39 research outputs found

    Natuurontwikkeling in de EHS, nu zorgen voor kwaliteit!

    Get PDF
    Momenteel werken de provincies aan het nieuwe subsidiestelsel voor (agrarisch) natuurbeheer, dat het huidige Programma Beheer gaat vervangen. Het streven is het nieuwe stelsel geïmplementeerd te krijgen in 2009. Met het stelsel is veel bereikt, maar er zijn zeker ook kansen gemist, namelijk om de ecologische kwaliteit van de EHS te realiseren. In dit artikel wordt een voorzet gegeven voor het inbedden van het realiseren van ecologische kwaliteit in een nieuwe regelgeving. Er valt namelijk een kwaliteitsslag te behalen bij het omvormen van landbouwgrond naar natuu

    Landschapsecologische systeemanalyse Smoddebos

    Get PDF
    Het Smoddebos is een bijzonder bos op leemgrond met een soortenrijke ondergroei die gebonden is aan vochtige gebufferde omstandigheden. Het gebied is eigendom van dhr. Hobbelink en Natuurmonumenten. De kern (Natuurmonumenten) is in 1997 aangewezen als bosreservaat, wat betekent dat er sindsdien geen beheer meer plaats vindt. Gebiedsdeskundigen (o.a. omwonenden) geven op basis van veldwaarnemingen aan dat de rijkdom van de ondergroei in het Smoddebos in de afgelopen dertig jaar is afgenomen. Het is onduidelijk wat de oorzaken zijn van de veranderingen: beheer van het bos en ontwikkeling (in het sluiten) van de boomlaag en successie of een verandering in de abiotische omstandigheden, bijvoorbeeld verdroging. Provincie Overijssel heeft gevraagd om inzicht te geven in de veranderingen in de vegetatie de afgelopen jaren en om uit te zoeken welke oorzaken deze mogelijke veranderingen hebben. Daarom is een landschapsecologische systeemanalyse uitgevoerd, aangevuld met een uitgebreid onderzoek naar flora en vegetatie

    Novel contrast-enhanced ultrasound imaging in prostate cancer

    Get PDF
    The purposes of this paper were to present the current status of contrast-enhanced transrectal ultrasound imaging and to discuss the latest achievements and techniques now under preclinical testing. Although grayscale transrectal ultrasound is the standard method for prostate imaging, it lacks accuracy in the detection and localization of prostate cancer. With the introduction of contrast-enhanced ultrasound (CEUS), perfusion imaging of the microvascularization became available. By this, cancer-induced neovascularisation can be visualized with the potential to improve ultrasound imaging for prostate cancer detection and localization significantly. For example, several studies have shown that CEUS-guided biopsies have the same or higher PCa detection rate compared with systematic biopsies with less biopsies needed. This paper describes the current status of CEUS and discusses novel quantification techniques that can improve the accuracy even further. Furthermore, quantification might decrease the user-dependency, opening the door to use in the routine clinical environment. A new generation of targeted microbubbles is now under pre-clinical testing and showed avidly binding to VEGFR-2, a receptor up-regulated in prostate cancer due to angiogenesis. The first publications regarding a targeted microbubble ready for human use will be discussed. Ultrasound-assisted drug delivery gives rise to a whole new set of therapeutic options, also for prostate cancer. A major breakthrough in the future can be expected from the clinical use of targeted microbubbles for drug delivery for prostate cancer diagnosis as well as treatmen

    What scans we will read: imaging instrumentation trends in clinical oncology

    Get PDF
    Oncological diseases account for a significant portion of the burden on public healthcare systems with associated costs driven primarily by complex and long-lasting therapies. Through the visualization of patient-specific morphology and functional-molecular pathways, cancerous tissue can be detected and characterized non- invasively, so as to provide referring oncologists with essential information to support therapy management decisions. Following the onset of stand-alone anatomical and functional imaging, we witness a push towards integrating molecular image information through various methods, including anato-metabolic imaging (e.g., PET/ CT), advanced MRI, optical or ultrasound imaging. This perspective paper highlights a number of key technological and methodological advances in imaging instrumentation related to anatomical, functional, molecular medicine and hybrid imaging, that is understood as the hardware-based combination of complementary anatomical and molecular imaging. These include novel detector technologies for ionizing radiation used in CT and nuclear medicine imaging, and novel system developments in MRI and optical as well as opto-acoustic imaging. We will also highlight new data processing methods for improved non-invasive tissue characterization. Following a general introduction to the role of imaging in oncology patient management we introduce imaging methods with well-defined clinical applications and potential for clinical translation. For each modality, we report first on the status quo and point to perceived technological and methodological advances in a subsequent status go section. Considering the breadth and dynamics of these developments, this perspective ends with a critical reflection on where the authors, with the majority of them being imaging experts with a background in physics and engineering, believe imaging methods will be in a few years from now. Overall, methodological and technological medical imaging advances are geared towards increased image contrast, the derivation of reproducible quantitative parameters, an increase in volume sensitivity and a reduction in overall examination time. To ensure full translation to the clinic, this progress in technologies and instrumentation is complemented by progress in relevant acquisition and image-processing protocols and improved data analysis. To this end, we should accept diagnostic images as “data”, and – through the wider adoption of advanced analysis, including machine learning approaches and a “big data” concept – move to the next stage of non-invasive tumor phenotyping. The scans we will be reading in 10 years from now will likely be composed of highly diverse multi- dimensional data from multiple sources, which mandate the use of advanced and interactive visualization and analysis platforms powered by Artificial Intelligence (AI) for real-time data handling by cross-specialty clinical experts with a domain knowledge that will need to go beyond that of plain imaging

