141 research outputs found

    Parental disciplinary strategies and the child's moral internalization

    No full text

    Parental disciplinary strategies and the child's moral internalization

    Get PDF
    Contains fulltext : mmubn000001_116607157.pdf (publisher's version ) (Open Access)Promotores : J. Gerris en J. JanssensX, 141 p

    Taakverschuiving van arts naar verpleegkundige.

    No full text
    Vierenveertig procent van de verpleegkundigen geeft aan dat hun team de afgelopen vijf jaar taken van artsen heeft overgenomen en de meeste van hen verwachten dat deze ontwikkeling zich verder doorzet. Vooral de coördinatie van de zorg, de contacten met andere disciplines, het verstrekken van medische informatie en het stellen van een voorlopige diagnose worden wel eens door verpleegkundigen gedaan. Veel (83%) verpleegkundigen die de afgelopen vijf jaren te maken hadden met taakverschuivingen, vinden het werk daardoor interessanter geworden. Desondanks zijn verpleegkundigen niet unaniem van mening dat verdere taakverschuiving wenselijk is. Zij zien het allereerst als een manier om de zorg efficiënter te maken. Vooral de verpleegkundigen die werken in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking vinden het geen wenselijke ontwikkeling. Ruim eenderde van de verpleegkundigen uit die sector verwacht dat de cliëntveiligheid door taakverschuivingen in gevaar komt. (aut. ref.

    Attitudes of nursing staff towards electronic patient records: a questionnaire survey

    No full text
    BACKGROUND: A growing number of health care organizations are implementing a system of electronic patient records (EPR). This implies a change in work routines for nursing staff, but it could also be regarded as an opportunity to improve the quality of care. OBJECTIVE: The objective of this paper is to obtain more insight into the usefulness of EPR as perceived by nursing staff and to clarify the determinants of nursing staff's acceptance of EPR. Determinants were tested using an extended version of the Technology Acceptance Model. DESIGN: Nursing staff members (NAs and RNs) completed a survey questionnaire about the use of EPR in health care, and their experiences, perceptions and attitudes regarding EPR. SETTINGS: All nursing staff members were working in Dutch hospitals, psychiatric organizations, care organizations for mentally retarded people, home care organizations, nursing homes or homes for the elderly. PARTICIPANTS: The study population is a nationally representative Dutch research sample, further referred to as the Nursing Staff Panel. The Panel consists of a permanent group of Nursing Assistants (NAs) and Registered Nurses (RNs), who are prepared to fill in a postal questionnaire twice a year on average. In January 2009, 685 participants completed the questionnaire. RESULTS: Nursing staff members associate EPR with improved care, especially qualitatively better and safer care. They also expect an increase in costs of care, while anticipating only a relatively small rise in the number of patients that can be cared for. In general, the effects of EPR on the work circumstances of nursing staff are expected to be negative. Job-related characteristics were found to be determinants of attitudes towards using EPR. A relatively positive attitude towards EPR was found in three categories of nursing staff in particular, i.e. staff working at least 30h per week, staff already using EPR and staff working in hospitals. Nursing staff in management positions also tend to have a more positive attitude. When the Technology Acceptance Model was tested, attitudes towards EPR were primarily associated with job-related characteristics and perceived usefulness with respect to quality of care. CONCLUSIONS: The implementation strategies for EPR need to take account of the job characteristics of the intended future users. If implementation is to be successful, it is important that the users understand the beneficial effects of EPR on the quality of care. (aut. ref.

    Opgroeien met zorg: quick scan naar de aard en omvang van zorg, belasting en ondersteuningsmogelijkheden voor jonge mantelzorgers.

    No full text
    Honderdduizenden kinderen in Nederland groeien op met een zieke of gehandicapte broer, zus of ouder. In de hulpverlening ligt de nadruk op de ‘patiënt’. Maar de gezinssituatie trekt ook een wissel op de gezonde kinderen. Opgroeien met een ziek of gehandicapt familielid kan veel eisen van kinderen. Sommigen doen veel huishoudelijke taken, zoals wassen, koken, de boodschappen. Anderen hebben niet direct een taak in het huishouden, maar maken zich wel zorgen over het familielid of de gezinssituatie. Alleen al het opgroeien met een broer of zus die autistisch is of ADHD heeft, spastisch is of verslaafd, heeft gevolgen voor de andere kinderen in het gezin. Deze kinderen krijgen vaak minder aandacht en ze passen soms hun gedrag aan. Hetzelfde geldt voor kinderen van een ouder met kanker, een handicap, verslaving, depressie of andere psychische stoornis. De hulpverlening is gericht op de zieke ouder of het zieke kind, niet op de andere gezinsleden. Binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wil de overheid de mantelzorg stimuleren en is de insteek vooral hoe de omgeving de patiënt kan helpen. Maar jonge mantelzorgers moeten juist ontlast en ondersteund worden. Opgroeien in een dergelijk gezin beïnvloedt de ontwikkeling. De ene keer pakt dat positief uit, de andere keer negatief. De prestaties op school bijvoorbeeld kunnen eronder lijden, door meer verzuim of een achterstand in het huiswerk. Deze kinderen hebben soms extra ondersteuning nodig en daarbij zijn vier elementen belangrijk, zo blijkt uit onderzoek dat het NIVEL deed met subsidie van de Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerzorg, Mezzo. Allereerst moet de gezinssituatie en de rol van het kind daarin worden herkend. Daaruit kan blijken dat sommige kinderen ontlast zouden kunnen worden. Verder is het belangrijk de kinderen informatie te geven, bijvoorbeeld of de ziekte levensbedreigend is. Kinderen kunnen ook steun ervaren van lotgenoten, doordat ze zien dat er anderen zijn in eenzelfde situatie en zij daarover kunnen praten. Inmiddels is Mezzo al begonnen met het ontwikkelen van een samenhangend ondersteuningsaanbod van Steunpunten Mantelzorg. Om zicht te krijgen op de gevolgen van het opgroeien met een ziek familielid en de ondersteuning die mantelzorgers daarbij nodig hebben, deed het NIVEL een literatuuronderzoek en voerde het secundaire analyses uit op data van Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG). Bovendien werd een bijeenkomst met experts georganiseerd

