37 research outputs found
Symposium on "Balance in Sustainability' Report of the presentations and discussions; June 4th 2002 Rolzaal, Binnenhof, The Hague
The symposium on 'Balance in Sustainability' was organised by the Office for Environmental Assessment (MNP) of the RIVM in The Hague on June 4th 2002. Mr Van Egmond, Director of the MNP started off the symposium with a presentation on the structure and the content of a 'Balance in Sustainability'. Mr Brinkhorst, Dutch Minister of Agriculture, Nature Management and Fisheries and Mr Van Geel, a Dutch Member of Parliament, followed with arguments promoting a broad definition of the concept of 'sustainability'. Mr Wijffels, Chair of the Social Economic Council, supported this view; however, he expressed doubts about the feasibility in the short term.entific Council for Government Policy, to start with a narrow definition from an ecological point of view. Wijffels suggested that a gradual attempt be made to map the interactions between the different domains. Another idea put forward was to present Parliament not only with the annual national budget but also the current status of the nation's ecology. Nevertheless, we were warned about including value judgements in the reportage.Hoek of the Bureau for Economic Policy Analysis expressed his doubts about the added value of a Balance in Sustainability, after which Mr Brinkhorst warned us about the one-sidedness of sectoral reports. The Director of the Social and Cultural Planning Office, Mr Schnabel, was of the opinion that the economy, being the weak link in the 'economy-socio-cultural-ecology' trio, would have to react to the developments in the other two domains. He argued for the following order of priorities: 'ecology-socio-cultural-economy'.Het Milieu- en Natuurplanbureau organiseerde het symposium 'Balans in Duurzaamheid' in Den Haag op 4 juni 2002. The sessie startte me een presentatie door de heer Van Egmond, waarbij hij in ging op de problematiek rond de opzet en inhoud van een Duurzaamheidsbalans. De heren Brinkhorst en Van Geel pleitten voor een brede definitie van het begrip "duurzaamheid". Ook de heer Wijffels ondersteunde dit, maar twijfelde aan de haalbaarheid daarvan op de korte termijn. Door de heer Scheltema werd voorgesteld primair uit te gaan van een smalle definitie en daarbij startend vanuit de ecologische invalshoek. In dat kader stelde de heer Wijffels voor om gaandeweg te proberen de onderlinge interacties tussen de verschillende domeinen beter in kaart te brengen. De heer Van Geel bleek bereid om in voorkomende gevallen voorlopig genoegen te willen nemen met globale gegevens. Ook werd gepleit om op naast de financi6le koffer ook een ecologische koffer aan het parlement te presenteren: "De ecologische staat van de natie zou net zo duidelijk in beeld moeten worden gebracht als de economische staat van de natie". Gewaarschuwd werd een duidelijke scheiding te maken tussen de rapportage en het waardeoordeel hierover. an de meerwaarde van een Duurzaamheidsbalans. De heer Brinkhorst waarschuwde naar aanleiding hiervan voor de eenzijdigheid van sectorale rapportages. De heer Schnabel (SCP) vond dat in de trits "economie, sociaal-cultureel en ecologie" feitelijk de economie de zwakke schakel is, die moet reageren op de ontwikkelingen in de 2 andere domeinen. Hij pleitte voor de volgorde "ecologie-sociaal-economie"
Symposium on "Balance in Sustainability' Report of the presentations and discussions; June 4th 2002 Rolzaal, Binnenhof, The Hague
Het Milieu- en Natuurplanbureau organiseerde het symposium 'Balans in Duurzaamheid' in Den Haag op 4 juni 2002. The sessie startte me een presentatie door de heer Van Egmond, waarbij hij in ging op de problematiek rond de opzet en inhoud van een Duurzaamheidsbalans. De heren Brinkhorst en Van Geel pleitten voor een brede definitie van het begrip "duurzaamheid". Ook de heer Wijffels ondersteunde dit, maar twijfelde aan de haalbaarheid daarvan op de korte termijn. Door de heer Scheltema werd voorgesteld primair uit te gaan van een smalle definitie en daarbij startend vanuit de ecologische invalshoek. In dat kader stelde de heer Wijffels voor om gaandeweg te proberen de onderlinge interacties tussen de verschillende domeinen beter in kaart te brengen. De heer Van Geel bleek bereid om in voorkomende gevallen voorlopig genoegen te willen nemen met globale gegevens. Ook werd gepleit om op naast de financi6le koffer ook een ecologische koffer aan het parlement te presenteren: "De ecologische staat van de natie zou net zo duidelijk in beeld