35 research outputs found
Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
Op basis van de in het Archeologisch Bureauonderzoek verworven informatie werd een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Tijdens het daaropvolgende verkennende booronderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel door middel van 23 boringen getoetst. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kon het verwachtingsmodel deels bevestigd, deels bijgesteld, verfijnd en verder aangevuld worden. Samenvattend kan gesteld worden dat binnen het onderzoeksgebied:
Een hoge verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit het Finaal-Paleolithicum tot Midden-Neolithicum in de top van het Laagpakket van Wierden aan de noordzijde van het plangebied. De top van het dekzand kan worden aangetroffen vanaf 2,21 meterâNAP. Voor het overige deel van het onderzoeksgebied geldt een middelhoge verwachting. In dit gedeelte van het onderzoeksgebied kan de top van het dekzand worden aangetroffen vanaf 2,93 meter âNAP.
In, of op, het Hollandveen Laagpakket een hoge verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit de IJzertijd tot en met de Romeinse Tijd aan de noordzijde van het onderzoeksgebied. De top van het veen kan aan de noordzijde van het onderzoeksgebied worden aangetroffen vanaf 0,61 meter âNAP. Voor de onderzijde van het veen geldt in dit gedeelte van het onderzoeksgebied een middelhoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit vanaf het Midden Neolithicum tot de Bronstijd.
Voor het overige deel van het onderzoeksgebied geldt geen verwachting voor de bovenzijde van het Hollandveen en een lage verwachting voor de onderzijde van het veen. De top van het Hollandveen Laagpakket kan in het overige deel van het onderzoeksgebied worden aangetroffen op een variĂ«rende diepte tussen 2,23 en 2,73 meter âNAP.
Een lage verwachting geldt voor de Vroege Middeleeuwen. In de boringen kan geen duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de oudere en jongere afzettingen van het Laagpakket van Walcheren. In de afzettingen zijn geen aanwijzingen aangetroffen van oude cultuur-, akker en/of vegetatielagen. Tevens zijn in de afzettingen geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op eventuele aanwezige vindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen.
Voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt voor het grootste deel van het onderzoeksgebied een lage verwachting. Vindplaatsen uit deze perioden kunnen worden aangetroffen in de top van het Laagpakket van Walcheren. De top van het laagpakket is in het onderzoeksgebied aangetroffen op een variĂ«rende hoogte tussen 0,81 meter +NAP en 0,13 meter âNAP. Een uitzondering vormt een zone langs de Baandijk. Langs de dijk is vanaf minimaal 0,42 meter +NAP een puinlaag of baksteenlaag aangetroffen. Deze laag bevindt zich onder Ă©Ă©n of meerdere ophooglagen. Op basis van de boringen is niet duidelijk of deze laag kan worden toegeschreven aan de 17de eeuwse dijk of aan eventuele funderingen van huizen daterend van vóór de 17de eeuw.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het onderzoeksgebied worden opgesplitst in drie zones (zie afbeelding 38). Aan de noordzijde van het plangebied (zone 1) geldt een hoge verwachting voor de top van het Laagpakket van Wierden en de top van het Hollandveen Laagpakket. Voor de onderzijde van het Hollandveen Laagpakket geldt lokaal een middelhoge verwachting. De top van het Hollandveen Laagpakket kan worden aangetroffen vanaf 0,61 meter âNAP; de top van het Laagpakket van Wierden vanaf 2,21 meterâNAP. Aan de zuidwestzijde van het plangebied (zone 2) geldt een middelhoge verwachting voor de top van het Laagpakket van Walcheren. In deze zone kunnen vindplaatsen worden aangetroffen vanaf 0,42 meter +NAP. Voor het overige deel van het onderzoeksgebied (zone 3) geldt voor de top van het pleistoceen dekzand een middelhoge verwachting. De top van het pleistoceen dekzand kan in deze zone worden aangetroffen vanaf 2,93 meter âNAP
Oudelande Hellenburgstraat (gemeente Borsele). Archeologisch Bureauonderzoek.
