84 research outputs found
Han Stijkelweg 5
In opdracht van Van Westreenen BV heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in oktober 2008 een bureauen inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande bouw van een pluimveestal aan de Han Stijkelweg 5 te Tollebeek (gemeente Noordoostpolder). Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het veldonderzoek was het toetsen van die gespecificeerde archeologische verwachting en, indien mogelijk, een eerste indruk geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische resten. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen is vervolgens in hoofdstuk 4 een advies geformuleerd met betrekking tot eventueel archeologisch vervolgonderzoek. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek gold voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum (Vroeg-)Neolithicum. Deze verwachting hing samen met de aanwezigheid van een rivierduin in de ondergrond. Archeologische resten daterend uit de periode Bronstijd t/m de Nieuwe tijd werden niet verwacht. Tijdens het veldonderzoek is het duin aangetroffen, echter ruim 1,5 m dieper dan verwacht; het hoogste zand bevond zich op 2,5 m -Mv (ca. 7,0 m -NAP). In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren gevonden. Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen (paragraaf 1.3), kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de bouwplannen en overige grondwerkzaamheden geen archeologische waarden zullen worden verstoord. De enige kanttekening betreft het plaatsen van de heipalen die tot in het ‘vaste’ zand (dat wil zeggen de rivierduin) zullen worden doorgezet. Hoewel hierbij het potentieel archeologisch niveau (het duinoppervlak) wordt aangetast, is het niet zeker dat zich ter plekke daadwerkelijk archeologische resten bevinden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de betreffende vondsten bij het bevoegd gezag (gemeente Noordoostpolder) verplicht
Zwakke Schakel Zuidwest Walcheren. Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek voor de kustvakken Westkapelse Zeedijk en Nollebosch
In opdracht van de Provincie Zeeland heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in maart en april 2007 een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande kustverbeteringswerkzaamheden van 2 kustvakken in zuidwest Walcheren. Het betreft het kustvak Nollebosch ten zuidwesten van Vlissingen en het kustvak Westkapelse Zeedijk ten noorden van Westkapelle. De voorgenomen ingrepen bestaan uit een landinwaartse uitbreiding en verzwaring van de kustversterking (duinen en dijken). Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Doel van het onderzoek was het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel voor de aanwezigheid van archeologische resten in beide deelgebieden. Daarmee diende in een vroeg stadium van de planontwikkeling een zo goed mogelijk inzicht te worden verkregen in de mogelijke gevolgen van grondverzet op eventueel aanwezige archeologische resten. Deelgebied Westkapelse Zeedijk bestaat landschappelijk gezien uit jonge duin- en strandzanden op mariene afzettingen. In het deelgebied liggen geen archeologische vindplaatsen. Wel zijn tijdens het bureauonderzoek, op basis van oude kaarten, historische relicten gelokaliseerd in het deelgebied. Uit de omgeving zijn verschillende vindplaatsen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen bekend (figuur 6). Deelgebied Nollebosch kent een meer gedifferentieerde geologische opbouw. Langs de kust liggen jonge duin- en strandzanden op mariene afzettingen, achter de kustbarrière bestaat het gebied uit een klei-op-veenlandschap dat doorsneden is door enkele getij-inversieruggen. Ook uit het deelgebied Nollebosch zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. Tijdens het bureauonderzoek zijn van verschillende locaties historische relicten in kaart gebracht (figuur 7). Aan de hand van de geraadpleegde bronnen zijn gespecificeerde archeologische verwachtingsmodellen opgesteld (figuren 9 en 10): - voor de hogere delen (ruggen) van het intacte dekzandlandschap (ca. 5-6 m -NAP) geldt een hoge archeologische