498 research outputs found

    A Christian-Marxist Dialogue on a Just Society

    Full text link

    Doing Theology in an East European and Latin American Context

    Full text link

    Extrapolatie van resultaten uit biotoetsen

    Get PDF
    Bij PPO bloembollen zijn biotoetsen gebruikt om ziektewering vast te stellen in grond met drie organische-stofniveaus. Deze zijn aangelegd in een veldexperiment, uitgevoerd in het project TopSoil+ waarin onder andere gekeken wordt naar de effecten van organische stof op de bodemkwaliteit van duinzandgrond. In 2005 zijn proefvelden aangelegd met drie organische-stofniveaus: 0,7% (oorspronkelijk gehalte), 1,4% en 4,0

    Organische stof en ziektewering in de sierteelt

    Get PDF
    Resultaten uit lopend onderzoek naar de effecten van organische stof op de bodemkwaliteit van duinzandgrond en de haalbaarheid van geïntegreerde en biologische teelten met een gewasrotatie van 1:7 met bolgewassen, heesters en vaste plante

    Beheersing van valse meeldauw in zonnebloemen; teeltmaatregelen

    Get PDF
    Valse meeldauw is het grootste ziekteprobleem in de zonnebloementeelt. Het wordt veroorzaakt door de oömyceet Plasmopara halstedii, een bodemgebonden ziekte. Valse meeldauw kan tot tien jaar in de grond overleven als rustspore. In de bodem kan valse meeldauw onder natte omstandigheden via jonge wortels de kiemplant infecteren. Bij infectie vanuit de bodem, de zogenaamde systemische infectie, zijn er verschillende symptomen zichtbaar. De planten blijven achter in groei, bladeren vergelen en bij een zware aantasting kan de plant afsterven. Als een plant is aangetast en op de bladeren nieuwe sporen worden gevormd verspreiden deze sporen zich via de lucht. Ze veroorzaken een bovengrondse aantasting waarbij onregelmatige bladvlekken ontstaan. Beide soorten infecties leiden tot verminderde kwaliteit van de bloemen en met name de systemische infectie leidt tot verminderde productie. Meer dan 50% uitval is meermalen voorgekomen. Zowel in de gangbare teelt, als in de biologische teelt waarbij geen chemische ingreep mogelijk is, wordt het probleem steeds groter. Werkzame fungiciden zijn vooralsnog in de teelt niet toegelaten en coaten van zaad met fungiciden werkt niet afdoende. Er is daarom gezocht naar een geïntegreerde aanpak voor valse meeldauw in zonnebloem met de nadruk op niet-chemische maatregelen

    Beheersing van valse meeldauw in zonnebloemen : middelen en coatings

    Get PDF
    Valse meeldauw is het grootste ziekteprobleem in de zonnebloementeelt. Het wordt veroorzaakt door de oömyceet Plasmopara halstedii. In de bodem vormt de oömyceet rustsporen die aan het begin van het groeiseizoen de primaire infectiebron zijn omdat de sporen zeer lang kunnen overleven in de grond. De secundaire infectie van valse meeldauw ontstaat gedurende het gehele groeiseizoen. Door valse meeldauw systemisch aangetaste zonnebloemen produceren onderaan hun bladeren zoösporangia met daarin zoösporen. Deze sporen kunnen door de lucht verspreid worden en zodra ze bijvoorbeeld met regen in de bodem terecht komen zijn ze in staat om jonge zonnebloem plantjes te infecteren. Daarnaast kunnen ze ook bladvlekken op oudere zonnebloemen veroorzaken. In dit project is gezocht naar nieuwe (chemische) middelen om valse meeldauw te bestrijden. Om een eerste selectie te maken uit een hele lijst van potentiële chemische gewasbeschermingsmiddelen is een biotoets uitgevoerd. Met deze biotoets kan in een kort tijdsbestek de effectiviteit van veel middelen worden bepaald. Er is gekeken naar middelen met verschillende toepassingen als bespuiten, grondtoepassing en zaadcoating. Helaas is er door onbekende redenen niet voldoende ziekte ontstaan in de biotoets. Hierdoor kon geen goede selectie van middelen worden gemaakt voor de veldproef. De veldproef is toch ingezet met een aantal chemische middelen geselecteerd op basis van verschillende werkingsmechanismen en toepassingen. Uit de veldproef bleek dat vijf verschillende middelen effectief waren tegen valse meeldauw. In een opvolgende biotoets zijn deze vijf middelen opnieuw getest en drie bleken wederom een positief effect te hebben op de bestrijding van valse meeldauw in zonnebloem. Door het inzetten van grootschalige praktijkproeven in 2009 met één van deze middelen of een combinatie van middelen zal worden vastgesteld of deze middelen perspectief bieden voor een goede bestrijding van valse meeldauw in zonnebloemen