Het archeologisch bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied gelegen is binnen een zone met Duinkerke IIIa âafzettingen (Laagpakket van Walcheren) die de oudere lagen hebben uitgeschuurd. Analyse van de historische bronnen toont aan dat bewoning vanaf de Vroege Middeleeuwen mogelijk is. De oude kaarten tonen aan dat het plangebied mogelijk bebouwd is in de 17e eeuw en/of delen van achtererven bevat. Vanaf de 18e eeuw tot en met de tweede helft van de 20ste eeuw is het plangebied onbebouwd.
Aan de hand van de resultaten van het bureauonderzoek kan onderstaand gespecifieerd verwachtingsmodel worden opgesteld voor het onderzoeksgebied:
âą Voor de periode Laat-Paleolithicum tot de Vroege Middeleeuwen bestaat er geen verwachting op archeologische waarden.
âą Voor de periode Vroege Middeleeuwen tot de 18e eeuw geldt een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Vanaf de 18e eeuw tot en met de tweede helft van de 20ste eeuw geldt een lage verwachting.
Er dient rekening gehouden te worden met de verstoringen ten gevolge van de aanleg van het nog bestaande waterreservoir en de bouw van de kassen.
Het gespecifieerde archeologisch verwachtingsmodel werd middels 4 boringen getoetst. Hierbij is een bodemopbouw vastgesteld bestaand uit diepreikende mariene geulafzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Deze bodemlagen werden in de loop van het eerste millennium n. Chr. afgezet in een de brede getijdengeul waarop later, in de Middeleeuwen, het dorp Oudelande is gebouwd. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de top van deze afzettingen tot op een diepte die varieert tussen 0.4 en 0.75 meter âmv is verstoord, ten gevolge van (sub)recente bodemingrepen. Door deze beperkte verstoring van het bodemarchief valt het echter niet uit te sluiten dat er nog archeologische resten aanwezig zijn beneden deze verstoring. De hoge archeologische verwachting op resten uit de Middeleeuwen en de vroege Nieuwe Tijd kan dus gehandhaafd worden
Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
Het doel van het Archeologisch Bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of te verwachten archeologische waarden, binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een specifiek archeologische verwachtingsmodel. Op basis van de in het Archeologisch Bureauonderzoek verworven informatie over de huidige situatie, de aardwetenschappelijke, de historische situatie en bekende archeologische waarden kon een specifieke archeologische verwachting worden opgesteld. Uit de gegevens van het Archeologisch Bureauonderzoek kan volgend archeologische verwachtingsmodel worden opgemaakt:
Laagpakket van Wormer: middelhoge verwachting voor archeologische waarden uit het Neolithicum. Echter indien aan de oostzijde van het plangebied de top van het Laagpakket van Wormer geërodeerd is ten gevolge van geulwerking, komt deze verwachting te vervallen voor het oostelijke gedeelte van het plangebied.
Hollandveen Laagpakket: voor de westzijde van het plangebied geldt een lage verwachting voor archeologische waarden uit de Bronstijd. Aan de oostzijde van het plangebied geldt geen verwachting voor de Bronstijd, omdat aan deze zijde het Hollandveen Laagpakket volledig is weggeschuurd ten gevolge van de geulafzettingen. Voor de periode IJzertijd tot en met de Romeinse tijd geldt voor het volledige plangebied geen verwachting.
Laagpakket van Walcheren: middelhoge verwachting in het westelijk deel van het plangebied en lage verwachting in het oostelijk deel van het plangebied voor de Vroege Middeleeuwen en een hoge verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.
Tijdens het verkennende veldonderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel middels 4 boringen getoetst. Tijdens het veldonderzoek werd vastgesteld dat het maaiveld binnen het plangebied afloopt van west naar oost richting de oude geul. In de boringen zijn onder de bouwvoor ophooglagen vastgesteld tot een maximale diepte van 1,20 meter beneden maaiveld (0,92 meter âNAP). Deze ophooglagen zijn in het centrale en westelijke deel van het plangebied aangetroffen en kunnen worden toegeschreven aan een erf. Aan de oostzijde van het plangebied zijn onder de bouwvoor demplagen van de geul vastgesteld tot 1,30 meter beneden maaiveld (1,57 meter âNAP). Onder deze demplaag is een matig humeuze sterk siltige kleilaag aanwezig met een spoor van riet wat mogelijk wijst op een slootvulling of een oeverafzetting van de voormalige geul. Een tweede boring aan de oostzijde van het plangebied is gestuit op puin. Dit puin is vastgesteld op een diepte van 0,90 meter beneden maaiveld (1,19 meter âNAP). Mogelijk is op deze locatie een bakstenen constructie aanwezig. Op basis van het opgeboorde puin dateert deze constructie uit de Nieuwe Tijd. Onder deze ophooglagen en demplagen zijn geulafzettingen van het Laagpakket van Walcheren vastgesteld tot de maximale boordiepte. In twee boringen is onderin de boring een iets humeuzere laag aangetroffen met in elk een rode baksteenbrok. Aan de westzijde van het plangebied is de top van deze laag vastgesteld vanaf 2,65 meter beneden maaiveld (1,93 meter âNAP) en aan de oostzijde vanaf 4,45 meter beneden maaiveld (4,72 meter âNAP). In geen van de boringen is het Hollandveen Laagpakket en/of het Laagpakket van Wormer gevonden.