verwachting voor bewoningsresten uit het Laat Paleolithicum t/m Vroeg Neolithicum. Specifieke gegevens met betrekking tot het (micro-)reliëf en erosie van het dekzandoppervlak zijn vooralsnog niet bekend; - voor de getijdegeulen geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Eventueel aanwezige archeologische resten worden in de top van de geulafzettingen verwacht en kunnen al vanaf het maaiveld voorkomen; - voor de randzones van de getijdegeulen geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de IJzertijd/Romeinse tijd. Eventueel aanwezige Archeologische resten worden in de top van het veen (ca. 05 tot 20 m -Mv); - voor de poelgebieden geldt een middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de IJzertijd/Romeinse tijd; - voor de poelgebieden geldt een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. - voor de jonge duin- en strandzanden geldt een onbekende archeologische verwachting (hoog, middelhoog of laag) voor vindplaatsen uit de IJzertijd/ Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Eventueel aanwezige resten bevinden zich namelijk onder de duin- en strandzanden. - voor de historische relicten die gelokaliseerd konden worden (Late Middeleeuwen/ Nieuwe tijd) geldt een hoge archeologische verwachting. Op basis van de gespecif iceerde archeologische verwachtingsmodellen zijn aanbevelingen gedaan voor delen van (of verschillende historische elementen in) beide deelgebieden. In zones met een hoge en middelmatige archeologische verwachting dienen bij voorkeur geen ingrepen te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de (verwachte) archeologische/historische waarden leiden. Indien ingrepen onvermij- delijk zijn, dient in een zo vroeg mogelijke fase van de planvorming (na vaststelling van het definitieve inrichtingsplan) een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het archeologisch onderzoek heeft tot doel vast te stellen waar in deze zones daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. In zones met een lage archeologische verwachting is de kans op het voorkomen van archeologische vindplaatsen klein tot zeer klein. Normaliter kunnen geplande ingrepen in deze zone zonder beperkingen (tenminste voor zover het de archeologische waarden betreft) worden uitgevoerd
Bedrijventerrein Harselaar/Nijkerkerweg, gemeente Barneveld. Archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek)
In opdracht van de gemeente Barneveld heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in april 2007 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein Harselaar/Nijkerkerweg in de gemeente Barneveld. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Doel van het onderzoek was het opsporen van deze resten en, indien mogelijk, een eerste indruk geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. Hoewel de Gelderse Vallei in archeologisch opzicht nog enigszins onbekend terrein is, maken onderzoeksresultaten van de afgelopen jaren duidelijk dat het geenszins een archeologisch leeg gebied is. In het plangebied kunnen dan ook archeologische resten aanwezig zijn daterend vanaf het Laat Paleolithicum. Niet alle delen in het plangebied hebben eenzelfde kans op aanwezigheid van archeologische resten. Voorafgaande het veldonderzoek is onderscheid gemaakt in delen met een hoge tot middelmatige archeologische verwachting en delen met een lage archeologische verwachting. Dit onderscheid vormde het uitgangspunt voor het veldonderzoek: zones met een middelmatige of hoge archeologische verwachting zijn door middel van een karterend booronderzoek onderzocht, in de delen met een lage archeologische verwachting bleef het onderzoek beperkt tot een verkennend booronderzoek. Tijdens het bureauonderzoek zijn met behulp van kadastrale minuutplans uit het begin van de 19e eeuw 2 vindplaatsen in kaart gebracht (vindplaatsen 1 en 2). Het gaat om de historisch vermelde hoeven Klein Harselaar en Middendorp. Beide vindplaatsen liggen grotendeels onder huidige bebouwing/boerderijen. Tijdens het inventariserend archeologisch onderzoek zijn in 2 boringen archeologische resten aangetroffen die vermoedelijk samenhangen met de (laat-) middeleeuwse bewoning van vindplaats 1. Verder zijn in een groot aantal boringen die zijn gezet op de dekzandrug in het oostelijke deel van het plangebied archeologische resten aangetroffen (vindplaats 3). Het gaat voornamelijk om fragmenten aardewerk uit een groot aantal boringen, die duiden op de aanwezigheid van nederzettingsresten. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kunnen 5 landschappelijke eenheden worden onderscheiden (figuur 10): Zone A: dekzandrug met plaggendek (figuur 10: donkeroranje) Deze zone omvat de hogere delen van het gebied. Het veldonderzoek heeft in het oostelijke deel van zone A vondsten opgeleverd in een groot aantal boringen. Ook in die delen echter, waar het booronderzoek geen vondsten heeft opgeleverd, worden archeologische resten verwacht. Het gaat om zowel grondsporen als een vondststrooiing (vuursteen en aardewerk). Een exacte begrenzing van vindplaats 3 kan op basis van het booronderzoek niet aangegeven worden. Zone B: laaggelegen dekzandvlakte (figuur 10: lichtgroen) Deze zone omvat de laaggelegen delen van het dekzandlandschap. Hier zijn geen (duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van) archeologische vindplaatsen (in de zin van nederzettingen). Wel kunnen in deze zone off-site structuren aanwezig zijn die samenhangen met de (laat-?)middeleeuwse ontginning van het gebied. Zone C: overgangszone dekzandrug-beekdal/laagte (figuur 10: gele arcering) Deze zone betreft de overgang van de hoger gelegen dekzandrug naar het beekdal. Voor de overgangszone (gradiëntzone) geldt bij uitstek een hoge kans op aanwezigheid van vindplaatsen van jager-verzamelaars. Zone D: beekdal/laagte/depressie (figuur 10: lichtpaars) Deze zone omvat de laagst gelegen delen van het plangebied: beeklopen en depressies. Deze zone heeft dan ook een zeer lage archeologische verwachting voor aanwezigheid van nederzettingsterreinen en bewoningsresten. Zone E: verstoord (figuur 10: lichtgrijs) Deze zone omvat de lager gelegen delen, waar de bodem over een relatief groot oppervlak is verstoord tot in de top van de C-horizont. In deze zone worden geen archeologische resten verwacht. Aanbevelingen Historische erven (vindplaatsen 1 en 2) Indien bodemingrepen gepland zijn ter hoogte van de hoeven Klein Harselaar en Middendorp, wordt aanbevolen een nader historisch onderzoek te (laten) uitvoeren naar beide erven. Tevens wordt aanbevolen om door middel van proefsleuven te onderzoeken welke resten (in en) onder de huidige bebouwing (nog) aanwezig zijn. Zone A (waaronder vindplaats 3) Aanbevolen wordt om de kwaliteit (gaafheid en conservering), alsmede de precieze aard, datering, omvang en diepteligging nader vast te stellen door middel van een waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven. Doel van het proefsleuven- onderzoek is om tot een waardestelling van de mogelijke nederzettingsresten te komen in het oostelijke deel van zone A (vindplaats 3). Verder heeft het proefsleuven- onderzoek tot doel om in de gehele zone A vast te stellen of op de dekzandrug daadwerkelijk vindplaatsen aanwezig zijn die niet met het gehanteerde boorgrid opgespoord konden worden (zoals grafvelden, losse erven, sporen van landgebruik [putten, kuilen, greppels e.d.]). Zone C Aanbevolen wordt om enkele sleuven aan te leggen vanaf de dekzandrug (zone A) tot in de beekdalen (zone C: gearceerd). In het bijzonder wordt aanbevolen om hierbij aandacht te besteden aan paleo-ecologische aspecten. Geadviseerd wordt om het aanleggen van de proefsleuven in zone C te combineren met de proefsleuven in zone A. Zone B Aanbevolen wordt om in zone B een zeer beperkt (selectief) proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in de (laat-)middeleeuwse ontginnings- geschiedenis van het gebied (greppels e.d.). Uitgangspunt hierbij kunnen de verkavelingspatronen op de historische kaarten vormen. Zone D Geen restricties ten aanzien van verdere planontwikkeling. Zone E Geen restricties ten aanzien van verdere planontwikkeling
Plangebied Kop Oostdijk, gemeente Hellevoetsluis