    Natura 2000-gebied Springendal/dal van de Mosbeek, deelgebied Noordelijke Manderheide, Gemeente Tubbergen: Bureau- en verkennend veldonderzoek: archeologie, historische geografie en historische ecologie

    No full text
    Er zijn in Overijssel maar weinig gebieden waarin de ontwikkeling van het cultuur- en natuurlandschap zo duidelijk en met een enorme tijdsdiepte is herleiden aan de hand van in het landschap bewaard gebleven boven- en ondergrondse archeologische en cultuurhistorische relicten als de Noordelijke Manderheide. De in de cultuurhistorie veel gebruikte formulering ‘het landschap als geschiedenisboek’ lijkt voor dit gebied te zijn uitgevonden. Een gebied om zuinig en trots op te zijn! Maar ook een gebied waar de geplande natuurontwikkeling/herstel grote kansen biedt voor herstel, beheer, behoud en ontsluiting van de vele waardevolle archeologische en cultuurhistorische relicten, die op dit momenteel vaak verborgen gaan in en achter dichte struwelen

    Current status of transrectal ultrasound techniques in prostate cancer.

    No full text
    Purpose of review: Present the current status of transrectal ultrasound imaging in prostate cancer (PCa) and discuss the latest techniques now under preclinical evaluation. Recent findings: Three-dimensional ultrasound and quantification techniques are superior to two-dimensional ultrasound in visualizing PCa and can be beneficial in staging prior to operation. Doppler-guided biopsies are more likely to yield positive results, especially when high Gleason scores are present. Furthermore, Vardenafil usage strengthens Doppler enhancement and can help in increasing the diagnostic accuracy of Doppler. Multiple studies show elastography to be a promising new addition to the ultrasound investigations for detection of PCa. Especially the recently introduced Shear Wave Elastography shows decreased user dependency and increased PCa detection rates. MRI can also aid in the diagnostics of PCa. However, MRI-guided biopsies are more complicated compared to ultrasound guidance. MRI/ultrasound fusion combines best of both techniques and, although just recently emerged, the studies available show promising PCa detection rates. Summary: Technical improvements in classical ultrasound modalities (2D/3D-greyscale, Doppler) and new modalities (elastography/MRI/ultrasound fusion) raised the accuracy of PCa detection. Especially latest elastography and MRI/ultrasound fusion are showing promising results in PCa visualization

    Een soodanigh heerensaal…dat nu oock gantschelijck verwildert en verdestrueert is: De Hunenborg te Volthe, gemeente Dinkelland: Nieuw archeologisch onderzoek