Op basis van de verkregen resultaten uit het bureauonderzoek en het Inventariserend Veldonderzoek geldt voor het plangebied geen verwachting voor het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd. Voor de Vroege Middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting en voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd een hoge verwachting
Oud Vossemeer â Patrijzenweg BP De Woongaard. Gemeente Tholen. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen.
Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens werd in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kon samengevat gesteld worden dat voor het plangebied een middelhoge verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit het Paleo- en Mesolithicum en Vroeg-/Midden-Neolithicum op het pleistocene dekzand (Laagpakket van Wierden) en in het Basisveen; een middelhoge verwachting voor het Laat-Neolithicum, niveau top van het Laagpakket van Wormer; een lage verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit Bronstijd in de onderzijde van het Hollandveen Laagpakket; een middelhoge verwachting geldt voor de (Late) IJzertijd tot en de Romeinse tijd in de top van het Hollandveen; een lage verwachting geldt voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege, Volle en Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd in het Laagpakket van Walcheren. Tijdens het inventariserend veldonderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel middels 32 verkennende boringen (tot maximaal 4,00 meter beneden maaiveld) verspreid binnen het plangebied getoetst. De op basis van het bureauonderzoek vastgestelde geomorfologische situatie binnen het plangebied werd met het booronderzoek grotendeels bevestigd. Zo blijkt uit het booronderzoek dat binnen het plangebied de ondergrond in grote delen gedomineerd wordt door zand- en kleiafzettingen behorende tot het Laagpakket van Walcheren die afgezet lijken in een vrij actieve getijdenfase. Verder werd tijdens het veldonderzoek de aanwezigheid van het Hollandveen Laagpakket en het Laagpakket van Wormer bevestigd.
De verwachting voor de perioden Vroege Prehistorie tot een met het Midden-Neolithicum kon vanwege de grote diepteligging van mogelijke vindplaatsen uit deze perioden op het pleistocene dekzand (Laagpakket van Wierden) en Basisveen niet worden getoetst. Deze niveaus liggen beneden de maximale boordiepte van het onderzoek. Hierdoor blijft de gemiddelde verwachting voor beide niveauâs gehandhaafd. De top van het pleistocene dekzand kan worden aangetroffen vanaf circa 9,90 meter beneden maaiveld (circa 8,99 meter âNAP). De top van het Basisveen kan worden aangetroffen vanaf circa 9,80 meter beneden maaiveld (8,89 meter âNAP).
Voor het niveau van het Laagpakket van Wormer, het Laat-Neolithicum, wordt de gemiddelde verwachting bijgesteld naar een lage verwachting. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer bestaan uit kleiige afzettingen met riet in de top. Dit wijst op lager gelegen natte gebieden waarin de kans op het aantreffen van bewoningssporen klein is. Wel kunnen in de top van het Laagpakket losse vondsten worden aangetroffen, zoals bijvoorbeeld bij Sint Maartensdijk. De top van het Laagpakket van Wormer kan worden aangetroffen vanaf circa 2,75 meter beneden maaiveld (3,18 meter âNAP).
In alle boringen is een sterk geĂ«rodeerd veenpakket van het Hollandveen Laagpakket aangetroffen. De dikte van het veenpakket varieert tussen 0,20 en 1,45 meter. Doordat het veen geĂ«rodeerd is en zelfs in bepaalde boringen slechts nog een dun pakket is overgebleven kan de middelhoge verwachting voor de IJzertijd en Romeinse tijd worden bijgesteld naar laag. De lage verwachting voor de Bronstijd kan gehandhaafd blijven. De top van het veen kan worden aangetroffen vanaf minimaal 1,80 meter beneden maaiveld (circa 2,23 meter âNAP) worden aangetroffen.
