298 research outputs found

    The importance of forest type when incorporating forest edge deposition in the evaluation of critical load exceedance

    Get PDF
    This paper provides an assessment of the effect of incorporating edge deposition in the evaluation of critical load exceedance in forests, taking into account pollutant type, meteorological conditions, edge orientation, and forest type. In particular we have calculated critical load exceedance in five Flemish regions differing in forest fragmentation extent and/or share of coniferous forest

    Impact of mechanized harvesting on compaction of sandy and clayey forest soils : results of a meta-analysis

    Get PDF
    Nowadays, harvest operations are predominantly performed fully mechanized using heavy tractors or forestry machines. The resulting soil compaction may negatively affect the soil ecosystem. We wanted to draw general conclusions concerning the impact of mechanized harvesting on forest soil bulk density and the influencing factors. Therefore, we combined the data of several studies using a meta-analysis approach. The impact decreased from the surface towards deeper soil layers. At 0-10 cm depth, the impact on clayey soils was highest although not significantly different from the impact on sandy soils. Higher initial bulk densities, i.e., on already compacted forest soils, generally led to smaller extra increases of bulk density after machine traffic. For sandy soils, the impact was also significantly smaller when machines were lighter. No significant relationship was observed between the compaction degree and traffic intensity. We observed clear compaction on both clayey and sandy soils, especially in case of low initial soil compaction degrees and heavy machines. The compacted initial state of many forest soils, the long recovery period, and the generally high impact of the first passes that is frequently mentioned in literature all count in favour of designated skid trails and an adjustment of the machine type to the job

    Onderzoek naar mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de depressie van de Moervaart in relatie tot fosfor

    Get PDF
    In het strategisch plan van de Gentse Kanaalzone (2005) is vastgelegd om het historisch passief en de huidige beleidsrelevante natuur te compenseren in de onmiddellijke nabijheid van het zeehavengebied. Hiervoor werden verschillende zoekzones aangeduid, o.a. in de Moervaartdepressie op grondgebied Gent en gedeeltelijk grondgebied Moerbeke. Om de schade aan de natuur ten gevolge van de uitbreiding van de Gentse haven te compenseren dient de volgende ‘natte’ natuur te worden ontwikkeld: 72 ha open water, waarvan 58 ha (80%) open water van minstens 50 cm diep en 14 ha (20%) open water van maximaal 50 cm diep, 13 ha rietland, 2 ha grote zeggenvegetatie, 90 ha permanent soortenrijk grasland, waarvan 60/70 ha soortenrijk grasland met kleine landschapselementen en 20/30 ha open nat grasland met brede sloten (aansluitend op het rietland), 16 ha zandig kaal terrein als schiereilanden, omringd door dieper water. Gelet op het langdurig intensief agrarisch gebruik van de beoogde deelgebieden en gelet op de voorziene vernatting nodig voor de realisatie van de natuurdoelen, is het wenselijk inzicht te krijgen in de huidige concentraties aan biobeschikbaar fosfor (P) alsook in de hoeveelheid P dat in de toekomst ten gevolge van interne eutrofiëring biobeschikbaar kan komen. Kennis van de uitgangssituatie met betrekking tot P in de bodem zal bijdragen tot het bepalen van een meest optimaal voorstel van omvormingsbeheer en inrichtingsmaatregelen. Via specifieke maatregelen (verschralen door maaien en afvoeren, uitmijnen, ontgronden) kan eventueel de P stock verlaagd worden in functie van de beoogde natuurontwikkeling. Om te weten of en welke maatregelen best genomen worden dient eerst echter inzicht verkregen te worden in de uitgangssituatie. De doelstellingen van natuurcompensatie kunnen worden opgesplitst in twee grote luiken: (I) de creatie van helder open water, waarbij de nalevering van fosfaten uit de waterbodem te voorkomen is, (II) de ontwikkeling van soortenrijke graslanden van het type dotterbloemgrasland, glanshavergrasland, kamgrasland, … en de ontwikkeling van grote zeggenvegetaties en rietland, waarbij nagekeken moet worden of de huidige bodemcondities met betrekking tot P geschikt zijn. Dit onderzoek brengt de huidige concentraties aan biobeschikbaar P, alsook de hoeveelheid P die door vernatting kan gemobiliseerd worden in kaart. Ook de bodemzuurtegraad en de zwavel- en ijzerconcentraties werden onderzocht omwille van hun invloed op P. De gegevens werden geïnterpreteerd in relatie tot de beschikbare grenswaarden voor het ontwikkelen van open water en de beoogde vegetatietypes, alsook in functie van het voorstellen van milderende maatregelen (maaibeheer, uitmijnen, ontgronden)