    No full text
    Een eeuw nadat de Leidse archeoloog Holwerda er in 1916 onderzoek verrichtte, wordt de walburg de Hunenborg te Volthe (gemeente Dinkelland) opnieuw in de schijnwerpers gezet. Het terrein van de hoofdburcht, een rijksmonument, is in de loop van de jaren begroeid geraakt met bomen en struikgewas als gevolg van achterstallig onderhoud. Frequent optredende windworp is desastreus voor de archeologische resten. Het terrein is momenteel moeilijk bereikbaar, slecht zichtbaar en daarom niet of nauwelijks beleefbaar. Om dit te verbeteren, wordt een multidisciplinair project uitgevoerd met als doel de Hunenborg te ontsluiten voor een groter publiek, gecombineerd met beheersmaatregelen. Via archeologisch onderzoek en onderzoek naar de landschapsgeschiedenis zijn ten behoeve van de inrichting/ontsluiting op en rond het monument gegevens verzameld, waarmee vragen met betrekking tot de ouderdom, de landschappelijke context en functie van de Hunenborg beantwoord kunnen worden. De Hunenborg bestond in aanleg uit een ovale hoofdburcht (ca. 220 bij 160 m) met een binnenen buitenwal en werd omgeven door een 25 m brede gracht, met ten noorden daarvan een rechthoekige voorburcht (ca. 190 bij 115 m) omgeven door een enkelvoudige wal en een circa 15 m brede gracht. Een analyse van historische gegevens wijst op de bisschop van Utrecht als de meest plausibele bouwheer van de burcht, die op een lage dekzandrug, in een door beeklopen versneden overstromingsvlakte aan de westzijde van het Dinkeldal, is gelegen. De natuurlijke bodems op het burchtterrein duiden op relatief natte bodemomstandigheden. Pollenanalyse toonde aan dat echt natte vegetaties van open water en moerassen voorafgaand aan de bouw van de burcht maar een bescheiden rol speelden. Door het onderzoek in 1916 zijn we ingelicht over de opbouw en inrichting van de hoofdburcht. Vastgesteld is dat het binnenterrein vooral op de flanken van de dekzandrug was opgehoogd. Op het zuidoostelijke deel van het terrein van de hoofdburcht werden de resten van een omvangrijk stenen gebouw (ca. 17 bij 28 m) gelokaliseerd. Tevens werd geconstateerd dat de circa 10 m brede, aangrenzende binnenwal bestaat uit een kern van heideplaggen met een hoogte van circa 130 cm, waarover zand is gestort. Aan de buitenzijde van de wal werd een palissadegreppel herkend. In het westen en noorden van het terrein werden resten van houten bebouwing in kaart gebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat de uitleg van de burcht, die vanuit het zuiden te bereiken was via een (later verhoogde) toegangsweg, gedurende het gebruik daarvan is veranderd. Op het terrein van de hoofdburcht heeft in 2015/2016 een geofysisch onderzoek en een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Het geofysisch onderzoek heeft – met uitzondering van de uitbraaksleuven van het al bekende stenen gebouw – geen eenduidige structuren opgeleverd. Het belangrijkste onderdeel van het hier gerapporteerde onderzoek op de hoofdburcht, was het opsporen en opnieuw opgraven van Holwerda’s sleuf A uit 1916, ter hoogte van de resten van het stenen gebouw. Een opgave die uitstekend is geslaagd. Bovendien bleek na het verwijderen van de stort van de oude opgravingsput dat vooral de profielen een schat aan gegevens bevatten. De opbouw van de hoge wal, die de gehele hoofdburcht omgeeft, is in beide profielen gedocumenteerd. Bovendien zijn er aanwijzingen in de vorm van paalsporen voor een of enkele houtbouwfasen, voorafgaand aan de bouw van de steenbouw. Daarvan zijn de funderingen en het opgaande muurwerk volledig uitgebroken. Op basis van waarnemingen van Holwerda betrof het vermoedelijk kistmuren bekleed met Bentheimer zandsteen. Daarnaast is gebruik gemaakt van tufsteen, een steensoort die in Oost-Twente verder nergens is toegepast. Binnen het stenen gebouw zijn resten gevonden van minstens twee vloerniveaus, die van elkaar gescheiden waren door ophogingslagen. Zoals Holwerda reeds constateerde, is het binnenterrein met zand opgehoogd. Het terrein van de voorburcht (met een omvang ca. 190 bij 115 m) is door middel van boringen en bodemradar onderzocht. Sinds de ontginning in 1858 zijn de wallen van de voorburcht genivelleerd en de grachten grotendeels gedempt. Ook de voorburcht is aangelegd op een lage dekzandrug, waarvan het oppervlak echter niet of nauwelijks is opgehoogd. Op de hoge delen van deze rug is een veldpodzol aangetroffen, op de flanken goor- en beekeerdgronden. Plaatselijk is een dunne laag veen bewaard gebleven onder de opgebrachte grond in het tracé van de voormalige wal. Op drie plaatsen is de gedempte, 15 m brede gracht gelokaliseerd. De vulling van de gracht bestond uit humeus zandig materiaal van de voormalige wal en uit kleiig, natuurlijk (beek)bezinksel, door middel van een OSL-datering gedateerd tussen 1186 en 1306 na Chr. De gracht is vermoedelijk iets eerder aangelegd. Pollen van cultuurgewassen en akkeronkruiden uit de grachtvulling lijken op akkers en moestuinen te duiden; mestschimmels geven blijk van (gedomesticeerde) dieren. Vondsten uit oud en recent onderzoek geven een vrij goed beeld van de activiteiten op de burcht en van de periode waarin deze werd bewoond en gebruikt, tussen circa 1050/75 en 1200. Een deel van de vondsten, vooral de metaalvondsten, sluit goed aan bij het militaire karakter van de versterking en de hogere status van (althans een deel) van zijn bewoners: zilveren munten, (onderdelen van) wapens, paardentuig (ruitersporen, hoefi jzers en hoefnagels), sieraden, toiletgerei, het mogelijke deksel van een bronzen (inkt?)potje etc. Andere vondsten zijn keramiek, (fragmenten van) ijzeren gereedschap (onder meer voor houtbewerking) en onderdelen van gebouwen, meubels en grote houten werktuigen, bijvoorbeeld slotonderdelen, klampen, spijkers en nagels. Een bonus is de aanwezigheid van goed geconserveerd bot: slachtafval en resten van maaltijden. Het bot is voornamelijk van gedomesticeerde soorten: rund, varken, schaap/geit, schaap en daarnaast mogelijk ook van wild zwijn. De rijke archeologische resten en de historische context van de Hunenborg maken nogmaals duidelijk dat het terrein van de burcht tot een van de belangrijkste Overijsselse archeologische monumenten gerekend moet worden. Inrichting, aangepast beheer en een vorm van toeristische ontsluiting van het burchtterrein zullen niet alleen bijdragen aan het behoud en de conservering van de archeologische resten, het zal ook een eind maken aan het sluimerend bestaan aan de rand van een uitgestrekt natuurgebied en tevens het monument de aandacht geven die het op basis van zijn uitmuntende kwaliteit verdient. De resultaten van het hier beschreven onderzoek zullen daaraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren

    Een soodanigh heerensaal…dat nu oock gantschelijck verwildert en verdestrueert is: De Hunenborg te Volthe, gemeente Dinkelland,Nieuw archeologisch onderzoek,RAPPORT 3377,

    No full text
    Een eeuw nadat de Leidse archeoloog Holwerda er in 1916 onderzoek verrichtte, wordt de walburg de Hunenborg te Volthe (gemeente Dinkelland) opnieuw in de schijnwerpers gezet. Het terrein van de hoofdburcht, een rijksmonument, is in de loop van de jaren begroeid geraakt met bomen en struikgewas als gevolg van achterstallig onderhoud. Frequent optredende windworp is desastreus voor de archeologische resten. Het terrein is momenteel moeilijk bereikbaar, slecht zichtbaar en daarom niet of nauwelijks beleefbaar. Om dit te verbeteren, wordt een multidisciplinair project uitgevoerd met als doel de Hunenborg te ontsluiten voor een groter publiek, gecombineerd met beheersmaatregelen. Via archeologisch onderzoek en onderzoek naar de landschapsgeschiedenis zijn ten behoeve van de inrichting/ontsluiting op en rond het monument gegevens verzameld, waarmee vragen met betrekking tot de ouderdom, de landschappelijke context en functie van de Hunenborg beantwoord kunnen worden. De Hunenborg bestond in aanleg uit een ovale hoofdburcht (ca. 220 bij 160 m) met een binnenen buitenwal en werd omgeven door een 25 m brede gracht, met ten noorden daarvan een rechthoekige voorburcht (ca. 190 bij 115 m) omgeven door een enkelvoudige wal en een circa 15 m brede gracht. Een analyse van historische gegevens wijst op de bisschop van Utrecht als de meest plausibele bouwheer van de burcht, die op een lage dekzandrug, in een door beeklopen versneden overstromingsvlakte aan de westzijde van het Dinkeldal, is gelegen. De natuurlijke bodems op het burchtterrein duiden op relatief natte bodemomstandigheden. Pollenanalyse toonde aan dat echt natte vegetaties van open water en moerassen voorafgaand aan de bouw van de burcht maar een bescheiden rol speelden. Door het onderzoek in 1916 zijn we ingelicht over de opbouw en inrichting van de hoofdburcht. Vastgesteld is dat het binnenterrein vooral op de flanken van de dekzandrug was opgehoogd. Op het zuidoostelijke deel van het terrein van de hoofdburcht werden de resten van een omvangrijk stenen gebouw (ca. 17 bij 28 m) gelokaliseerd. Tevens werd geconstateerd dat de circa 10 m brede, aangrenzende binnenwal bestaat uit een kern van heideplaggen met een hoogte van circa 130 cm, waarover zand is gestort. Aan de buitenzijde van de wal werd een palissadegreppel herkend. In het westen en noorden van het terrein werden resten van houten bebouwing in kaart gebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat de uitleg van de burcht, die vanuit het zuiden te bereiken was via een (later verhoogde) toegangsweg, gedurende het gebruik daarvan is veranderd. Op het terrein van de hoofdburcht heeft in 2015/2016 een geofysisch onderzoek en een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Het geofysisch onderzoek heeft – met uitzondering van de uitbraaksleuven van het al bekende stenen gebouw – geen eenduidige structuren opgeleverd. Het belangrijkste onderdeel van het hier gerapporteerde onderzoek op de hoofdburcht, was het opsporen en opnieuw opgraven van Holwerda’s sleuf A uit 1916, ter hoogte van de resten van het stenen gebouw. Een opgave die uitstekend is geslaagd. Bovendien bleek na het verwijderen van de stort van de oude opgravingsput dat vooral de profielen een schat aan gegevens bevatten. De opbouw