moeten worden gebracht als de economische staat van de natie". Gewaarschuwd werd een duidelijke scheiding te maken tussen de rapportage en het waardeoordeel hierover. an de meerwaarde van een Duurzaamheidsbalans. De heer Brinkhorst waarschuwde naar aanleiding hiervan voor de eenzijdigheid van sectorale rapportages. De heer Schnabel (SCP) vond dat in de trits "economie, sociaal-cultureel en ecologie" feitelijk de economie de zwakke schakel is, die moet reageren op de ontwikkelingen in de 2 andere domeinen. Hij pleitte voor de volgorde "ecologie-sociaal-economie".The symposium on 'Balance in Sustainability' was organised by the Office for Environmental Assessment (MNP) of the RIVM in The Hague on June 4th 2002. Mr Van Egmond, Director of the MNP started off the symposium with a presentation on the structure and the content of a 'Balance in Sustainability'. Mr Brinkhorst, Dutch Minister of Agriculture, Nature Management and Fisheries and Mr Van Geel, a Dutch Member of Parliament, followed with arguments promoting a broad definition of the concept of 'sustainability'. Mr Wijffels, Chair of the Social Economic Council, supported this view; however, he expressed doubts about the feasibility in the short term.entific Council for Government Policy, to start with a narrow definition from an ecological point of view. Wijffels suggested that a gradual attempt be made to map the interactions between the different domains. Another idea put forward was to present Parliament not only with the annual national budget but also the current status of the nation's ecology. Nevertheless, we were warned about including value judgements in the reportage.Hoek of the Bureau for Economic Policy Analysis expressed his doubts about the added value of a Balance in Sustainability, after which Mr Brinkhorst warned us about the one-sidedness of sectoral reports. The Director of the Social and Cultural Planning Office, Mr Schnabel, was of the opinion that the economy, being the weak link in the 'economy-socio-cultural-ecology' trio, would have to react to the developments in the other two domains. He argued for the following order of priorities: 'ecology-socio-cultural-economy'.RIV
Variations of groundwater quality
In het kader van het onderzoek zijn een aantal boringen geplaatst in De Peel (overwegend zandgrond) en Z.Holland. De boringen werden per 1/2 meter befilterd en gedurende een periode van 1 jaar 5 x bemonsterd en onderzocht op 23 parameters (waaronder Pb, Zn, Ni en Cu). In de zandgebieden blijkt de grondwaterkwaliteit en variatie daarin sterk te worden bepaald door het bodemgebruik. In kleiveengebieden zijn de variaties minder groot dan bij voor landbouw in gebruik zijnde zandgronden. Seizoenseffecten worden in het bovenste grondwater niet aangetroffen. Wel zijn zeer lokale effecten aantoonbaar (effecten wegen!). In de zandgebieden wordt in diverse gevallen een verontreinigingsfront aangetroffen op 6 a 8 m-mv (meetnet grondwater bovenste filter 8-10 m-mv). Variaties zijn beter met de diepte dan met de tijd gecorreleerd.DGMH/BWS-
Pressure and state of the environment in designated ROM-areas; quickscan for the evaluation of the ROM policy
In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een beknopt onderzoek naar de effecten van het ROM-gebiedenbeleid op de milieukwaliteit. Uitgangspunt bij deze studie was het gegevens- en modelleninstrumentarium van het RIVM, aangevuld met informatie van de provincies. Voor de thema's verzuring, vermesting, verstoring en ruimtegebruik zijn een aantal indicatoren vastgesteld, die informatie geven over de toestand van het milieu en waar mogelijk de ontwikkeling van de milieukwaliteit sinds het begin van het ROM-gebiedenbeleid in beeld brengen. Dit laatste bleek in de praktijk door het gebrek aan gegevens binnen de gegeven tijd slechts zeer beperkt mogelijk. Een aantal indicatoren (verzuring en verstoring) geven een daling van de milieubelasting weer; vrijwel alle indicatoren (verzuring, vermesting, ruimtegebruik en verstoring) tonen aan de andere kant aan dat de milieubelasting op veel vlakken en in veel gebieden hoog is gebleven. Met name uit de informatie van de provincies blijkt dat met lokale initiatieven en een sterk gebiedsgerichte aanpak opvallende resultaten zijn te boeken. Ondanks een aantal positieve constateringen is het echter nog niet mogelijk om de relatie tussen het ROM-gebieden beleid en de ontwikkeling van de milieukwaliteit aan te tonen.At the end of the 1980s the Dutch national government designated 10 areas in the Netherlands for which extra efforts