In de boringen is de top van het Laagpakket van Walcheren vastgesteld vanaf een minimale diepte van 0,35 meter beneden maaiveld (0,15 meter +NAP). In geen van de boringen zijn aanwijzingen gevonden voor aanwezige vindplaatsen. De lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kan gehandhaafd blijven
Baarland Bedrijventerrein Crop Alliance Oude Dierikpolderweg 1 (gemeente Borsele). Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed! heeft een Archeologisch Bureauonderzoek met Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd binnen het plangebied 'Bedrijventerrein Crop Alliance' te Baarland.
Het archeologisch bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied gesitueerd is binnen een zone met afzettingen die behoren tot het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen op afzettingen die behoren tot het Laagpakket van Wormer. Uit analyse van de historische bronnen blijkt dat het plangebied gelegen is ten zuiden van de oude kern van Bakendorp. Volgens vermeldingen uit de historische bronnen dateert deze kern uit de 13e eeuw. Analyse van de oude kaarten toont aan dat het plangebied lange tijd in gebruik is geweest als weiland en bouwland. Op de Visscher âRomankaart uit het midden van de 17e eeuw staat in de nabije omgeving van het plangebied een gebouw weergegeven met de benaming âQuartierâ. Of dit gebouw in het plangebied gelegen heeft is twijfelachtig, maar kan niet worden uitgesloten. Indien resten van het gebouw in de ondergrond aanwezig zouden zijn, dan kunnen deze gesitueerd worden in de meest noordoostelijke hoek van het plangebied, tegen de zeedijk aan. Pas vanaf de 2e helft van de 20ste eeuw wordt bebouwing binnen het plangebied afgebeeld. De graafwerkzaamheden in de 20ste en 21ste eeuw voor de aanleg van de bebouwing en de waterbassins kunnen de archeologische waarden geheel of gedeeltelijk hebben verstoord. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is een gespecifieerd verwachtingsmodel opgesteld voor het volledige plangebied.
Het verwachtingsmodel voor het plangebied kan op basis van het booronderzoek worden bijgesteld:
o Het dekzandniveau (Laagpakket van Wierden) werd tijdens het booronderzoek niet aangeboord. De middelhoge verwachting voor de perioden Laat â Paleolithicum tot het Neolithicum blijft daarom gehandhaafd.
o De hoge verwachting voor het Neolithicum wordt bijgesteld naar middelhoog. De top van deze kleiige afzettingen was wellicht minder geschikt voor (permanente) bewoning die eerder op iets hoger gelegen en zandige locaties kan worden verwacht. Eventuele archeologische spore of losse artefacten kunnen echter niet worden uitgesloten.
o De lage verwachting voor de Bronstijd blijft gehandhaafd.
o De verwachting voor de (Late) IJzertijd en Romeinse Tijd dient te worden aangepast. Op basis van het booronderzoek kunnen drie zones worden afgebakend, veeneilanden, waar het veen intact bewaard is gebleven. In het overige deel van het plangebied is vastgesteld dat het veen is weggegraven ten behoeve van brandstof of zoutproductie (moernering). Hier vervalt dan ook de verwachting op het aantreffen van resten uit de Late IJzertijd/Romeinse Tijd. In Zone 1 kan het veen vanaf 1,08 meter âNAP worden aangetroffen. In Zone 2 wordt het veen verwacht vanaf 1,26 meter âNAP. In zone 3 kan een intacte veentop worden aangetroffen vanaf 1,32 meter âNAP. In deze drie zones blijft de hoge archeologische verwachting gehandhaafd.
o Voor de perioden Vroege Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag.
Het bijgestelde verwachtingsmodel heeft geleid tot een advies. Samenvattend kan gesteld worden dat voor het gehele plangebied geldt dat de vrijstellingsgrenzen, zoals opgenomen in bestemmingsplannen âKleinschalige bedrijventerreinenâ en âBorsels Buitenâ, kunnen worden bijgesteld. Geadviseerd wordt om in het nieuw op te stellen bestemmingsplan ten behoeve van het Bedrijventerrein CROP ALLIANCE de zones zoals afgebeeld op afbeelding 28 op te nemen
Borssele Zeedijk 4. Gemeente Borsele. Archeologisch Bureauonderzoek.
Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied gelegen is in een zone met afzettingen die behoren tot het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen op het Laagpakket van Wormer (< 1 meter) op het Laagpakket van Wierden. Mogelijk is een dunne laag Basisveen gevormd tussen het Laagpakket van Wormer en het Laagpakket van Wierden. Het plangebied is gesitueerd op het oude eiland van Borsele, voor het eerst ingepolderd rond de 12e eeuw. Het plangebied is op circa 1.70 kilometer ten oosten van het verdronken dorp Oostkercke gelegen. Door de stormvloeden is het eiland lange tijd geĂŻnundeerd, tot aan het begin van de 17e eeuw. Het plangebied is tot op heden onbebouwd gebleven en had een agrarische functie. Doorheen het plangebied liep in de tweede helft van de 20e eeuw wel een spoorlijn voor goederentransport naar de haven.
Aan de hand van de resultaten van het bureauonderzoek kan onderstaand gespecifieerd archeologisch verwachtingsmodel worden opgesteld.
De archeologische verwachting op archeologische vindplaatsen binnen het plangebied is:
âą Middelhoog voor de periode vanaf het Paleolithicum tot en met het Mesolithicum;
âą Laag voor de periode vanaf het Neolithicum tot en met de Bronstijd;
âą Hoog voor de IJzertijd en Romeinse Tijd;
âą Middelhoog voor de Vroege en Late Middeleeuwen;
âą Laag voor de Nieuwe Tijd.
Het gespecifieerde archeologisch verwachtingsmodel werd middels 8 boringen getoetst. Hierbij is een bodemopbouw vastgesteld van mariene afzettingen van het Laagpakket van Walcheren in twee fasen op Hollandveen. De top van het Hollandveen is door opkomend zeewater geërodeerd. Afzettingen van het Laagpakket van Wormer, basisveen en pleistoceen dekzand werden niet aangetroffen beneden 3.5 meter -mv.
Op basis van deze gegevens kan de middelhoge en lage archeologische verwachting voor respectievelijk het niveau van het Laagpakket van Wierden (dekzand) en het Laagpakket van Wormer behouden blijven. Ook de middelhoge en lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit respectievelijk de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd kan op basis van de veldgegevens behouden blijven. De archeologische verwachting op het niveau van het Hollandveen moet bijgesteld worden naar laag.
Hoewel het wel werd aangetroffen is door erosie de top van dit niveau weg, daardoor de archeologische verwachting voor dit niveau als laag kan gehandhaafd worden
Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek, is een archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit archeologisch verwachtingsmodel is getoetst door middel van 13 verkennende boringen. Op basis van de resultaten verkregen uit dit verkennende booronderzoek kon het archeologisch verwachtingsmodel worden aangepast:
âą Voor het Midden â Paleolithicum en het Mesolithicum geldt een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Deze waarden kunnen worden aangetroffen in (en in de top van) het Laagpakket van Wierden. De top van dit Laagpakket is in de boringen vastgesteld vanaf 2,80 meter beneden maaiveld (2,07 meter âNAP), ter hoogte van de dekzandkop , en 3,50 meter beneden maaiveld (2,79 meter âNAP) ten noorden van deze dekzandkop.
âą Voor het Neolithicum geldt een lage verwachting. Vindplaatsen uit deze periode kunnen worden aangetroffen aan de onderzijde van het Hollandveen Laagpakket en in de top van de dekzandkop. De top van de dekzandkop is vastgesteld op een diepte vanaf 2,80 meter beneden maaiveld (2,07 meter âNAP).
âą Aan de onderzijde van het Hollandveen Laagpakket kunnen ook archeologische waarden uit de Bronstijd worden aangetroffen. De kans op het aantreffen hiervan wordt laag geschat voor het plangebied.
âą Voor de top van het Hollandveen geldt een hoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Een uitzondering hierop vormen twee locaties waar het veen is geĂ«rodeerd. De top van het Hollandveen Laagpakket is vastgesteld vanaf een diepte van 1,80 meter beneden maaiveld (1,07 meter âNAP).
