10 research outputs found

    Op het spoor van de Holterweg. Archeologisch en historisch onderzoek van, onder en langs de Holterweg in Colmschate (gemeente Deventer)

    No full text
    Het archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden binnen een bijna 1 km lange strook met een breedte van 20 tot 30 m onder en ter weerszijden van het vroegere asfaltdek van de Holterweg in Colmschate. Dit gebied, dat ruim 3 km oostelijk van de oude binnenstad van Deventer ligt, strekt zich uit tussen de straat Atalanta in het westen en de straat Salomonszegel in het oosten. Aansluitend is een gebied onder en langs de zuidelijke helft van de Oostriklaan onderzocht, gelegen tussen de Holterweg en de oostelijke oprit van het terrein van sport- en recreatiecentrum De Scheg. De zuidgrens van het opgravingsgebied wordt in het westen gevormd door de struiken en bomen langs de geluidswal aan de zuidkant van de Holterweg, in het oosten door het Texaco-benzinestation en de parkeerplaats van het ‘Winkelcentrum Flora’. De noordgrens van het onderzoeksgebied ligt, met uitzondering van de zone langs de Oostriklaan, aan de noordkant van het fietspad langs de Holterweg. Deze grens valt samen met de zuidelijke perceelsscheidingen van het onbebouwde plangebied Deventer Entertainment Centre (DEC) in het westen, de parkeerplaats van De Scheg in het midden en het trottoir langs appartementencomplex De Kogge in het oosten. Deze drie noordelijk gelegen gebieden zijn in het verleden al archeologisch onderzocht. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn uitsluitend nederzettingsresten aangetroffen. De oudste grondsporen dateren uit de gevorderde midden-bronstijd. Dit zijn voorraadkuilen en afvalkuilen. Eén van deze sporen is door 14C-analyse gedateerd in de periode tussen 1500 en 1320 v. Chr. Enkele verspreid aangetroffen stukken bewerkt vuursteen zijn niet strak te dateren, maar horen misschien nog in een iets vroeger tijdvak thuis

    Bathmen omstreeks de tijd van Keizer Augustus. Archeologisch onderzoek in het plangebied Schipbeekvoorde Fase 2 op de Bathmense Enk te Bathmen (gemeente Deventer)

    No full text
    Rond de tijd dat keizer Augustus heerste over het Romeinse Rijk (27 v. Chr. tot 14 n. Chr.), woonden er ruim 40 km buiten de grenzen van het Romeinse Rijk op de hoge, geaccidenteerde dekzandrug van de Bathmense Enk al boeren. Hun voorouders hadden al vele eeuwen lang in deze omgeving gewoond en hun nakomelingen zouden hier nog lange tijd blijven wonen. Voorafgaand aan het nieuwbouwproject Schipbeekvoorde Fase 2, zijn door Archeologie Deventer door middel van proefsleuven binnen het plangebied vier archeologische vindplaatsen getraceerd. Deze vindplaatsen lagen op de meeste plaatsen verborgen onder een bijna 1 m dikke akkerlaag. Op vindplaats 1 werden bewoningssporen uit de ijzertijd en/of Romeinse tijd vastgesteld, op vindplaats 2 nederzettingsresten uit de ijzertijd, Romeinse tijd en/of vroege middeleeuwen. Vindplaats 3 gaf karrensporen en daarmee samenhangende kuilen uit de late middeleeuwen te zien, en vindplaats 4 voornamelijk sporen van een nederzetting uit de late middeleeuwen. Vanwege de slechte conservering van de sporen, is geadviseerd vindplaats 3 niet verder te onderzoeken. Omdat vindplaats 4 in een bufferzone langs de Deventerweg ligt waar geen bebouwing plaatsvindt, is deze vindplaats niet bedreigd en hij komt daarom niet in aanmerking voor vervolgonderzoek. Geadviseerd werd om van vindplaats 1 voorafgaand aan de bouw alleen díé delen archeologisch te laten onderzoeken, die ook daadwerkelijk verstoord gaan worden. Omdat voor het deelgebied van vindplaats 2 op het moment van advisering de exacte bouwplannen nog niet bekend waren, werd aanbevolen om het onverstoorde gedeelte van deze vindplaats in zijn geheel op te graven, ten einde onnodige vertraging later in het bouwproces te voorkomen. Vindplaats 1 werd verder onderzocht door zes bouwkuipen van toekomstige woningen uit te graven. In deze werkputten bevonden zich veel sporen en vondsten uit de ijzertijd en de vroeg-Romeinse tijd. De oudste resten – een voorraadkuil en aardewerkscherven – dateren uit de vroege ijzertijd (800-500 v. Chr.). Het merendeel van de grondsporen en vondsten kan worden gerekend tot enkele woonerven uit de late ijzertijd (250-12 v. Chr.) en de vroeg Romeinse tijd (12 v. Chr.-70 n. Chr.). Uit deze periode zijn onder andere een huisplattegrond, een negenpalige graanopslagschuur, diverse soorten kuilen en veel scherven van voornamelijk kookpotten opgegraven. Vindplaats 2 werd definitief onderzocht door een reeks aaneengesloten werkputten aan te leggen. Hier lag een huisplattegrond uit de overgangsperiode van de middenijzertijd naar de late ijzertijd (400-100 v. Chr.). In de omgeving van deze boerderij bevonden zich vier spiekers en een mogelijke hooimijt. Verder is bij dit huis een aantal kuilen met veel huishoudelijk afval uit deze periode aangetroffen. Door de uitvoering van dit archeologisch onderzoek is belangrijke informatie verzameld over de vroegste bewoning van Bathmen vóór en vlak ná het begin van de jaartelling. Tot het moment waarop dit onderzoek werd uitgevoerd, was over de aanwezigheid van mensen in de prehistorie op Bathmens gebied nog vrijwel niets bekend

