An analysis of the accounting principles applied by the European Farm Accountancy Data Network

In spite of its relative importance in the economy of many countries and its growing interrelationships with other sectors, agriculture has traditionally been excluded from accounting standards. Nevertheless, to support its Common Agricultural Policy, for years the European Commission has been making an effort to obtain standardized information on the financial performance and condition of farms. Through the Farm Accountancy Data Network (FADN), every year data are gathered from a rotating sample of 60.000 professional farms across all member states. FADN data collection is not structured as an accounting cycle but as an extensive questionnaire. This questionnaire refers to assets, liabilities, revenues and expenses, and seems to try to obtain a "true and fair view" of the financial performance and condition of the farms it surveys. However, the definitions used in the questionnaire and the way data is aggregated often appear flawed from an accounting perspective. The objective of this paper is to contrast the accounting principles implicit in the FADN questionnaire with generally accepted accounting principles, particularly those found in the IVth Directive of the European Union, on the one hand, and those recently proposed by the International Accounting Standards Committee�s Steering Committee on Agriculture in its Draft Statement of Principles, on the other hand. There are two reasons why this is useful. First, it allows to make suggestions how the information provided by FADN could be more in accordance with the accepted accounting framework, and become a more valuable tool for policy makers, farmers, and other stakeholders. Second, it helps assessing the suitability of FADN to become the starting point for a European accounting standard on agriculture.Accounting, agriculture, accounting standards, European Union, farm accountancy data network

SintLucas op maat: Een vakcollege voor mbo op weg naar competentiegericht onderwijs

Managementsamenvatting SintLucas is een vakcollege voor creatief-technische en ondernemende opleidingen op mbo-4 niveau. Tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in het mbo naar competentiegericht onderwijs (CGO) heeft SintLucas besloten zijn onderwijs op een andere leest te schoeien: van een traditioneel vak- en docentgericht curriculum naar meer maatwerk voor de student. Dit onderzoek probeert, een aantal jaren na het geleidelijk invoeren van deze vernieuwing, vast te stellen in hoeverre SintLucas erin geslaagd is de uitgangspunten die daarbij gegolden hebben in praktijk te brengen. Daartoe zijn via documentanalyse eerst die uitgangspunten gereconstrueerd, en vervolgens na consultatie van interne onderwijsondersteuners geherformuleerd in 14 streefdoelen met betrekking tot het onderwijs, de examinering en de docenten. Daarna is, via enkele interviews met teamcoördinatoren en een schriftelijke peiling onder docenten, per streefdoel nagegaan in hoeverre de beoogde veranderingen in het onderwijs hebben plaatsgevonden, op welke punten dat niet of minder het geval is geweest, en welke belemmeringen daarbij een rol hebben gespeeld. Tot slot is via een schriftelijke vragenlijst voor studenten hun attitude ten opzichte van het onderwijs, hun motivatie en gepercipieerde leerwinst gepeild. De resultaten wijzen uit, dat SintLucas een school ‘’onderweg” is. De belangrijkste verworvenheid van het onderwijs is het integraal werken met samenhangende beroepsgerichte opdrachten, die voor studenten de paraplu voor al hun leeractiviteiten moeten vormen. Het blijkt echter nog lastig te zijn om alle streefdoelen, die moeten leiden tot meer maatwerk voor de student daaromheen te vorm te geven. Dat betreft vooral het aansluiten bij de talenten, leer- en ontwikkelingsvragen van studenten en het verder opschuiven in de richting van meer zelfsturing door studenten. In de toetsing en examinering zijn vorderingen gemaakt: er wordt gewerkt met meesterproeven en er is een begin gemaakt met examinering onder medeverantwoordelijkheid van bedrijven. Maar de wens om de toetsing in zijn geheel, ook gaandeweg het opleidingstraject, meer af te stemmen op de individuele student is nog niet gerealiseerd. De gewenste verschuiving van een sanctionerende naar een monitorende functie van de toetsen komt niet echt uit de verf. Een aantal instrumenten die daarvoor nodig zijn ontbreekt nog. De diverse rollen die docenten in het nieuwe onderwijsconcept zouden moeten vervullen, zijn voor een groot deel nog in ontwikkeling. Docenten hebben behoefte aan meer kennis, begeleiding en zeggenschap in de organisatie, maar zien aan de andere kant de ontwikkelingen in het onderwijs van SintLucas met vertrouwen tegemoet. Studenten staan in het algemeen positief ten opzichte van de streefdoelen van voor het onderwijs en zijn overwegend tevreden over de manier waarop die vorm krijgen. Hun motivatie en gepercipieerde leerwinst zijn over het algemeen goed, hoewel die op bepaalde punten nog wel verbeterd kan worden. De resultaten geven aanleiding tot een aantal aanbevelingen voor SintLucas, die zich concentreren op het sturen en faciliteren van de vernieuwing en op meer communicatie in de organisatie.