In opdracht van Royal Haskoning Nederland B.V. heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 5 en 6 mei 2008 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met voorgenomen bodemingrepen als gevolg van de herontwikkeling van de locatie Kop Oostdijk in de gemeente Hellevoetsluis. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek is de volgende archeologische verwachting geformuleerd: Marien getijdenlandschap (dekafzettingen Laagpakket van Walcheren) met een middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen/ bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen en een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen/bewoningssporen uit de Nieuwe tijd (vanaf de 18e eeuw). Marien getijdenlandschap (kwelderafzettingen Laagpakket van Walcheren) met een middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen/ bewoningssporen uit de periode IJzertijd/Romeinse tijd en Middeleeuwen. Veenlandschap (Hollandveen Laagpakket) met een middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen/bewoningssporen uit de periode IJzertijd/Romeinse tijd en Middeleeuwen. Oude getijdenlandschap (‘Hellevoeterzand’ Laagpakket van Wormer) met een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Neolithicum-Bronstijd. Indien dit pakket bestaat uit kwelderafzettingen geldt een middelmatige tot hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Neolithicum-Bronstijd. Mogelijk bevinden zich onder het oude getijdenlandschap nog geulafzettingen (Laagpakket van Wormer). Op deze geulsystemen kunnen bewoningssporen worden verwacht vanaf de Steentijd. In overeenstemming met wat bij aanvang van het veldonderzoek werd verwacht bestaat de globale geologische opbouw uit (mariene) dekafzettingen op veen op oude getijdenafzettingen. In een groot deel van de boringen was de bovengrond verstoord (figuur 3). In 14 boringen is waargenomen dat de top van het veen is veraard. In 10 boringen lijkt de top van het veraarde veen nog intact (figuur 3). De kwelderafzettingen (met mogelijk archeologische resten vanaf de IJzertijd/ Romeinse tijd) die op het veen zijn afgezet zijn tijdens onderhavig onderzoek niet aangetroffen. De oude getijdenafzettingen (aangetroffen ónder het veen) bestaan uit geulafzettingen. schappelijke niveaus geen aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen. Hoewel geen concrete archeologische vondsten zijn aangetroffen sluit dit de aanwezigheid van een archeologische vindplaats niet uit. In 14 boringen is de top van het veen (licht) veraard (figuur 3) dit impliceert dat het desbetreffende potentiele archeologische niveau (het landschap uit IJzertijd/Romeinse tijd en Middeleeuwen) nog grotendeels intact is. Tijdens het onderzoek zijn in het plangebied wel enkele archeologische indicatoren aangetroffen. Omdat deze zijn waargenomen in de geroerde bovengrond waarin zich veel recent materiaal (o.a. plastic en piepschuim) bevindt en waarin verder geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen zijn deze indicatoren niet relevant. In het plangebied (voor zover onderzocht) dient dan ook rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode IJzertijd/Romeinse tijd en Middeleeuwen. Bewoningslagen of bewoonbare niveaus in het veen kenmerken zich door veraarding van de top van Hollandveen. In 10 boringen lijkt de top van het aanwezige veraarde veen nog intact te zijn (boringen 2 4 5 9 10 11 13 14 15 21 en 24). Teneinde meer inzicht te krijgen in eventuele bewoonbare niveaus op het veen wordt geadviseerd om één zoeksleuf aan te leggen van 2 m breed en 50 m lang met een diepte van circa 90 cm -Mv ter hoogte van de boringen 9 10 11 14 en 15 (figuur 7) om gericht te kunnen onderzoeken of bewoning uit de IJzertijd / Romeinse tijd op dit niveau aanwezig is geweest. Voor aanvang van het zoeksleuvenonderzoek dient door een senior-archeoloog een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden dat door het bevoegd gezag geaccordeerd dient te worden. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met de gemeente Hellevoetsluis (Dhr. T. Meeuwsen; beleidsmedewerker Cultuur en Kunst; Tel: 0181-330468)
Plangebied de Warrekam, gemeente Laren.