    Soil inorganic N leaching in edges of different forest types subject to high N deposition loads

    Get PDF
    We report on soil leaching of dissolved inorganic nitrogen (DIN) along transects across exposed edges of four coniferous and four deciduous forest stands. In a 64-m edge zone, DIN leaching below the main rooting zone was enhanced relative to the interior (at 128 m from the edge) by 21 and 14 kg N ha-1 y-1 in the coniferous and deciduous forest stands, respectively. However, the patterns of DIN leaching did not univocally reflect those of DIN throughfall deposition. DIN leaching in the first 20 m of the edges was lower than at 32–64 m from the edge (17 vs. 36 kg N ha-1 y-1 and 15 vs. 24 kg N ha-1 y-1 in the coniferous and deciduous forests, respectively). Nitrogen stocks in the mineral topsoil (0–30 cm) were, on average, 943 kg N ha-1 higher at the outer edges than in the interior, indicating that N retention in the soil is probably one of the processes involved in the relatively low DIN leaching in the outer edges. We suggest that a complex of edge effects on biogeochemical processes occurs at the forest edges as a result of the interaction between microclimate, tree dynamics (growth and litterfall), and atmospheric deposition of N and base cations

    Onderzoek naar de potenties voor herstel en ontwikkeling van glanshavergrasland met grote pimpernel in de gebieden Pikhaken–Hollaken en Dorent

    Get PDF
    Zwaar bemeste landbouwbodems bezitten hoge stocks aan actief en totaal P. De biobeschikbare P concentraties liggen dan vaak ook veel hoger dan de streefwaarde voor het ontwikkelen van glanshavergraslanden met grote pimpernel van 15 mg.kg-1. Het omvormen van deze percelen via een maaibeheer kost vaak enkele tientallen jaren. Een beheer van uitmijnen kan deze omvorming versnellen, maar ook dan zijn de termijnen vaak langer dan men als beheerder wenst. Voor percelen die tot grote diepte zeer hoge stocks aan P bevatten kan ontgronden overwogen worden, maar hier zijn een aantal randvoorwaarden aan verbonden. Zo moet de hydrologie na afgraven nog steeds geschikt zijn voor de ontwikkeling van glanshavergraslanden. Volgens Van Ryckegem & Van den Bergh (2010) is de ideale voorjaarsgrondwaterstand voor glanshavergrasland met grote pimpernel niet hoger dan 50 tot 70 cm onder het maaiveld, terwijl de gemiddelde laagste (zomer) grondwaterstand best lager zakt dan 80 cm onder het maaiveld. Indien gekozen wordt voor ontgronden moet ook rekening gehouden worden met de mogelijke verwijdering van een interessante zaadbank. Door ontgronding wordt eveneens het bodemorganisch materiaal verwijderd dat zich voornamelijk in de bovenste horizonten bevindt. Het verwijderen van organisch materiaal vermindert het zuurbufferend vermogen van de bodem. Een voorwaarde voor kans op slagen is dat er nog herkolonisatiemogelijkheden zijn vanuit de directe omgeving. Eventueel wordt herkolonisatie versneld door maaisel van referentiepercelen op het perceel te brengen. In Dorent bevinden zich een aantal percelen die zich momenteel qua abiotiek al in een gunstige situatie bevinden. Op sommige van deze percelen komt grote pimpernel voor. Ook in de wegbermen is grote pimpernel aanwezig. De hydrologische condities in Dorent lijken op het eerste zicht zware afgravingen niet toe te laten, maar dit moet in meer detail bekeken worden. Een vrij groot aantal percelen kan echter met oppervlakkige ontgronding van 10 cm en/of via maaibeheer op vrij korte termijn omgevormd worden tot percelen die geschikt zijn voor glanshavergrasland. Voor de zwaar bemeste percelen die tot op grote diepte hoge concentraties aan P bevatten kan men beter het natuurdoel bijstellen, en kiezen voor een rijker natuurdoeltype. Het zuidelijke deel van Pikhaken is al voor het grootste gedeelte abiotisch geschikt voor herstel van glanshavergrasland met grote pimpernel. Deze percelen kunnen door maaien beheerd worden. In deze zone bevinden zich echter geen relicten met grote pimpernel in de directe nabijheid. Voor de zwaar bemeste percelen in Hollaken en het noordelijke deel van Pikhaken is ontgronden wellicht de enige manier om soortenrijke natuur te herstellen. De hydrologische condities lijken ontgronden op de meeste percelen ook toe te laten, maar in functie van de voorjaars- en wintergrondwaterstanden kan dit best nog in meer detail bekeken worden. Ook in deze zone zijn geen relictpopulaties in de directe nabijheid aanwezig, wat herkolonisatie bemoeilijkt
    • …
    corecore