41 research outputs found

    Deugdelijkheidsonderzoek van 4 middelen tegen valse meeldauw (Bremia lactuca) in sla

    Get PDF
    Najaar 2003 is er door PPO-Business Unit Glastuinbouw in Naaldwijk onderzoek uitgevoerd naar de werking van nieuwe bestrijdingsmiddelen tegen Bremia lactuca in sla. Deze proef is een herhaling van het onderzoek van begin 2003. Naast de 3 middelen uit die betreffende proef is een vierde middel in dit onderzoek opgenomen. Het betreft de plantversterker c.q. bladmeststof Kendal. De middelen die in dit onderzoek zijn getest, zijn voorgedragen door LTO, de slacommissie en het PPO in samenspraak met de betreffende fabrikanten. Dit onderzoek werd gefinancierd door het PT. De betreffende fabrikanten leverden de te testen producten en bijhorende proefontheffingen. Omdat de geteste middelen voor de slateelt geen toelating hebben, worden ze in dit verslag onder code vermeld

    Biologische bestrijding Opogona sacchari in palmen : laboratoriumproeven en potproeven

    Get PDF
    In de teelt van palmen (Chamaedorea, Areca) komt schade voor door de Bananenboorder, Opogona sacchari. in laboratoriumproeven en potproeven is getoetst of nematoden, insectpathogene schimmels of een bacterie ingezet kunnen worden voor de bestrijding van de larven van O. sacchari. Het inzetten van insectpathogene nematoden tijdens het oppotten van chamaedorea planten als preventieve maatregel is weinig zinvol. Binnen enkele weken zijn de aantallen waarschijnlijk zover gedaald dat ze niet meer in staat zijn de Opogona larven te bestrijden. De infectiedruk van H. bacteriophora lijkt hierbij iets langer stand te houden dan van S. feltiae

    Effectiviteit van middelen tegen Rhizoctonia in sla en radijs

    Get PDF
    Rhizoctonia is een veelvoorkomend probleem in sla en radijs en kan veel opbrengstverlies geven. Uit eerder onderzoek van Wageningen UR Glastuinbouw in radijs werd gevonden dat het enige toegelaten fungicide tegen Rhizoctonia in de praktijk niet voldoende werkt. Door het kleine middelenpakket in de bladgewassen was het daarom noodzakelijk om op zoek te gaan naar nieuwe alternatieven. Het doel van dit onderzoek was om onder gecontroleerde kascondities na te gaan welke middelen Rhizoctonia effectief kunnen bestrijden in sla en radijs en het middel Rizolex kunnen vervangen of aanvullen. De proeven zijn in de wintermaanden (december tot februari) uitgevoerd. Voor beide gewassen zijn een aantal veelbelovende alternatieven naar voren gekomen. Nieuwe effectieve middelen tegen Rhizoctonia in sla De slaplanten werd in diepe containers met zand geteeld en het zand was van tevoren besmet met Rhizoctonia. Twee middelen werden toegediend als grondbehandeling en de andere vier als bladbespuiting. Twee weken na planten werd de eerste bladaantasting door Rhizoctonia zichtbaar bij de controlebehandeling. Vanuit het blad groeide deze aantasting door naar de plantvoet. Planten die behandeld waren met Rizolex vertoonden in de laatste week vlak voor de oogst uitval doordat de aangetaste plantvoet afbrak. Twee middelen (oa. Signum die nog geen toelating heeft voor dit doel) die als bladbehandeling waren toegediend gaven een goede bescherming tegen aantasting van Rhizoctonia en presteerden beter dan Rizolex. De andere drie geteste middelen gaven geen betere bescherming ten opzichte van Rizolex. Nieuwe effectieve middelen tegen Rhizoctonia in radijs De radijszaden werden in diepe containers geteeld en het zand in alle containers was van tevoren besmet met Rhizoctonia. De middelen werden in overleg met de fabrikant toegediend als zaadbehandeling, bodem_ of bladbespuiting. Door de extra belichting kon na acht weken de proef worden geoogst. In de controlebehandelingen was gemiddeld 20% knoluitval door Rhizoctonia. De behandeling met Trianum (met de schimmel Trichoderma harzianum) reduceerde de aantasting met 35% ten opzichte van de controleplanten, maar dit gaf helaas nog steeds te veel uitval van knollen. Drie nieuwe middelen gaven net als Rizolex slechts 1% knolaantasting. Eén daarvan die als bladbehandeling was toegediend gaf groeiremming, maar reduceerde wel de aantasting evengoed als Rizolex. De behandeling waarbij Rizolex gecombineerd werd met een zaadbehandeling en een ander nieuw middel gaf geen enkele knolaantasting. Doordat de planten behandeld met de nieuwe middelen effectief Rhizoctonia aantasting bestreden, was de productie ook hoger dan van de planten in de controlebehandeling. Dit betekende vooral een hogere fractie van grove knollen (> 25 mm)

    Geïntegreerde bestrijding van trips in Freesia in een zomerteelt in 2009

    Get PDF
    Trips is een van de plagen in freesia die moeilijk is te bestrijden. Het pakket chemische gewasbeschermingsmiddelen is smal en door intensief gebruik van het beperkte aantal middelen is het risico van resistentieontwikkeling groot. Uitbreiding van de bestrijdingsmogelijkheden door de inzet van natuurlijke vijanden is een oplossing. Het hier beschreven onderzoek is uitgevoerd in 2009. Nu werd gestart in de zomer (week 31) en op hetzelfde bedrijf als waar in 2007 en 2008 het onderzoek werd uitgevoerd. De tripsdruk is in die periode veel hoger dan in het voorjaar. Weer is gewerkt met alleen commercieel beschikbare natuurlijke vijanden, waarbij verschillende uitzetstrategieën werd gevolgd. Daarnaast is oriënterend gekeken naar de mogelijkheid van het gebruik van bankerplanten en is gezocht naar van nature in een freesiagewas voorkomende natuurlijke vijanden van trips