In opdracht van de gemeente Laren heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in augustus 2008 een bureauonderzoek met veldtoets uitgevoerd in verband met voorgenomen bouwwerkzaamheden aan de Brink 29 te Laren in Noord-Holland. Dit onderzoek moest worden uitgevoerd omdat realisatie van de bouwplannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het toetsend veldonderzoek (door middel van boringen) was om inzicht te krijgen in de geologische/bodemkundige opbouw van de ondergrond het bepalen van de verstoringsgraad van de bodem en het bepalen van de diepteligging van archeologisch interessante lagen. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van de historische kern van Laren dat als 'terrein van hoge archeologische waarde' staat geregistreerd op de AMK. Voor het plangebied geldt een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Mesolithicum t/m IJzertijd en uit de Nieuwe tijd. In het bijzonder moet rekening gehouden worden met aanwezigheid van resten van de voorganger van de huidige Sint-Janskerk. De oudere kerk is in 1844 gebouwd en in 1925 vervangen door de huidige kerk. De aanwezigheid van archeologische resten uit het Paleolithicum en uit de periode Romeinse tijd t/m Middeleeuwen wordt niet uitgesloten maar wel minder waarschijnlijk geacht. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en de voorgenomen bodemingrepen (paragraaf 1.3) wordt dan ook geconcludeerd dat bij realisering van de bouwplannen mogelijk archeologische waarden zullen worden aangetast: prehistorische vindplaatsen (Mesolithicum-IJzertijd) en mogelijke (funderings-)resten van de voormalige Sint-Janskerk (1844-1925) respectievelijk in het oostelijk en westelijk deel van het plangebied. Derhalve is aanbevolen om een vervolgonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (IVO) karterende fase bestaande uit een proefsleuvenonderzoek. Doel van het proefsleuvenonderzoek is om mogelijk aanwezige prehistorische vindplaatsen uit de periode Mesolithicum-IJzertijd op te sporen. Met betrekking tot de mogelijk aanwezige (funderings-)resten van de voormalige Sint-Janskerk kan indien de gemeente deze behoudenswaardig vindt eveneens een proefsleuf aangelegd worden om te kijken of deze inderdaad aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient formeel contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag i.c. de gemeente Laren. Vanwege deze dubbelrol (gemeente is zowel opdrachtgever als bevoegd gezag) wordt geadviseerd om tevens contact op te nemen met de beleidsmedewerker archeologie van de provincie Noord-Holland (mevr. drs. A.A. van Duinen)
Plangebied Vekenweg te Abbekerk, gemeente Medemblik. Archeologisch vooronderzoek: eeen bureau- en inventariserend veldonderzoek.
In opdracht van de gemeente Medemblik heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in juli 2007 een bureau- en inventariserend onderzoek uitgevoerd in verband met de toekomstige ontwikkelingsplannen op het desbetreffende perceel aan de Vekenweg te Abbekerk (gemeente Medemblik). Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat de gemeente Medemblik voorafgaande aan toekomstige ontwikkelingen inzicht wil hebben in aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Het verkennend veldonderzoek had ten doel de opgestelde archeologische verwachting te toetsen. Aan de hand van de geraadpleegde bronnen zij n voor de relevante archeologische perioden gespecificeerde archeologische verwachtingen opgesteld (figuur 4): - voor vindplaatsen uit het Laat Neolithicum geldt een lage archeologische ver- wachting; - voor vindplaatsen uit de Bronstijd geldt een middelmatige archeologische ver- wachting. Hierbij wordt vooral gedacht aan akkerarealen; - voor vindplaatsen uit de IJzertijd/Romeinse tijd geldt een lage archeologische verwachting; - voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen-Nieuwe tijd geldt een middelmatige archeologische verwachting. De verwachte archeologische resten (vindplaatsen uit de Bronstijd [met name akkerarealen] en de Middeleeuwen [off-site patronen]) liggen ondiep onder het maaiveld. Dergelijke archeologische vindplaatsen zijn kwetsbaar voor verstoringen. Bovendien zijn dergelijke vindplaatsen moeilijk op te sporen door het ontbreken van een vondstlaag. Ten aanzien van de verwachte middeleeuwse resten geldt eveneens dat deze naar verwachting een geringe omvang zullen hebben en derhalve moeilijk in kaart zijn te brengen met een (gangbaar) booronderzoek (Tol e.a., 2004). Tijdens het veldonderzoek zijn 10 boringen verricht. Hieruit is gebleken dat het (Bronstijd-)paleolandschap zeer waarschijnlijk niet meer intact is. Vermoedelijk is de top van de