3,987 research outputs found

    Duurzaamheid organische stof. Eindrapportage 2010

    Get PDF
    Analysemethoden om de stabiliteit van de organische stof van verschillende organische meststoffen inclusief digestaat te beoordelen. Organische meststoffen hebben een directe bemestende waarde voor het gewas en ze leveren via de organische stof een bijdrage aan de bodemvruchtbaarheid op langere termijn. Agrariërs kunnen sturen in kwaliteit en kwantiteit van de bodemorganische stof door o.a. hun gewassenkeuze, het achterlaten van stro en de teelt van groenbemesters, door intensiteit van de grondbewerkingen en door aanvoer van organische stof van buiten het bedrijf. In deze tussenrapportage gaat het om de laatst genoemde maatregel: de aanvoer van organische meststoffen van buiten het eigen bedrijf. Bij het beoordelen van de bodemkwaliteit is hierbij vooral gekeken naar de chemische en biologische bodemkwaliteit en niet naar de fysische bodemkwaliteit. Door de opgang van mestvergisting en mestbewerkings- en mestverwerkingsmethoden komen er nieuwe mestproducten in de handel. Dit roept vragen op over de waarde van deze nieuwe producten en hoe deze waarde vooraf vastgesteld kan worden. In dit onderzoek zijn digestaat en de dikke fractie van gescheiden digestaat vergeleken met enkele vanouds bekende mestsoorten (vaste mest, drijfmest, compost) die daarbij als referentie dienden. Er is gestart met een literatuuronderzoek naar de meest perspectiefvolle analysemethoden om de kwaliteit van organische meststoffen en van bodemeigenschappen te kunnen meten. Op basis van de literatuurstudie zijn de analysemethoden vastgesteld. Het resultaat van de respiratiemeting is vervolgens op basis van de literatuurstudie als meest betrouwbare parameter beschouwd om de kwaliteit van een organische meststof te beoordelen. Aan de meststoffen zijn behalve de respiratiemeting de volgende analyses aan de meststoffen uitgevoerd: droge stofgehalte, organische stofgehalte, chemisch zuurstofgebruik, N-totaal , N-mineraal, DON (Dissolved Organic Nitrogen), DOC (Dissolved Organic Carbon), C-totaal en HWC (Hot water Carbon). In het onderzoek zijn negen verschillende organische meststoffen beoordeeld: natuurcompost, GFT-compost, potstalmest, rundveedrijfmest, digestaat van rundveedrijfmest, de gescheiden dikke fractie van rundveedrijfmestdigestaat, varkensdrijfmest, digestaat van varkensdrijfmest en de gescheiden dikke fractie van varkensdrijfmestdigestaat. De drijfmest, het digestaat en de dikke fractie van gescheiden digestaat waren afkomstig van twee biologische bedrijven die respectievelijk rundermest en varkensmest vergistten. De respiratiemeting aan de meststoffen (CO2- meting) is uitgevoerd in een laboratoriumopstelling aan mestmonsters toegediend aan een serie met grond van het LBI-proefveld MAK (Mest als kans) in Lelystad (een zavelgrond) en aan een serie met grond van het PPO-proefveld NWP (Nutriënten Waterproof) in Vredepeel (een zandgrond). De afbraaksnelheid van meststoffen toegediend aan grond van het proefveld NWP was veel hoger dan die toegediend aan grond van het proefveld MAK. Tussen de mestsoorten kwamen zeer grote verschillen in afbraaksnelheid naar voren. De rangvolgorde van de meetresultaten van beide series grond kwam goed met elkaar overeen, maar het afbraakniveau was laag. Er kan op basis van dit onderzoek nog geen duidelijke conclusie getrokken worden hoe de afbraaksnelheid van digestaat en die van de dikke fractie van gescheiden digestaat verschilt van die van drijfmest. Bij alle analysemethoden komen de beide compostsoorten duidelijk naar voren als zijnde meststoffen met de laagste afbraaksnelheid van de organische stof. In de Oxitop-meting hebben de beide drijfmestsoorten een opvallend hoog zuurstofverbruik, terwijl dat in de respiratiemeting (CO2-productie) niet naar voren komt. Geconcludeerd kan worden dat blijkbaar met elk van de analysemethoden een bepaald kwaliteitsaspect van de organische stof wordt bepaald, dat geen voorspellende waarde heeft voor de uitslagen van de andere meetmethoden. Op basis van één analysemethode kan de waarde van de meststof dus onvoldoende gekarakteriseerd worden. Belangrijke parameters om de bodemkwaliteit te beoordelen zijn: organische-stofgehalte van de bodem, POM-waarde, chemisch zuurstofgebruik (Oxitop-meting), chemische analyses van C-totaal, HWC, DOC, N-totaal, Nmin, Norg en DON, de hoeveelheid en verhouding tussen schimmel- en bacteriemassa, chroma’s. De beide proefvelden verschillen ten aanzien van deze parameters heel duidelijk van elkaar. Op het proefveld van NWP heeft het bedrijfssysteem met een verlaagde aanvoer van organische stof een duidelijk lager organisch stofgehalte van de grond, is de waarde van de Oxitopmeting lager en is ook het koolstof- en stikstofgehalte van de grond lager. Bij het biologisch bedrijfssysteem van NWP daarentegen zijn de waardes juist hoger dan die bij het gangbare bedrijfssysteem. In het biologisch systeem is ook de totale hoeveelheid schimmel en bacterie hoger dan die bij de gangbare bedrijfssystemen. Verschillen in bedrijfsvoering worden zichtbaar in de analyse-uitslagen van de grondmonsters. Bij de beoordeling van de meetresultaten van het proefveld MAK moet nog wel rekening worden gehouden met de hoeveelheid meststof die in de bemestingsstrategieën is toegepast. De dosering is veelal afgestemd op de bemestende waarde en niet op basis van levering van duurzame organische stof. Wel valt op dat het object bemest met natuurcompost het hoogste organisch stofgehalte en het hoogste gehalte aan C-totaal heeft. Dit komt overeen met de resultaten van de meststofanalyses, waarbij in de respiratieproef bij natuurcompost de laagste afbraaksnelheid gevonden werd. Op basis van het onderzoek is het niet mogelijk om een directe relatie te leggen tussen kwaliteitsmeting van meststoffen, meting van de bodemkwaliteit en opbrengstniveau van de gewassen. De beoordeling zal altijd afblijven hangen van de vraag welke bodemeigenschap in het minimum verkeert en wat de meest beperkende groeifactor voor het gewas is. Het is een utopie te denken dat met de meting van één parameter de kwaliteit van een meststof of die van een bodem beoordeeld kan worden. Iedere meting geeft een antwoord op een detailvraag. Daarbij is het nog niet geheel duidelijk welke detailvraag door welke meting wordt beantwoord