    Biologische grondontsmetting bij de teelt van trekheesters: Implementatie van een alternatieve ontsmettingsmerhode in de praktijk

    Get PDF
    This report is about biological soil disinfestation with an organic product named Herbie 7022. The effect has been investigated against Verticillium dahliae, Meloidogyne incognita and larvae of Serica brunnea. All larvae of Serica brunnea are killed after application of a period of anaerobic conditions. Against Meloidogyne incognita the method of biological soil disinfestation with Herbie 7022 is less effective. No effect of adding Herbie 7022 on a depth of 20 cm is determined compared with only coverage of the soil with plastic foil and adding no extra products. An effect Herbie 7022 is visible against Meloidogyne incognita on a level of 50 cm depth. The same conclusions can be drawn for Verticillium dahliae. After 8 weeks of anaerobic conditions there is no significant difference between the application of Herbie 7022, compared with a treatment of only coverage of the soil with plastic foil. In deeper layers adding of Herbie 7022 shows an effect in this experiment. The knowledge produced in this project is applicable for growers of Syringa and Viburnum in the Aalsmeer region in The Netherlands. For them chemical or physic soil disinfestation is not optional and therefore biological soil disinfestation might help them to suppress high levels of pathogens and pests in their peaty soils

    Bestrijding en beheersing van overmatige groei van de schimmel Leucocoprinus birnbaumii bij de teelt van Phalaenopsis

    Get PDF
    Phalaenopsis is cultivated using mainly bark as a substrate, in some cases additional material is added like sphagnum or foam. During cultivation a sudden fungal growth can be determinated in the substrate. In some cases only primordia are visible but even mushrooms develop on the substrate. Leucocoprinus birnbaumii, the yellow parasol or the flower pot parasol, is observed in Phalaenopsis. Damage is mainly cosmetic. There is no or hardly any interference with Phalaenopsis, plants are vital, develop well and have a long shelf life. An excessive growth of fungal hyphe can turn the bark into a hydrophobic substrate. In this research the biology of L. birnbaumii is studied. Especially the influence of different parameters on the biology of this fungus is studied. On top of this the effect of plan protection products are studied to observe the effect on the fungus directly as well as in growing substrate. The development of this fungus will stop if treated with a fungicide like Ortiva (azoxystrobine) and if a high dosage of the fungicide Switch (fludioxonil en cyprodinil) is used. These results cannot be repeated under practical circumstances. Therefore we are not able to draw any conclusions about the effect of the previously mentioned fungicides in substrate. The outcome of this research, the hypotheses and the experience this gathered during this experiment ask for more research in the near future

    Chemische en biologische bestrijding van koolvlieg in radijs

    Get PDF
    Koolvlieg, Delia radicum, kan vooral in het voorjaar behoorlijke schade geven in de teelt van radijs. De maden van deze vlieg vreten gangetjes in de radijsknollen, waardoor deze onverkoopbaar worden. In dit onderzoek is gekeken naar de biologische en chemische bestrijding van koolvlieg. Voor de biologische bestrijding van koolvlieg was de aandacht gericht op bodemroofmijten en organische materialen. Uit eerder onderzoek van PPO is naar voren gekomen dat bodemroofmijten een belangrijke rol kunnen spelen bij de bestrijding van koolvlieg. In dit onderzoek is gekeken naar de effecten van organische materialen op koolvlieg en de natuurlijke vijanden (bodempredatoren) van koolvlieg. In 2003 werden op een radijsbedrijf drie soorten organische materialen in twee doseringen door de grond gemengd. Daarnaast werd de roofmijt Hypoaspis miles toegediend. In dit experiment kwam overduidelijk naar voren dat vers organisch materiaal de aantasting door koolvlieg bevordert. Natuurcompost was het meest aantrekkelijk en werd gevolgd door vers turfstrooisel. Cocos had daarentegen geen effect op koolvlieg. De verhoogde koolvliegaantasting werd alleen gevonden bij vers organisch materiaal. Er werd géén gunstig effect van de organische materialen op de overleving of populatiedichtheid van bodemroofmijten waargenomen. Hypoaspis miles werd tot 17 weken na het uitzetten in de bodem teruggevonden, maar de aantallen waren lager dan de van nature voorkomende roofmijt Macrochelus robustulus. Uiteindelijk was Hypoaspis niet meer terug te vinden. De roofmijt M. robustulus is vanuit de literatuur bekend als predator van vliegeneieren en heeft daarmee potentie als biologische bestrijder van koolvlieg. Voor de chemische bestrijding was de aandacht gericht op nieuwe middelen met een lage milieubelasting. In het laboratorium zijn zes middelen getest op hun effectiviteit tegen koolvlieglarven. Het huidige voor de radijsteelt toegestane middel Birlane (chloorfenvinfos) gaf in laboratoriumproeven als enige middel een volledige bestrijding van het tweede larvale stadium van koolvlieg. Een tiende van de toegestane dosering van deze stof had nog steeds een bestrijdend effect op koolvlieg. Daarnaast liet het middel spinosad goede effecten op koolvlieglarven zien
    corecore