de arbeidsmarkt met name de toetreding tot de arbeidsmarkt (instroom) en het verkrijgen
van vast werk belemmert.
– Discriminatie lijkt minder invloed te hebben op de positie van allochtone werkenden. Allochtonen
en autochtonen met vergelijkbare, voor de arbeidsmarkt relevante kenmerken als
opleiding, ervaring en kennis van de Nederlandse taal, hebben vergelijkbare beroepsposities
en inkomens.
– De Marokkaanse groep lijkt het meest met discriminatie te worden geconfronteerd.
– De tweedegeneratie-Antillianen laten het gunstigste beeld zien: zij hebben nagenoeg
dezelfde kansen op (vast) werk als autochtonen.
– De verschillen in arbeidsmarktpositie tussen autochtone en allochtone vrouwen worden
beter verklaard door de in het model opgenomen variabelen, dan de verschillen tussen
autochtone en allochtone mannen. Wellicht treft etnische discriminatie allochtone vrouwen
minder dan allochtone mannen. Nader onderzoek moet hierover echter meer duidelijkheid
geven. Surinaamse vrouwen nemen een bijzondere positie in: (goed geïntegreerde)
Surinaamse vrouwen verschillen in arbeidsmarktpositie niet van vergelijkbare autochtone
vrouwen.
– Circa 20% van de niet-werkende Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen is van
mening dat zij vanwege discriminatie minder kansen hebben op een baan dan autochtonen.
De andere 80% vindt dat er sprake is van gelijke kansen op de arbeidsmarkt of noemt
andere factoren.
– In de periode 2004-2006 werden bij antidiscriminatiebureaus (ADB’s) per jaar gemiddeld
400 klachten en meldingen ingediend over arbeidsmarktdiscriminatie van niet-westerse
allochtonen. De meeste van deze klachten betreffen discriminatie op de werkvloer (43%),
gevolgd door werving en selectie (24%) en (dreigende) beëindiging van het dienstverband
(12%). De meeste klachten worden ingediend door Marokkanen. Veel klachten hebben
betrekking op het dragen van een hoofddoek.
– De CGB sprak in de periode 2004-2006 93 oordelen uit over ervaren discriminatie van
niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt. In meer dan de helft van de gevallen werd
de klacht door de CGB gegrond verklaard. De meeste oordelen (40%) betreffen werving,
selectie en arbeidsbemiddeling. In 30% van de oordelen spelen verhoudingen op de werkvloer
– discriminerende bejegening, waaronder pesterijen en belediging – een rol.
– Niet-westerse allochtonen ervaren dat zij zich meer moeten inspannen dan autochtonen
om dezelfde arbeidsmarktpositie te bereiken. Zij hebben vaak het gevoel dat ze zich extra
moeten bewijzen en dat er extra op hen wordt gelet. Zij ervaren dat zij voortdurend moeten
laten zien dat zij niet beantwoorden aan het – ongunstige – beeld van hun groep.
– Allochtone werkzoekenden houden rekening met discriminatie door onder andere specifieke
bedrijven en sectoren te mijden, geen geboortelandgegevens op te nemen in de sollicitatiebrief
en de hoofddoek af te doen op het werk.
Adjusting for confounding by indication in observational studies: a case study in traumatic brain injury.
INTRODUCTION: Observational studies of interventions are at risk for confounding by indication. The objective of the current study was to define the circumstances for the validity of methods to adjust for confounding by indication in observational studies. PATIENTS AND METHODS: We performed post hoc analyses of data prospectively collected from three European and North American traumatic brain injury studies including 1,725 patients. The effects of three interventions (intracranial pressure [ICP] monitoring, intracranial operation and primary referral) were estimated in a proportional odds regression model with the Glasgow Outcome Scale as ordinal outcome variable. Three analytical methods were compared: classical covariate adjustment, propensity score matching and instrumental variable (IV) analysis in which the percentage exposed to an intervention in each hospital was added as an independent variable, together with a random intercept for each hospital. In addition, a simulation study was performed in which the effect of a hypothetical beneficial intervention (OR 1.65) was simulated for scenarios with and without unmeasured confounders. RESULTS: For all three interventions, covariate adjustment and propensity score matching resulted in negative estimates of the treatment effect (OR ranging from 0.80 to 0.92), whereas the IV approach indicated that both ICP monitoring and intracranial operation might be beneficial (OR per 10% change 1.17, 95% CI 1.01-1.42 and 1.42, 95% CI 0.95-1.97). In our simulation study, we found that covariate adjustment and propensity score matching resulted in an invalid estimate of the treatment effect in case of unmeasured confounders (OR ranging from 0.90 to 1.03). The IV approach provided an estimate in the similar direction as the simulated effect (OR per 10% change 1.04-1.05) but was statistically inefficient. CONCLUSION: The effect estimation of interventions in observational studies strongly depends on the analytical method used. When unobserved confounding and practice variation are expected in observational multicenter studies, IV analysis should be considered
Bubble Games Pocketsize: Bringing opposites closer together through Virtual Reality
The goal of the Bubble Games consortium is to narrow the gap between opposing groups and bring back nuance, tolerance and empathy in debates on social issues. We believe, and previous projects indicate, that using Virtual Reality (VR) can help create - or bring back - understanding between opposing groups. VR offers the opportunity to walk a mile in someone else’s shoes, see what the other sees, hear what the other hears, and hopefully, feel what the other feels. This change of perspective could be the first step people take to come closer together
Perceived discrimination in the Netherlands
There is no systematic structure in the Netherlands for mapping
out the discrimination experiences of different groups in different
There is no systematic structure in the Netherlands for mapping out the discrimination experiences of different groups in different areas of society. As in many other countries, discrimination studies in the Netherlands mostly focus on the experiences of specific groups, on specific domains or on specific types of discrimination. This study aims to chart the extent to which residents of the Netherlands perceive that they are subject to discrimination, from the perspectives of group identities, discrimination grounds and societal domains. In addition, it highlights the consequences that people attach to their experiences. The study shows that different types of perceived discrimination are associated with different groups, and are related to the way in which groups are perceived in Dutch society