    Duurzaamheid organische stof : methoden om de kwaliteit van organische meststoffen te meten en beoordeling kwaliteit van organische stof van digestaat : tussenrapportage 2009

    Get PDF
    Door de opgang van mestvergisting en mestbewerkings- en mestverwerkingsmethoden komen er nieuwe mestproducten in de handel. Dit roept vragen op over de waarde van deze nieuwe producten en hoe deze waarde vooraf vastgesteld kan worden. In dit onderzoek zijn digestaat en de dikke fractie van gescheiden digestaat vergeleken met enkele vanouds bekende mestsoorten (vaste mest, drijfmest, compost) die daarbij als referentie dienden. Aan de meststoffen zijn verschillende analyses uitgevoerd. Het resultaat van de respiratiemeting is op basis van de literatuurstudie als meest betrouwbare parameter beschouwd om de kwaliteit van een organische meststof te beoordelen. Hoewel er wel verschillen tussen de meststoffen en proefvelden zijn gevonden, kan men op basis van één jaar nog geen echte conclusies trekken. Wel is duidelijk dat elke analysemethode een ander aspect meet. Op basis van één analysemethode kan de waarde van de meststof dus onvoldoende gekarakteriseerd worden

    The burden of parenting children with frontal lobe epilepsy

    Get PDF
    Objective: Caring for a child with a chronic illness adds stress to the typical parenting stress in healthy developing children. This stress can place a heavy burden on parents and may increase when a child displays problem behavior. In general, parenting and child's behavior problems are associated. Furthermore, externalizing (more outgoing) behavior is reported frequently in children with frontal lobe epilepsy (FLE). Therefore, in this study, we first investigated the burden of parents of children with FLE, and second, we investigated the relation between the experienced burden and reported behavioral problems. The validity of parents' reports on proxy measures as well as duration of epilepsy is taken into account. Methods: Thirty-one parents of children with FLE completed validated questionnaires about behavioral problems and burden of parenting. To examine if parents tend to be inconsistent or unusually negative, we used the two validity scales of the Behavioral Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) (Negativity and Inconsistency). Results: Only parents of children with FLE who have had epilepsy for 5 years or longer report more problems on the Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS) subscales 'Able to manage', 'Child is a burden', and 'Good Interaction' compared with the healthy controls. The subscale 'Child is a burden' significantly predicts scores in about 20% to 49% on the main scales of the Child Behavior Checklist (CBCL), the Global Executive Composite (GEC), and Behavioral Regulation Index (BRI) of the BRIEF. Only 6% of parents scored in the dinical range of the negativity scale of the BRIEF. For the inconsistency scale, this was 45%. Conclusion: Parents of children with FLE do not report excessive parental burden. Longer duration of epilepsy might be a risk factor in experiencing burden. The findings suggest a link between parental burden and behavioral problems in children with FLE. Externalizing behavioral problems are the most marked behavioral problems, which relate to the parental burden. Parents tend to be inconsistent in their ratings. (C) 2019 Elsevier Inc. All rights reserved