getij-inversierug geëgaliseerd. De exacte diepte van de verstoring kan niet bepaald worden. Wel blijft het mogelijk dat diepere sporen bewaard zijn gebleven. Mogelijk zijn hiervoor aanwijzingen gevonden in boring 1. Direct onder de bouwvoor is een humeuze laag aangetroffen, die vooralsnog geïnterpreteerd is als een archeologisch spoor. Voor het plangebied Vekenweg wordt dan ook geadviseerd een archeologisch voor- onderzoek verplicht te stellen voor bodemingrepen dieper dan de bouwvoor. Gelet op de aard van de verwachte resten wordt aanbevolen om een vervolgonderzoek in de vorm van proef-/zoeksleuven uit te (laten) voeren. Het vervolgonderzoek heeft tot doel om meer inzicht te verschaffen in de aanwezig- heid, kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering en omvang van Archeologische resten. Met andere woorden: zijn archeologische resten (nog) aanwezig en zo ja, zijn deze behoudenswaardig? Het bevoegd gezag zal op basis van de resultaten van het inventariserend vooronderzoek komen tot een (positief of negatief) selectie- advies met betrekking tot de behoudenswaardigheid van de archeologische resten. Voorafgaand aan het uitvoeren van dergelijk gravend onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld. In dit PvE worden de wetenschappelijke en praktische uitgangspunten vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen. De precieze omvang van het vooronderzoek zal sterk afhangen van de aard en omvang van de geplande bodemingrepen. De gemeente Medemblik vormt het bevoegd gezag. Geadviseerd wordt om met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek tevens contact op te nemen met de beleidsmedewerker archeologie van de provincie Noord-Holland (drs. A.A. van Duinen)
plangebied De Zuidpolder
In opdracht van de gemeente Kapelle heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in april 2009 een bureauen inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de toekomstige bouwwerkzaamheden aan de Vroonlandseweg in de gemeente Kapelle. De exacte inrichting van het terrein en de daarmee gepaard gaande bodemingrepen zijn nog niet bekend. De gemeente is voornemens om, indien mogelijk, eventueel aanwezige archeologische resten in te passen. Doel van dit onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische vindplaatsen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek een lage archeologische verwachting voor de top van de afzettingen van het Laagpakket van Wormer. Er werd geen intact veen in het plangebied verwacht. Voor vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse tijd gold dan ook een lage archeologische verwachting. Gezien de ligging van het plangebied op een getij-inversierug en de datering daarvan, gold een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied uit de Late Middeleeuwen. Op grond van de gegevens van historische bronnen werden overblijfselen (funderingen, grachten e.d.) van kasteel Poucques (periode 1300 1622) in het plangebied verwacht. Op basis van het ontbreken van bebouwing op de historische kaarten gold een lage verwachting voor archeologische resten uit de Nieuwe tijd. Tijdens het karterend booronderzoek is een relatief intacte bodemopbouw van kreekafzettingen op Hollandveen aangetroffen. De kreek heeft zich ingesneden in het Hollandveen en, zoals verwacht, is er geen intacte top van het Hollandveen aangetroffen. De kans dat er in het plangebied vindplaatsen uit de IJzertijd of Romeinse tijd aanwezig zijn wordt dan ook nihil geacht. Op basis van de resultaten van het booronderzoek (karterend en controlerend) en de resultaten van het geofysisch onderzoek (grondradaren weerstandsonderzoek) kan gesteld worden dat in het plangebied nog resten van kasteel Poucques aanwezig zijn. Een globale begrenzing van het kasteelterrein en een aantal structuren daarbinnen kan worden bepaald (figuur 9). De begrenzing is vastgesteld op de buitenste grachten en is circa 125 x130 m. Daarnaast is aan het oppervlak 1 fragment Paffrath en 1 fragment kogelpot aangetroffen (vondstnummers 3 en 5). Deze dateren van voor de stichting van het kasteel. Mogelijk houdt het aardewerk verband met bewoning buiten het plangebied. In de boringen 46 en 47 is een pakket bruingrijs sterk siltig zand met enkele fragmenten puin aangetroffen. Deze boringen liggen ten noordoosten van het kasteel, buiten het kasteelterrein. Mogelijk is hier sprake van een sloot of watergang die verband houdt met het kasteel. Er zijn geen verdere aanwijzingen voor vindplaa in het plangebied aangetroffen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd om het kasteelterrein in het plange bied in situ te beschermen (kaartbijlage 6). Om verstoring