van de hoge wal, die de gehele hoofdburcht omgeeft, is in beide profielen gedocumenteerd. Bovendien zijn er aanwijzingen in de vorm van paalsporen voor een of enkele houtbouwfasen, voorafgaand aan de bouw van de steenbouw. Daarvan zijn de funderingen en het opgaande muurwerk volledig uitgebroken. Op basis van waarnemingen van Holwerda betrof het vermoedelijk kistmuren bekleed met Bentheimer zandsteen. Daarnaast is gebruik gemaakt van tufsteen, een steensoort die in Oost-Twente verder nergens is toegepast. Binnen het stenen gebouw zijn resten gevonden van minstens twee vloerniveaus, die van elkaar gescheiden waren door ophogingslagen. Zoals Holwerda reeds constateerde, is het binnenterrein met zand opgehoogd. Het terrein van de voorburcht (met een omvang ca. 190 bij 115 m) is door middel van boringen en bodemradar onderzocht. Sinds de ontginning in 1858 zijn de wallen van de voorburcht genivelleerd en de grachten grotendeels gedempt. Ook de voorburcht is aangelegd op een lage dekzandrug, waarvan het oppervlak echter niet of nauwelijks is opgehoogd. Op de hoge delen van deze rug is een veldpodzol aangetroffen, op de flanken goor- en beekeerdgronden. Plaatselijk is een dunne laag veen bewaard gebleven onder de opgebrachte grond in het tracé van de voormalige wal. Op drie plaatsen is de gedempte, 15 m brede gracht gelokaliseerd. De vulling van de gracht bestond uit humeus zandig materiaal van de voormalige wal en uit kleiig, natuurlijk (beek)bezinksel, door middel van een OSL-datering gedateerd tussen 1186 en 1306 na Chr. De gracht is vermoedelijk iets eerder aangelegd. Pollen van cultuurgewassen en akkeronkruiden uit de grachtvulling lijken op akkers en moestuinen te duiden; mestschimmels geven blijk van (gedomesticeerde) dieren. Vondsten uit oud en recent onderzoek geven een vrij goed beeld van de activiteiten op de burcht en van de periode waarin deze werd bewoond en gebruikt, tussen circa 1050/75 en 1200. Een deel van de vondsten, vooral de metaalvondsten, sluit goed aan bij het militaire karakter van de versterking en de hogere status van (althans een deel) van zijn bewoners: zilveren munten, (onderdelen van) wapens, paardentuig (ruitersporen, hoefi jzers en hoefnagels), sieraden, toiletgerei, het mogelijke deksel van een bronzen (inkt?)potje etc. Andere vondsten zijn keramiek, (fragmenten van) ijzeren gereedschap (onder meer voor houtbewerking) en onderdelen van gebouwen, meubels en grote houten werktuigen, bijvoorbeeld slotonderdelen, klampen, spijkers en nagels. Een bonus is de aanwezigheid van goed geconserveerd bot: slachtafval en resten van maaltijden. Het bot is voornamelijk van gedomesticeerde soorten: rund, varken, schaap/geit, schaap en daarnaast mogelijk ook van wild zwijn. De rijke archeologische resten en de historische context van de Hunenborg maken nogmaals duidelijk dat het terrein van de burcht tot een van de belangrijkste Overijsselse archeologische monumenten gerekend moet worden. Inrichting, aangepast beheer en een vorm van toeristische ontsluiting van het burchtterrein zullen niet alleen bijdragen aan het behoud en de conservering van de archeologische resten, het zal ook een eind maken aan het sluimerend bestaan aan de rand van een uitgestrekt natuurgebied en tevens het monument de aandacht geven die het op basis van zijn uitmuntende kwaliteit verdient. De resultaten van het hier beschreven onderzoek zullen daaraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren
    corecore