    Bodemweerbaarheid en andere bodemparameters

    Get PDF
    In veldproeven is aangetoond dat verhoging van het organisch stofgehalte leidt tot verbetering van de bodemweerbaarheid tegen Pythium, M. hapla en P. penetrans. Op basis van de onderzoeksresultaten hebben tien bollentelers uit Noord-Holland de vraag opgeworpen hoe ze binnen de wettelijk gestelde kaders voldoende organisch materiaal kunnen aanvoeren om de bodemweerbaarheid te verbeteren

    Bestrijding van valse meeldauw in zonnebloemen

    Get PDF
    Valse meeldauw is het grootste ziekteprobleem in de zonnebloementeelt. Het wordt veroorzaakt door de oömyceet Plasmopara halstedii, een bodemgebonden ziekte. Valse meeldauw kan tot tien jaar in de grond overleven als rustspore. In de bodem kan valse meeldauw onder natte omstandigheden via de jonge wortels van een kiemplant infecteren. Bij infectie vanuit de bodem, de zogenaamde systemische infectie, zijn er verschillende symptomen zichtbaar. De planten blijven achter in groei, bladeren vergelen en bij een zware aantasting kan de plant afsterven. Als een plant is aangetast en op de bladeren nieuwe sporen worden gevormd verspreiden deze sporen zich via de lucht. Ze veroorzaken een bovengrondse aantasting waarbij bladvlekken ontstaan. Beide soorten infecties leiden tot verminderde kwaliteit van de bloemen en met name de systemische infectie leidt tot verminderde productie. Meer dan 50% uitval is meermalen voorgekomen. Zowel in de gangbare teelt, als in de biologische teelt waarbij geen chemische ingreep mogelijk is, wordt het probleem steeds groter. Werkzame fungiciden zijn vooralsnog in de teelt niet toegelaten en coaten van zaad met fungiciden werkt niet afdoende. Er is daarom gezocht naar een geïntegreerde aanpak voor valse meeldauw in zonnebloem met de nadruk op preventieve maatregelen

    Alternatieve fosfaat-arme organische materialen voor de bollenteelt : Effect op organisch stof gehalte en bodemvrucht