âą Voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd geldt een lage verwachting. Een uitzondering vormt de periode tussen het einde van de 15e eeuw en het begin van de 17e eeuw. Voor deze periode geldt geen verwachting. Archeologische waarden uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kunnen worden aangetroffen in (de top) van het Laagpakket van Walcheren. De onverstoorde top is onder de bouwvoor gesitueerd
Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn op twee niveaus sporen aangetroffen. Het oudste spoor is aangetroffen in de top van het Hollandveen. Het betreft een greppel die enkel op basis van stratigrafie gedateerd kan worden tussen de IJzertijd en Romeinse tijd. Het tweede niveau waarop sporen werden aangetroffen is de top van het Laagpakket van Walcheren. Tijdens de eerste fase van het proefsleuvenonderzoek is een circulair omgracht terrein met centraal een bakstenen fundering vastgesteld. Deze kunnen worden toegeschreven aan een 13e-eeuwse motte. Net ten noorden van deze gracht zijn enkele kuilen en mogelijk een baksteenoven vastgesteld. Ten noorden van deze motte zijn tijdens een tweede fase van het proefsleuvenonderzoek nog meer sporen vastgesteld die dateren uit de Late Middeleeuwen. Daarbij werd tevens een tweede bakstenen fundering aangetroffen waarbij hetzelfde bouwmateriaal is gebruikt als de fundering van de motte. Echter op basis van het huidige onderzoek kan niet met zekerheid worden gesteld dat beide uit dezelfde fase dateren. Verder zijn in de cultuurlaag en moesbedden grote hoeveelheden verbrande klei en 11e tot vroeg 14e-eeuws aardewerk aangetroffen. Dit wijst op de aanwezigheid van houtbouw die mogelijk wel tot dezelfde, of oudere, fase als de 13e-eeuwse motte kan worden toegeschreven. Verder zijn enkele greppels vastgesteld die dateren tussen de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd
MER Multi Utility Providing Kanaalzone Terneuzen. Gemeente Terneuzen. Archeologisch Bureauonderzoek
In opdracht van Zeeland Seaports heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in september 2012 een Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd in het kader van de milieueffectrapportage (MER) Multi Utility Providing (MUP). Dit project staat voor de uitbouw van een leidingenstelsel waarin stoffen en energiedragers tussen verschillende partijen in de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone kunnen worden getransporteerd en uitgewisseld. De aanleg van de benodigde ondergrondse infrastructuur is hiervoor noodzakelijk. Concreet betekent dit dat een leidingstraat zal worden aangelegd met daarin een bundeling van de diverse buisleidingen. Deze leidingstraat of MUP-strook heeft een breedte van maximaal 20 meter. De maximale ontgravingsdiepte is 3.10 meter beneden maaiveld.
Het doel van dit Archeologisch Bureauonderzoek is op basis van gegevens omtrent de bodem, geologie, oude kaarten, historische bronnen, bekende archeologische gegevens, verstoringsgegevens, hoogtekaarten en luchtfotoâs zoveel mogelijk informatie te verzamelen ten einde een analyse te kunnen maken die dient als basis voor het opstellen van een specifieke archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied. De bedoeling van het Archeologisch Bureauonderzoek is om een onderbouw- de afweging met betrekking tot de verschillende alternatieve leidingtracĂ©s te kunnen maken en uit- drukkelijk bedoeld om te gebruiken in het kader van de MER-procedure. Het bureauonderzoek kan verder verfijnd worden in het kader van de bestemmingsplanprocedure en de omgevingsvergunningen.
Het resultaat van dit Archeologisch Bureauonderzoek is een rapport met een inhoudelijk advies aan de hand waarvan een beleidsbeslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap in de Archeologische Monumentenzorg (AMZ)-cyclus.
Op basis van de beschikbare geologische, archeologische en historische gegevens kan worden ingeschat dat er binnen het plangebied archeologische sporen uit de Vroege prehistorie, Late prehistorie/Romeinse Tijd, Vroege Middeleeuwen, Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kunnen worden aangetroffen. Rekening houdend met dit verwachtingsmodel werd op basis van drie criteria een afweging gemaakt welke van de voorgestelde Alternatieven en de onderlinge Variaties ten aanzien van archeologie het meest gunstige effect had. Deze drie criteria waren: enerzijds het aantal vierkante meter die onderzoeksplichtig is conform gemeentelijk beleid, anderzijds het aantal archeologische waarnemingen op en rond de verschillende Alternatieven en tot slot het aantal historische dijklocaties die binnen de verschillende tracĂ©s doorsneden zullen worden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de eerste factor â het aantal vierkante meters onderzoeksplichtig â het zwaarst wegende criterium is, omdat de trefkans op archeologische vindplaatsen evenredig toeneemt met een toename van het aantal vierkante meters.