    Preventie en het bevorderen van zelfmanagement: visies en ervaringen van zorgprofessionals.

    No full text
    Ongeveer 80% van de professionals in de verpleging en verzorging vindt preventie en het bevorderen van zelfmanagement een taak van de eigen beroepsgroep. Zo’n 60% vindt het leuk om hier in de toekomst meer tijd aan te gaan besteden. Echter, slechts de helft vindt de eigen kennis en vaardigheden op dit terrein voldoende. Er is dus nog extra scholing nodig, zo blijkt uit een peiling in het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL. Preventie en zelfmanagement zijn kernbegrippen in het beleid van het ministerie van VWS. Preventie kan zowel gericht zijn op gezonde mensen met risicofactoren voor een ziekte, als op het voorkómen van bijkomende ziekten of complicaties bij mensen met een chronische ziekte. Zelfmanagement is de vaardigheid van patiënten om in het dagelijks leven met de ziekte om te gaan en daarbij zelf oplossingen te zoeken voor problemen en de regie te houden over hun eigen leven. HBO-opleiding Preventietaken en het bevorderen van zelfmanagement worden op dit moment vooral door HBO-opgeleide verpleegkundigen gedaan. Veel andere zorgprofessionals blijken daarvoor nog niet klaar, ondanks dat 80% het wel een taak van de eigen beroepsgroep vindt. Vooral voor sociaal-agogische begeleiders in de verstandelijk gehandicaptenzorg, die in toenemende mate cliënten met een chronische ziekte moeten begeleiden, is extra scholing wenselijk. eHealth Extra aandacht moet er ook komen voor nieuwe technologieën, zoals eHealth en andere internettoepassingen die steeds vaker voor preventie of zelfmanagement worden ingezet. Juist op dit vlak zien zorgverleners geen taak voor zichzelf weggelegd. NIVEL-programmaleider prof. Anneke Francke: “Verpleegkundigen en verzorgenden zullen eHealth interventies vaker willen gebruiken als ze er het nut van inzien voor hun patiënten en het de aantrekkelijkheid van hun werk ten goede komt. In scholingen moet daarom ook duidelijk worden dat door eHealth en nieuwe technologie mensen langer zelfredzaam kunnen blijven wonen. Ook is het belangrijk uitvoerende zorgverleners direct te betrekken bij de keuze en implementatie van nieuwe technologie, zodat zij er zelf voor kunnen zorgen dat deze goed bij hun dagelijks werk en patiëntengroep past.” Panel Verpleging & Verzorging Aan het onderzoek werkten 750 verpleegkundigen, verzorgenden en agogisch medewerkers mee uit het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL. Dit panel bestaat uit 1650 verpleegkundigen, verzorgenden, helpenden en agogische begeleiders die werken in ziekenhuizen, de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptenzorg, verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg. Het Panel Verpleging & Verzorging wordt gecoördineerd door het NIVEL met financiële ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport

    Het panel: voor- en nadelen van functiedifferentiatie nader bekeken.

    No full text
    Verpleegkundigen verwachten vooral voordelen van horizontale functiedifferentiatie, zowel voor cliënten als voor henzelf. Over verticale functiedifferentiatie, en met name functiedifferentiatie aan de onderkant, is men veel negatiever.(aut. ref.

    Feeling at home in nursing homes.

    No full text
    Aim. The purpose of this study was to examine determinants of feeling at home and in particular the privacy in nursing homes in The Netherlands. The first question was to what extent nursing homes differed in the degree residents feel at home and experience privacy. The second question was whether feeling at home is related to privacy in the nursing homes. Background. Feeling at home is of particular importance to residents of nursing homes because the average length of stay in The Netherlands is about 16 months. A growing number of people are of the opinion that the privacy of the residents has to be improved. Privacy in nursing homes, therefore, has been high on the political agenda over the last few years. Four aspects of privacy were distinguished: privacy related to the characteristics of the building, privacy as a consequence of the attitude of nurses towards residents, privacy in terms of choice and control over time schedules and activities, and privacy related to the amount of disturbance caused by other residents. Design. The data were collected from individual interviews with 686 residents and family-members in 36 nursing homes in The Netherlands. Results. Following quantitative data analysis, it was found that nursing homes differed in the proportion of residents feeling at home as well as in three aspects of privacy. Differences in feeling at home were found to be related to privacy, especially to the perceived attitudes of nurses and perceived disturbance caused by other residents. A weak relationship was found between residents and their perceived privacy of the building. Conclusions. A significant amount of variation in privacy was found at the nursing home level. This implies that feeling at home is not only individually determined but can be influenced by the nursing home's management policy.(aut.ref.
    corecore