SintLucas op maat:Een vakcollege voor mbo op weg naar competentiegericht onderwijs

Managementsamenvatting SintLucas is een vakcollege voor creatief-technische en ondernemende opleidingen op mbo-4 niveau. Tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in het mbo naar competentiegericht onderwijs (CGO) heeft SintLucas besloten zijn onderwijs op een andere leest te schoeien: van een traditioneel vak- en docentgericht curriculum naar meer maatwerk voor de student. Dit onderzoek probeert, een aantal jaren na het geleidelijk invoeren van deze vernieuwing, vast te stellen in hoeverre SintLucas erin geslaagd is de uitgangspunten die daarbij gegolden hebben in praktijk te brengen. Daartoe zijn via documentanalyse eerst die uitgangspunten gereconstrueerd, en vervolgens na consultatie van interne onderwijsondersteuners geherformuleerd in 14 streefdoelen met betrekking tot het onderwijs, de examinering en de docenten. Daarna is, via enkele interviews met teamcoördinatoren en een schriftelijke peiling onder docenten, per streefdoel nagegaan in hoeverre de beoogde veranderingen in het onderwijs hebben plaatsgevonden, op welke punten dat niet of minder het geval is geweest, en welke belemmeringen daarbij een rol hebben gespeeld. Tot slot is via een schriftelijke vragenlijst voor studenten hun attitude ten opzichte van het onderwijs, hun motivatie en gepercipieerde leerwinst gepeild. De resultaten wijzen uit, dat SintLucas een school ‘’onderweg” is. De belangrijkste verworvenheid van het onderwijs is het integraal werken met samenhangende beroepsgerichte opdrachten, die voor studenten de paraplu voor al hun leeractiviteiten moeten vormen. Het blijkt echter nog lastig te zijn om alle streefdoelen, die moeten leiden tot meer maatwerk voor de student daaromheen te vorm te geven. Dat betreft vooral het aansluiten bij de talenten, leer- en ontwikkelingsvragen van studenten en het verder opschuiven in de richting van meer zelfsturing door studenten. In de toetsing en examinering zijn vorderingen gemaakt: er wordt gewerkt met meesterproeven en er is een begin gemaakt met examinering onder medeverantwoordelijkheid van bedrijven. Maar de wens om de toetsing in zijn geheel, ook gaandeweg het opleidingstraject, meer af te stemmen op de individuele student is nog niet gerealiseerd. De gewenste verschuiving van een sanctionerende naar een monitorende functie van de toetsen komt niet echt uit de verf. Een aantal instrumenten die daarvoor nodig zijn ontbreekt nog. De diverse rollen die docenten in het nieuwe onderwijsconcept zouden moeten vervullen, zijn voor een groot deel nog in ontwikkeling. Docenten hebben behoefte aan meer kennis, begeleiding en zeggenschap in de organisatie, maar zien aan de andere kant de ontwikkelingen in het onderwijs van SintLucas met vertrouwen tegemoet. Studenten staan in het algemeen positief ten opzichte van de streefdoelen van voor het onderwijs en zijn overwegend tevreden over de manier waarop die vorm krijgen. Hun motivatie en gepercipieerde leerwinst zijn over het algemeen goed, hoewel die op bepaalde punten nog wel verbeterd kan worden. De resultaten geven aanleiding tot een aantal aanbevelingen voor SintLucas, die zich concentreren op het sturen en faciliteren van de vernieuwing en op meer communicatie in de organisatie