    Graven onder de zijlijn. Archeologisch proefonderzoek op de locatie VV Ijsselstreek (Keizerslanden, Deventer, gemeente Deventer)

    No full text
    Uit het proefonderzoek is gebleken dat overeenkomstig de middelhoge verwachtingswaarde in de ondergrond van het terrein een geringe hoeveelheid archeologische resten uit de prehistorie, de late middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aanwezig is. Vooral de activiteit van mollen in en onder de akkergrond uit de periode ná de middeleeuwen heeft er voor gezorgd dat in de ondergrond nauwelijks intacte grondsporen uit de bronstijd en ijzertijd bewaard zijn gebleven. Alleen de onderkanten van de diepst ingegraven prehistorische grondsporen zijn nog aan te treffen, zoals blijkt uit het opgegraven spoor van een voorraadkuil uit de midden bronstijd (omstreeks 1500-1200 voor Christus). Scherven aardewerk duiden erop dat in de omgeving van het terrein mogelijk een boerenerf uit de volle middeleeuwen (10de-12de eeuw na Christus) heeft gelegen. Uit de late middeleeuwen (13de-14de eeuw) dateert een greppel die aan de zuidkant het terrein binnenkomt, ongeveer halverwege het terrein bijna haaks richting oosten ombuigt en aan de oostkant van het terrein in een rechte lijn verder loopt. Hoewel deze greppel dateert uit dezelfde periode als de landweer tussen het Borgelerhek en Colmschate die hier ergens moet hebben gelegen, suggereert de knik in de greppel, het ontbreken van aanwijzingen voor het bestaan van een tweede greppel, palen of een wal erlangs en de geringe breedte en diepte ervan dat dit grondspoor niet het restant van een landweer betreft. Eerder gaat het om een afwaterings- of perceleringsgreppel rondom een akker die in de late middeleeuwen aan de stadskant van de landweer heeft gelegen. Behalve een paar paalsporen langs een laag gelegen gedeelte van de laat-middeleeuwse greppel, zijn geen andere sporen uit de middeleeuwen aangetroffen en te verwachten op het terrein. Pas in de tweede helft van de 17de en eerste helft van de 18de eeuw is op deze plaats door het opbrengen van plaggenmest een esdek ontstaan. In deze periode liep over het uiterste westelijke deel van het terrein een noordoost-zuidwest georiënteerde sloot, die samenvalt met de westelijke grens van een grootschalig akkergebied dat is aangegeven op de Hottingerkaart uit het laatste kwart van de 18de eeuw. In de loop van de 18de eeuw is het esdek grotendeels afgeschoven en geëgaliseerd, om plaats te maken voor een akker die tot ver in de 19de eeuw met ‘stadsdrek’ werd bemest. In de eerste helft van de 20ste eeuw werd op het grootste gedeelte van het terrein achter de Oude Handelsschool een grasveld aangelegd, dat later als voetbalveld in gebruik werd genomen. Door de uitvoering van het proefonderzoek zijn de bodemopbouw en de beperkte hoeveelheid archeologische grondsporen onder het voormalige voetbalveld van de VV IJsselstreek uitgebreid gedocumenteerd. De kleine sporendichtheid en de slechte conserveringsomstandigheden voor grondsporen uit de prehistorie geven géén aanleiding om op dit terrein nader archeologisch onderzoek uit te voeren