would be made to integrate both environmental policy and physical planning, the so-called ROM areas (ROM being the Dutch acronym for physical (spatial) planning and environment). In this report we will present the research on the effects of this ROM-area policy. Starting-point of this ROM-areas policy study formed the data and models of the National Institute of Public Health and the Environment (RIVM), supplemented with information from the Dutch provinces. A few indicators have been determined for the environmental themes of acidification, eutrophication, disturbance and land use. These indicators give information about the state of the environment. Where possible, the development of the indicators since the start of the ROM-area policy, has been analysed. However, finding the data necessary to calculate an indicator for different years was difficult and only possible for a few. Some, especially these for acidification and eutrophication, showed a drop in environmental pressure. Nevertheless, almost all indicators (acidification, eutrophication, disturbance and land use) showed that the environmental pressure overall remains high for themes as well as for areas. Especially the information from the provinces showed that local action and a strong focus on the problems of the specific area can give remarkable results. Although some positive observations were made, it is not yet possible to state that the ROM-area policy on the whole has led to a significant improvement in the environmental quality.RIV
Kwetsbaarheid van het grondwater : kartering van kenmerken van de Nederlandse bodem in relatie tot de kwetsbaarheid van het grondwater voor verontreiniging
Op basis van de ter beschikking staande gegevens op landelijke schaal bij de Stiboka, Rijks Geologische Dienst Haarlem en het RIVM te Leidschendam met betrekking tot een aantal bodemkenmerken, kan een indruk worden verkregen van de gevoeligheid van het grondwater in Nederland voor verontreiniging. Hierbij kan gedacht worden aan zware metalen, organische micro-verontreinigingen en nitraat. Deze gegevens zijn verwerkt tot een aantal kaarten met relevante bodemkenmerken op schaal 1 : 400.000. De beschouwde bodemkenmerken betreffen dikte van deklaag (onverzadigd en verzadigd), lutumgehalte, organisch stofgehalte, kalkgehalte, kationuitwisselingscapaciteit en verblijftijd van water in onverzadigde en verzadigde deel van de deklaa
Kwetsbaarheid van het grondwater : kartering van kenmerken van de Nederlandse bodem in relatie tot de kwetsbaarheid van het grondwater voor verontreiniging
Op basis van de ter beschikking staande gegevens op landelijke schaal bij de Stiboka, Rijks Geologische Dienst Haarlem en het RIVM te Leidschendam met betrekking tot een aantal bodemkenmerken, kan een indruk worden verkregen van de gevoeligheid van het grondwater in Nederland voor verontreiniging. Hierbij kan gedacht worden aan zware metalen, organische micro-verontreinigingen en nitraat. Deze gegevens zijn verwerkt tot een aantal kaarten met relevante bodemkenmerken op schaal 1 : 400.000. De beschouwde bodemkenmerken betreffen dikte van deklaag (onverzadigd en verzadigd), lutumgehalte, organisch stofgehalte, kalkgehalte, kationuitwisselingscapaciteit en verblijftijd van water in onverzadigde en verzadigde deel van de deklaa
Groundwater quality in the Netherlands at a depth of 5 to 30 metres in the year 1992 and the change in the period 1984-1993
The National Groundwater Quality Monitoring Network was set up by the RIVM in 1979. Since 1984 groundwater has been sampled every year at about 400 locations at depths of about 10 and 25 metres below land surface. After 1989 the number of locations increased because several Provincial Groundwater Quality Networks joined the National Network. In 1992 groundwater was sampled at about 600 locations. About 25 chemical components and some physical properties were measured. Information on sampling depth, soil- and land use and region in the Netherlands was used to classify the data into groups. This study resulted in estimates of mean concentrations and areal percentages of target value exceedance for the year 1992 and target value exceedance per region presented in the form of maps. The change in groundwater quality per group and region in the period 1984-1993 is also investigated. Correlation analysis was used to examine the relationship between concentrations and time.In het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit wordt vanaf 1984 jaarlijks op circa 400 locaties grondwater bemonsterd op diepten van ca 