    The burden of parenting children with frontal lobe epilepsy

    Get PDF
    Objective: Caring for a child with a chronic illness adds stress to the typical parenting stress in healthy developing children. This stress can place a heavy burden on parents and may increase when a child displays problem behavior. In general, parenting and child's behavior problems are associated. Furthermore, externalizing (more outgoing) behavior is reported frequently in children with frontal lobe epilepsy (FLE). Therefore, in this study, we first investigated the burden of parents of children with FLE, and second, we investigated the relation between the experienced burden and reported behavioral problems. The validity of parents' reports on proxy measures as well as duration of epilepsy is taken into account.Methods: Thirty-one parents of children with FLE completed validated questionnaires about behavioral problems and burden of parenting. To examine if parents tend to be inconsistent or unusually negative, we used the two validity scales of the Behavioral Rating Inventory of Executive Function (BRIEF) (Negativity and Inconsistency).Results: Only parents of children with FLE who have had epilepsy for 5 years or longer report more problems on the Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (NVOS) subscales 'Able to manage', 'Child is a burden', and 'Good Interaction' compared with the healthy controls. The subscale 'Child is a burden' significantly predicts scores in about 20% to 49% on the main scales of the Child Behavior Checklist (CBCL), the Global Executive Composite (GEC), and Behavioral Regulation Index (BRI) of the BRIEF. Only 6% of parents scored in the dinical range of the negativity scale of the BRIEF. For the inconsistency scale, this was 45%.Conclusion: Parents of children with FLE do not report excessive parental burden. Longer duration of epilepsy might be a risk factor in experiencing burden. The findings suggest a link between parental burden and behavioral problems in children with FLE. Externalizing behavioral problems are the most marked behavioral problems, which relate to the parental burden. Parents tend to be inconsistent in their ratings. (C) 2019 Elsevier Inc. All rights reserved.</p

    Geleide N-bemesting voor aardappelen op basis van gewasreflectie-metingen : integratie van sensormetingen in een N-bijmestsysteem

    Get PDF
    Voor aardappelen zijn er nog geen regels die een sensormeting om kunnen zetten naar een N-advies. Het doel van het in dit rapport beschreven onderzoek is (1) het ontwikkelen van een ijklijn om de N-inhoud van het gewas aan de hand van reflectiemetingen te kunnen bepalen, en (2) het ontwikkelen van adviesregels om de bijmestgift vast te stellen aan de hand van de gemeten N-inhoud van het gewas. Onder leiding van Remmie Booij werd in de periode 1996-2003 een op gewasreflectiemetingen gebaseerd N-bijmestsysteem voor aardappelen ontwikkeld. Dit systeem is nooit gedocumenteerd en is daarom opnieuw uit de originele onderzoeksgegevens afgeleid. De resultaten zijn (1) de N-inhoud van een aardappelgewas kan voldoende nauwkeurig bepaald worden met een meting van de gewasreflectie, (2) wachten met bijmesten tot de bodembedekking minimaal 90% bedraagt, resulteert niet in een lagere opbrengst terwijl wel N wordt bespaard, en (3) de grootte van de bijmestgift kan worden bepaald door een streefwaarde voor de N-inhoud te verminderen met de gemeten N-inhoud. In dit rapport wordt een praktische handleiding gegeven aan de hand waarvan de teler systeem-Booij kan uitvoeren

    Seclusion and enforced medication in dealing with aggression:A prospective dynamic cohort study

    Get PDF
    AbstractBackgroundIn the Netherlands, seclusion is historically the measure of first choice in dealing with aggressive incidents. In 2010, the Mediant Mental Health Trust in Eastern Netherlands introduced a policy prioritising the use of enforced medication to manage aggressive incidents over seclusion. The main goal of the study was to investigate whether prioritising enforced medication over seclusion leads to a change of aggressive incidents and coercive measures.MethodsThe study was carried out with data from 2764 patients admitted between 2007 and 2013 to the hospital locations of the Mediant Mental Health Trust in Eastern Netherlands, with a catchment area of 500,000 inhabitants. Seclusion, restraint and enforced medications as well as other coercive measures were gathered systematically. Aggressive incidents were assessed with the SOAS-R. An event sequence analysis was preformed, to assess the whether seclusion, restraint or enforced medication were used or not before or after aggressive incidents.ResultsEnforced medication use went up by 363% from a very low baseline. There was a marked reduction of overall coercive measures by 44%. Seclusion hours went down by 62%. Aggression against staff or patients was reduced by 40%.ConclusionsWhen dealing with aggression, prioritising medication significantly reduces other coercive measures and aggression against staff, while within principles of subsidiarity, proportionality and expediency.</jats:sec

    Trends en scenarios's voor de natuurverkenning 2

    Get PDF
    Waar heeft het natuurbeleid de komende jaren rekening mee te houden? Diverse auteurs analyseren verwachte trends in verstedelijking, landbouw en bestuur en gaan na welke trends een positief effect kunnen hebben op natuur en landschap
    • …
    corecore