De afweging ten aanzien van archeologie is dat:
Het Alternatief Basis West heeft beduidend minder oppervlakte die onderzoeksplichtig is. In dit Alternatief worden ook het minst aantal waarnemingen geraakt. Hierdoor is dit Alternatief vanuit archeologisch standpunt te verkiezen.
Indien dit Alternatief niet weerhouden wordt, lijken Alternatief Bundeling Variant C en Alternatief Bundeling Variant B ook vrij gunstig. Waarbij Variant C beter is, want deze heeft minder vierkante meter onderzoeksplichtige oppervlakte. Beide hebben evenveel waarnemingen en als doorsneden dijklocaties.
Alternatief Bundeling Variant A is vergelijkbaar met Alternatief Robuust Redundant Variant A, maar zijn beduidend minder gunstig dan de eerder aangehaalde Alternatieven. Op het vlak van de onderzoeksplicht scoort Bundeling Variant A vrij slecht, maar heeft als voordeel dat er maar met een beperkt aantal waarnemingen en dijklocaties rekening dient gehouden te worden. Robuust Redundant heeft minder onderzoeksplichtige oppervlakte, maar doorsnijdt meer dijklocaties.
De minst gunstige optie is in alle opzichten het Alternatief Robuust Redundant Variant B, die het slechtste scoort op alle vooropgestelde criteria.
Het VKA is een combinatie van deeltrajecten 1, 3, 4, 10 en 16 wat resulteert in een combinatie van Alternatief Basis West, Alternatief Bundeling Variant B en Alternatief Robuust Redundant Variant B. De oppervlakte van het voorkeursalternatief is beduidend minder dan de tracévarianten en het AMK terrein van de Zwarthoekse Zeesluis en batterij werd ontzien door een aanpassing van het tracé
Archeologische Begeleiding protocol Opgraven.
De verwachting op het aantreffen van de resten van de 17e eeuwse vestingwerken is volledig bevestigd. Tijdens het onderzoek zijn resten van de buitenste vestinggracht en het glacis aangetroffen. Deze sporen kunnen in verband worden gebracht met de vesting weergegeven op de kaart van Hattinga uit de 18e eeuw en de reeds eerder aangetroffen gracht en glacis ten zuiden van het huidige plangebied.
Verrassend was het aantreffen van een fragment van een baksteenoven onder het 17e eeuwse glacis. Op basis van de stratigrafie zou de baksteenoven van vóór de 17e eeuwse vesting dateren. Echter de bakstenen uit de oven en de Staatse vestingmuur aangetroffen bij graafwerkzaamheden ter hoogte van bolwerk Hollandia (behorend tot de 17e eeuwse vestingmuur) laat zien dat beide bakstenen sterke overeenkomsten vertonen. Tot op heden zijn nog geen bakstenen structuren bekend die met zekerheid kunnen worden toegeschreven aan de 16e eeuwse Spaanse vestingwerken. Het blijft voorlopig nog de vraag of de baksteenoven is gebouwd voor de aanleg van de Spaanse vesting of voor de Staatse vesting. Indien de oven tot de 17e eeuwse vesting behoort, is de oven afgebroken voor de afwerking van de Staatse vesting, meer bepaald bij de aanleg van het glacis.
Onder het glacis en de baksteenoven zijn afzettingen van het Laagpakket van Walcheren aangetroffen. Deze afzettingen dekken een oude bouwvoor (A-horizont) af. Deze oude bouwvoor is ontwikkeld in de top van het pleistoceen dekzand. Onder deze oude bouwvoor is een B en C-horizont aanwezig. De top van het pleistoceen dekzand is verstoord voor de aanleg van de 17e eeuwse vestinggracht en de recente kelder. Onder het glacis is het pleistoceen dekzand wel intact bewaard