10 en 25 m onder maaiveld. Sinds 1989 groeit het aantal locaties door de inrichting en de bemonstering van de provinciale meetnetten grondwaterkwaliteit. In 1992 werden grondwatermonsters genomen op ongeveer 600 locaties. Van de monsters werden enkele fysische eigenschappen en de concentraties van ongeveer 25 componenten gemeten. De waarnemingen zijn in groepen ingedeeld op basis van de bemonsteringsdiepte (filterdiepte), grondgebruik, grondsoort, grondwatertrap en gebied. Twee diepteniveaus zijn onderscheiden: 1) het ondiepe grondwater tussen 5 en 15 m -mv en 2) het diepe grondwater tussen 15 en 30 m -mv. Onderzocht zijn de gemiddelde waarde van de grondwaterkwaliteit en het percentage waarnemingen boven de streefwaarde voor grondwater. Per fysisch-geografisch gebied en per eco-district zijn geschatte percentages oppervlakte boven de streefwaarde in kaartvorm gepresenteerd. De verandering van de grondwaterkwaliteit in de meetperiode 1984-1993 is gekwantificeerd als het verschil tussen de waarnemingen in 1984 en 1993. Voor de zandgebieden is het verloop in de tijd van de grondwaterkwaliteit weergegeven. De relatie tussen de grondwaterkwaliteit en de tijd is nader onderzocht op lineaire samenhang. Regionale eigenschappen van gebieden, zoals hoogteligging, mariene invloed, organische stof en klei in de ondergrond zijn bepalend voor de grondwaterkwaliteit. De componenten Cl, NH4, P, K ,pH, SO4, Al, NO3 , As, Pb, Cu, Zn, Cd, CR, Ni worden in het rapport behandeld
Relation between N input and nitrate concentration of groundwater on arable farms
A statistically significant relation was found between the NO3--N concentration of the shallow groundwater under intensively farmed arable fields in the northern Netherlands and the surplus of N (N supply minus N removal via crops), groundwater leve
Groundwater quality in the Netherlands at a depth of 5 to 30 metres in the year 1992 and the change in the period 1984-1993
In het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit wordt vanaf 1984 jaarlijks op circa 400 locaties grondwater bemonsterd op diepten van ca 10 en 25 m onder maaiveld. Sinds 1989 groeit het aantal locaties door de inrichting en de bemonstering van de provinciale meetnetten grondwaterkwaliteit. In 1992 werden grondwatermonsters genomen op ongeveer 600 locaties. Van de monsters werden enkele fysische eigenschappen en de concentraties van ongeveer 25 componenten gemeten. De waarnemingen zijn in groepen ingedeeld op basis van de bemonsteringsdiepte (filterdiepte), grondgebruik, grondsoort, grondwatertrap en gebied. Twee diepteniveaus zijn onderscheiden: 1) het ondiepe grondwater tussen 5 en 15 m -mv en 2) het diepe grondwater tussen 15 en 30 m -mv. Onderzocht zijn de gemiddelde waarde van de grondwaterkwaliteit en het percentage waarnemingen boven de streefwaarde voor grondwater. Per fysisch-geografisch gebied en per eco-district zijn geschatte percentages oppervlakte boven de streefwaarde in kaartvorm gepresenteerd. De verandering van de grondwaterkwaliteit in de meetperiode 1984-1993 is gekwantificeerd als het verschil tussen de waarnemingen in 1984 en 1993. Voor de zandgebieden is het verloop in de tijd van de grondwaterkwaliteit weergegeven. De relatie tussen de grondwaterkwaliteit en de tijd is nader onderzocht op lineaire samenhang. Regionale eigenschappen van gebieden, zoals hoogteligging, mariene invloed, organische stof en klei in de ondergrond zijn bepalend voor de grondwaterkwaliteit. De componenten Cl, NH4, P, K ,pH, SO4, Al, NO3 , As, Pb, Cu, Zn, Cd, CR, Ni worden in het rapport behandeld.The National Groundwater Quality Monitoring Network was set up by the RIVM in 1979. Since 1984 groundwater has been sampled every year at about 400 locations at depths of about 10 and 25 metres below land surface. After 1989 the number of locations increased because several Provincial Groundwater Quality Networks joined the National Network. In 1992 groundwater was sampled at about 600 locations. About 25 chemical components and some physical properties were measured. Information on sampling depth, soil- and land use and region in the Netherlands was used to classify the data into groups. This study resulted in estimates of mean concentrations and areal percentages of target value exceedance for the year 1992 and target value exceedance per region presented in the form of maps. The change in groundwater quality per group and region in the period 1984-1993 is also investigated. Correlation analysis was used to examine the relationship between concentrations and time.DGM/DWL/B