van de vindplaats te voorkomen wor planinpassing aanbevolen. De voorgestelde begrenzing van het kasteelterrein is inclusief een ferzone. Indien werkzaamheden gepland worden in de zone tussen de voorgestelde begrenzin en de (kade)muur van het kasteelterrein wordt aanbevolen eerst een proefsleuvenonderzoek u voeren om de exacte omvang van het terrein te bepalen. Indien besloten wordt dat de vindplaats niet in situ kan worden behouden, dan wordt geadvise de vindplaats op te graven. Een archeologische opgraving en een proefsleuvenonderzoek beh plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang va opgravingswerkzaamheden te worden opgesteld door een senior-archeoloog. In het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamhe den onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bi Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed plicht (vondstmelding via ARCHIS). Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te word met de gemeente Kapelle (dhr. P. Vogel)
Plangebied Damstraat 20-50 te Dubbeldam; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek
In opdracht van Woningstichting Progrez heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 9 mei 2008 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen nieuwbouwplannen aan de Damstraat 20-50 in de gemeente Dordrecht. Doel van dit onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen en, voorzover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. Tijdens het veldonderzoek zijn 15 boringen verricht in twee noordwest-zuidoost georiënteerde raaien. In het hele plangebied bestaat de ondergrond uit het middeleeuwse ‘klei-op-veenlandschap’, dat nog grotendeels intact lijkt; geulen zijn niet aangetroffen. In enkele boringen zijn in de top van de klei-op-veenafzettingen brokjes veen en klei aangetroffen. Dit duidt zeer waarschijnlijk op landbouwactiviteiten (ploegen) in het gebied. In 3 boringen zijn afzettingen van de Sint-Elisabethsvloed aangetroffen (boringen 4, 5 en 15). Deze afzettingen zijn mogelijk een aanwijzing voor aanwezigheid van sloten, greppels, kuilen e.d., waarin de sedimenten in de voormalige Groote Waard zijn afgezet. Ten aanzien van alle sporen geldt dat deze dateren vóór de Sint-Elisabethsvloed, nagenoeg zeker uit de Late Middeleeuwen. Ter hoogte van de boringen 6, 11, 12 en 13 bevindt zich een duidelijke verhoging in middeleeuwse klei-op-veenlandschap. Er kon niet vastgesteld worden of de aard van het reliëf natuurlijk of antropogeen (een terp) is. In het plangebied dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van archeologische resten, met name in het westelijk deel ervan. Uit het veldonderzoek blijkt dat het ‘potentieel archeologisch niveau’ (het klei-op-veenlandschap/ middeleeuwse loopoppervlak) grotendeels intact aanwezig is. Er dient met name rekening gehouden te worden met aanwezigheid van sporen van landgebruik, verkavelingsstructuren en/of waterstaatkundige elementen (greppels). Mogelijk bevindt zich in het zuidwestelijk deel van het plangebied een losse huisplaats/-terpje: hier zijn enkele boringen aangetroffen met een afwijkende bodemopbouw. In algemene zin wordt dan ook aanbevolen om de bodemingrepen niet dieper te laten reiken dan de basis van het Merwededek (zie figuur 6). Indien diepere bodemingrepen plaats zullen vinden, is de kans zeer groot dat hierbij archeologische waarden zullen worden aangetast. De boringen met afwijkende -en mogelijk archeologisch significante- profielopbouw clusteren in het westelijk deel van het plangebied: een opduiking in het veen en enkele boringen met afzettingen van de Sint-Elisabethsvloed. Indien behoud van de het potentieel archeologisch niveau in deze specifieke zone niet mogelijk is bij de uitvoering van de ontwikkelingsplannen, wordt op grond van de resultaten van het bureau- en inventariserend veldonderzoek aanbevolen om in deze zone een vervolgonderzoek door middel van enkele zoeksleuven uit te laten voeren. Doel van dit onderzoek is om de aard en archeologische significantie van de aangetroffen fenomenen vast te stellen, waarbij het gaat om: - de veenopduiking ter hoogte van de boringen 6 en 11 t/m 13; - de Sint-Elisabethsvloed-afzettingen in de omliggende boringen (boringen 4, 5 en 15); - de klei- en veenbrokjes in de top van het klei-op-veenlandschap (boringen 4 en 11). Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de gemeente Dordrecht (drs. J. Hoevenberg)
Woningbouwlocatie Overkampweg-Zuid, gemeente Dordrecht. Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek
In opdracht van de gemeente Dordrecht heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in mei 2007 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande ontwikkeling van een woningbouwlocatie in de gemeente Dordrecht. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. In de omgeving van het plangebied zijn als gevolg van de Sint-Elisabethsvloed (1421-1424) middeleeuwse dorpen en oudere bewoningsresten, die zich op het veen of rivierafzettingen bevonden, geërodeerd of bedekt met een dikke laag sediment. Op basis van deze mogelijk aanwezige archeologische resten heeft de gemeente Dordrecht het verplicht gesteld om bij deze planontwikkeling een archeologisch vooronderzoek uit te laten voeren. Doel van het onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. Tijdens het veldonderzoek zijn 17 boringen verricht. In het oostelijk deel van het plangebied bestaat de ondergrond uit het middeleeuwse ‘klei-op-veenlandschap’. In deze zone zijn sporen aangetroffen die wijzen op bewonings- en andere soorten activiteiten (landbouw). In het westelijke deel van het plangebied ligt - onder een pakket Merwede-afzettingen - een verlande restgeul, waarschijnlijk van de Dubbel. Hier zijn geen archeologische resten aangetroffen en worden deze ook niet verwacht. Indien behoud van het archeologisch niveau (het oppervlak van vóór 1421) in de oostelijke zone niet mogelijk is bij de uitvoering van de ontwikkelingsplannen, wordt op grond van de resultaten van het bureau- en inventariserend veldonderzoek aanbevolen om een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren. Doel van het proefsleuvenonderzoek is om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van middeleeuwse sporen die samenhangen met de bewoning en het (landbouwkundig) gebruik van het klei-op-veenlandschap. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bewoningssporen, verkavelingspatronen, akkerlagen, kuilen en/of greppels. Voor dergelijk gravend onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld met daarin de eisen die aan het onderzoek worden gesteld. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de gemeente Dordrecht
Villapark Stevenshof, gemeente Dordrecht. Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
In opdracht van AM Wonen heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in november en december 2006 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande ontwikkeling van een woningbouwlocatie in de gemeente Dordrecht. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. In de omgeving van het plangebied zijn als gevolg van de Sint-Elisabethsvloed (1421-1424) middeleeuwse dorpen en oudere bewoningsresten, die zich op het veen of rivierafzettingen bevonden, geërodeerd of bedekt met een dikke laag sediment. Op basis van deze mogelijk aanwezige archeologische resten heeft de gemeente Dordrecht het verplicht gesteld om bij de planontwikkeling een Archeologisch vooronderzoek uit te laten voeren. Doel van het onderzoek was eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen en, voor zover mogelijk, een eer- ste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging ervan. Tijdens het veldonderzoek zijn 56 boringen verricht. In het westelijke deel van het plangebied bestaat de ondergrond uit het middeleeuwse ‘klei-op-veenland- schap’ (zie figuur 6: zones A en B). In deze zone zijn sporen aangetroffen die wijzen op bewoning en andersoortige activiteiten (landbouw). In het oostelijke deel van het plangebied ligt (onder een pakket Merwede-afzettingen) een verlan- de restgeul, waarschijnlijk van de Dubbel (zie figuur 6: zone C). Hier zijn geen archeologische resten aangetroffen en deze worden in deze zone ook niet ver- wacht. Indien behoud van het archeologische niveau (het oppervlak van vóór 1421) in zones A en B niet mogelijk is bij de uitvoering van de ontwikkelingsplannen, wordt op grond van de resultaten van het bureau- en inventariserend veldonder- zoek aanbevolen om een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren. Geadviseerd wordt om eventuele proefsleuven zowel in zone A als B aan te leggen. Speciale aandacht verdient het gebied ter hoogte van boring 1. Doel van het proefsleuvenonderzoek is om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van middeleeuwse sporen die samenhangen met bewoning en (landbouwkundig) gebruik van het klei-op-veenlandschap. Hierbij dient rekening gehouden te wor- den met het aantreffen van bewoningssporen, verkavelingspatronen, akkerlagen, kuilen en/of greppels. Voor dergelijk gravend onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, met daarin de eisen die aan het onderzoek worden gesteld. Voor zone C wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met het Bureau Monumentenzorg en Archeologie van de gemeente Dordrecht
- …