    Get PDF
    Een voldoende hoog organisch stofgehalte in de bodem is nodig voor een goede bodem- en waterkwaliteit en een optimale teelt. Dit rapport beschrijft de resultaten van een tweejarige veldproef op duinzandgrond naar de effecten van fosfaat-arme alternatieven voor huidige organische meststoffen, waarmee telers het bodem organische stofgehalte op peil kunnen houden. In de bollenteelt op duinzandgrond worden stalmest, GFT-compost en groenbemesters toegepast voor het organisch stof management. Dit is een lastige opgave binnen de aangescherpte gebruiksnormen in de mest- en mineralen wetgeving. De aanvoernorm voor fosfaat is de eerste waar telers tegenaan lopen. Op basis van een inventarisatie, uitgevoerd door CLM en PPO (Van Os et al., 2012), heeft het MilieuPlatform een drietal materialen geselecteerd met een gunstiger organische stof/fosfaat verhouding dan die van stalmest en GFT-compost: cacaodoppen, kokosvezels en Biochar. De resultaten uit het onderzoek geven een indicatie van de mate van geschiktheid van deze materialen voor toepassing in de bollenteelt. De beoordeling van de organische materialen heeft plaatsgevonden op basis van de volgende criteria: goede verwerkbaarheid, effecten op vochtvasthoudend vermogen van de grond, de beschikbaarheid van nutriënten N en P, de bolopbrengst, het organische stof gehalte in de bodem en op de bodemweerbaarheid. In de veldproef zijn twee doseringen toegediend van cacaodoppen, kokosvezels en biochar en vergeleken met GFT-compost. Alle materialen waren goed verwerkbaar, maar elk had z’n eigen voor- en nadelen bij de overige criteria. Toediening heeft geleid tot: • Significante verhoging van het organisch stof gehalte in de bodem bij de hoge dosering van cacaodoppen en biochar • Verhoging van het vochtvasthoudend vermogen bij alle organische materialen • Verhoging van de bolopbrengst alleen bij compost en de hoge dosering kokosvezels • Kans op stikstofimmobilisatie bij de hoge dosering van kokosvezels en biochar; hiermee moet rekening worden gehouden bij de bemesting. • Verhoging van NPK-gehaltes in de bol bij hoge dosering van cacaodoppen • Verhoging van de bodemweerbaarheid tegen Pythium, Rhizoctonia solani (bolaantasting) en Meloïdogyne hapla (noordelijk wortelknobbelaaltje) via biologische èn fysisch-chemische mechanismen. Op basis van de gemeten waarden kan het volgende worden afgeleid: • De afbraaksnelheid van de materialen neemt toe in de volgorde: biochar (meest persistent), cacaodoppen, compost, kokosvezels (relatief makkelijk afbreekbaar) • De potentiële verhoging van het bodem organisch stof gehalte bij de maximaal toegestane dosering (op basis van fosfaat-aanvoernorm) neemt toe in de volgorde: cacaodoppen (minste verhoging), Biochar/compost, kokosvezels (grootste verhoging) • Met kokosvezels kan (in theorie) het organisch stof gehalte in de bodem het meest efficiënt worden verhoogd binnen de aanvoernorm, vanwege het extreem lage fosfaatgehalte. Bij gelijke hoeveelheid organische stof is de kostprijs van de geteste materialen (gebaseerd op de huidige leveringshoeveelheden) in alle gevallen aanzienlijk hoger dan die van GFT-compost. Volledige vervanging van compost en stalmest door een van de alternatieve producten lijkt, vanwege de diverse nadelen, niet reëel. Een optimale toediening van organische materialen zal daarom in de praktijk neerkomen op een slimme combinatie van verschillende producten, die gezamenlijk alle gewenste functies van organische stof in de bodem vervullen. Organische stof management is een proces van de lange adem, waarbij de samenstelling van (het mengsel van) de organische producten is belangrijk is. Bij regelmatige toediening van grote hoeveelheden zijn de effecten onbekend. Hiervoor is langjarig onderzoek nodig

    Adolescents and Young Adults Living With an Uncertain or Poor Cancer Prognosis:The "New" Lost Tribe

    Get PDF
    Historically, adolescent and young adult (AYA) patients with cancer, diagnosed for the first time at age 15 through 39 years, have often been identified as a "lost tribe" without a medical "home"; neither pediatric nor adult oncology services were able to provide ageappropriate care to this specific group. Internationally, AYA care programs are being established to bridge the gap between the age-defined healthcare worlds and to address the specific needs of AYAs with cancer. However, AYA care programs mostly focus on improving cure rates and addressing survivorship issues, and direct less attention to the unique needs of those living with an uncertain and/or poor cancer prognosis. Additionally, palliative care services are typically poorly equipped to address the age-specific needs of this group. Given that increasingly more AYAs with an uncertain and/or poor cancer prognosis are gaining life years because of novel treatments, and sometimes even face the prospect of longterm disease control, AYA care programs should address the unique palliative care needs of this "new" lost tribe within AYA oncology. This report provides a definition and description of the AYA population living with an uncertain and/or poor cancer prognosis in terms of epidemiologic, clinical, and psychosocial characteristics and challenges, and provides perspectives for future research and care initiatives. It also highlights the need to comprehensively examine the experience of AYAs who are living with uncertain and/or poor cancer prognosis to adjust best care practices for this unique group
    • …
    corecore