    Achterblijvers in de volksverhuizingstijd. Archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van de Zweedse Tunnel, Colmschate (gemeente Deventer)

    No full text
    De oudste sporen binnen het onderzoeksgebied dateren uit de vroege ijzertijd. De vondst van de randgreppel van een langbed en een kuiltje met daarin verbrand aardewerk wijzen op de aanwezigheid van een begraafplaats. Het is niet waarschijnlijk dat deze twee sporen op zichzelf staan. Langbedden zijn over het algemeen onderdeel van grafvelden waar vele generaties lang de overledenen uit de buurt zijn begraven. Het is dan ook waarschijnlijk dat binnen het onderzochte gebied in de vroege ijzertijd meer graven hebben gelegen. Gezien de zeer geringe resterende diepte van de greppel rond het langbed en het dichtbij gelegen kuiltje met aardewerkscherven, is de kans groot dat deze sporen door ploegen of egalisatie volledig zijn verdwenen. De aanwezigheid van een kuil met een kleine hoeveelheid verbrand menselijk bot uit de late ijzertijd of de vroeg-Romeinse tijd ongeveer 15 m ten noorden van het langbed, zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een verstoord crematiegraf. In de vroege ijzertijd zijn een langbed en een kuil met gedeponeerd afval aangelegd. uit de late ijzertijd en de vroeg-Romeinse tijd dateren enkele losse sporen verspreid over het onderzoeksgebied. Waarschijnlijk gaat het om perifere verschijnselen van erven elders op de Colmschater Enk. Ook uit de midden-Romeinse tijd dateren slechts enkele losse sporen. In de gevorderde 2de en de 3de eeuw n. Chr. heeft geen bewoning op het terrein plaatsgevonden. Hoogstens vormde een gedeelte van het onderzochte gebied aan het einde van de 3de eeuw de randzone van een verder weg gelegen woonplaats. Van de 4de tot de 6de eeuw is de vindplaats intensief in gebruik. uit deze periode dateren de drie opgegraven huisplattegronden en verschillende hutkommen. In de 7de eeuw maakt de vindplaats vermoedelijk deel uit van de periferie van de nederzetting in kloosterlanden. Op de vindplaats zijn geen aanwijzingen voor bewoning in de 8ste en 9de eeuw aanwezig. De waterput die in 2003 aan de zweedsestraat werd opgegraven bewijst dat er in het midden van de 9de eeuw in de directe nabijheid wel bewoning moet zijn geweest. De bijbehorende huisplattegrond en/of hutkommen ontbreken vooralsnog. In de 10de eeuw is op het terrein weer een aantal hutkommen in gebruik. mogelijk liggen deze hutkommen aan de rand van een erf waarvan het centrale gebied niet is aangetroffen. Vanaf de 11de eeuw was het gebied niet meer voor bewoning in gebruik. Alle kuilen uit latere periode hebben vermoedelijk te maken met de inrichting van het agrarische landschap. mogelijk stond er in de loop van de nieuwe tijd op enig moment een schaapskooi. Dit technisch complexe onderzoek van een slecht behouden vindplaats heeft belangrijke nieuwe informatie opgeleverd om de ontwikkeling van de boerenerven en hun plaats in het landschap tussen de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen te kunnen reconstrueren. Ook illustreert het onderzoek dat het bewoningshiaat tussen de 7de en de 10de eeuw een zwart gat in de bewoninggeschiedenis vormt dat in de toekomst alle mogelijke aandacht verdien

    Deventer, Rapportage Archeologie 43

    No full text
    Onderzoeksrappor

    RvR Vindplaats 1 en 2

    No full text
    Ruimte voor de Rivier proefonderzoek vindplaats 1 en

    Olthof Noord fase 2

    No full text
    Archeologie Deventer projectnummer 27
    corecore