S-COL: A Copernican turn for the development of flexibly reusable collaboration scripts

Collaboration scripts are usually implemented as parts of a particular collaborative-learning platform. Therefore, scripts of demonstrated effectiveness are hardly used with learning platforms at other sites, and replication studies are rare. The approach of a platform-independent description language for scripts that allows for easy implementation of the same script on different platforms has not succeeded yet in making the transfer of scripts feasible. We present an alternative solution that treats the problem as a special case of providing support on top of diverse Web pages: In this case, the challenge is to trigger support based on the recognition of a Web page as belonging to a specific type of functionally equivalent pages such as the search query form or the results page of a search engine. The solution suggested has been implemented by means of a tool called S-COL (Scripting for Collaborative Online Learning) and allows for the sustainable development of scripts and scaffolds that can be used with a broad variety of content and platforms. The tool’s functions are described. In order to demonstrate the feasibility and ease of script reuse with S-COL, we describe the flexible re-implementation of a collaboration script for argumentation in S-COL and its adaptation to different learning platforms. To demonstrate that a collaboration script implemented in S-COL can actually foster learning, an empirical study about the effects of a specific script for collaborative online search on learning activities is presented. The further potentials and the limitations of the S-COL approach are discussed

The Click-On gamma probe, a second-generation tethered robotic gamma probe that improves dexterity and surgical decision-making

Purpose Decision-making and dexterity, features that become increasingly relevant in (robot-assisted) minimally invasive surgery, are considered key components in improving the surgical accuracy. Recently, DROP-IN gamma probes were introduced to facilitate radioguided robotic surgery. We now studied if robotic DROP-IN radioguidance can be further improved using tethered Click-On designs that integrate gamma detection onto the robotic instruments themselves. Methods Using computer-assisted drawing software, 3D printing and precision machining, we created a Click-On probe containing two press-fit connections and an additional grasping moiety for a ProGrasp instrument combined with fiducials that could be video tracked using the Firefly laparoscope. Using a dexterity phantom, the duration of the specific tasks and the path traveled could be compared between use of the Click-On or DROP-IN probe. To study the impact on surgical decision-making, we performed a blinded study, in porcine models, wherein surgeons had to identify a hidden Co-57-source using either palpation or Click-On radioguidance. Results When assembled onto a ProGrasp instrument, while preserving grasping function and rotational freedom, the fully functional prototype could be inserted through a 12-mm trocar. In dexterity assessments, the Click-On provided a 40% reduction in movements compared to the DROP-IN, which converted into a reduction in time, path length, and increase in straightness index. Radioguidance also improved decision-making; task-completion rate increased by 60%, procedural time was reduced, and movements became more focused. Conclusion The Click-On gamma probe provides a step toward full integration of radioguidance in minimal invasive surgery. The value of this concept was underlined by its impact on surgical dexterity and decision-making.Imaging- and therapeutic targets in neoplastic and musculoskeletal inflammatory diseas

Eating disorders: from twin studies to candidate genes and beyond

Substantial effort has been put into the exploration of the biological background of eating disorders, through family, twin and molecular genetic studies. Family studies have shown that anorexia (AN) and bulimia nervosa (BN) are strongly familial, and that familial etiologic factors appear to be shared by both disorders. Twin studies often focus on broader phenotypes or subthreshold eating disorders. These studies consistently yielded moderate to substantial heritabilities. In addition, there has been a proliferation of molecular genetic studies that focused on Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed.; DSM-IV; American Psychiatric Association, 1994) AN and BN. Seven linkage regions have been identified in genome-wide screens. Many genetic association studies have been performed, but no consistent association between a candidate gene and AN or BN has been reported. Larger genetic association studies and collaborations are needed to examine the involvement of several candidate genes and biological pathways in eating disorders. In addition, twin studies should be designed to assist the molecular work by further exploring genetic determinants of endophenotypes, evaluating the magnitude of contribution to liability of measured genotypes as well as environmental risk factors related to eating disorders. In this manner twin and molecular studies can move the field forward in a mutually informative way