14 research outputs found

    Comparative study on gill morphology of gastropods from Moreton Bay, Queensland

    No full text
    This paper reports the gill morphology of seven common gastropods from Moreton Bay, southeastern Queensland, to test the level of difference in gill structure between major taxa. The investigated species include representatives of the clades Patellogastropoda, Neritimorpha and Vetigastropda as well as representatives of the more ‘advanced’ Caenogastropoda. Examination by SEM and LM revealed that the external gill structure of the investigated caenogastropods (including Planaxis sulcatus, Littoraria articulata, Bembicium auratum and Morula marginalba) shows basic uniformity. The gill filaments are composed of a clearly defined ridge and an extended sheet of non-ciliated cells. The gill filaments of these species differ in the shape of the filaments (corrugated, triangular or rounded) and the presence of secretory cells. The gills of the limpet Patelloida mimula and neritid Nerita chameleon, representatives of the clades Patellogastropoda and Neritimorpha respectively, are both triangularly shaped, but differ by the presence of paddle shaped cilia in the former species and secretory cells in the latter. The gill morphology of the vetigastropod trochid Austrocochlea constricta, characterized by blade shaped filaments covered with nodules and a striped pattern of ciliated cells, showed the least similarities with the other investigated species

    Ecologisch herstel Rijn-Maas-monding: Mogelijkheden voor natuurontwikkeling op tien locaties in het Rotterdams havengebied

    No full text
    Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland streeft naar ecologisch herstel van de Rijn-Maas-monding. Het Rotterdams havengebied vormt de noordelijke tak van de Rijn-Maas-monding en kan worden gekarakteriseerd als een estuarien watersysteem, waarin intergetijdengebieden bijna volledig ontbreken. Intergetijdengebieden, die bestaan uit slikken en met vegetatie begroeide schorren of gorzen, hebben een belangrijke ecologische functie als leef-, foerageer-, rust- en broedgebied voor een verscheidenheid aan diersoorten In de huidige studie worden de mogelijkheden voor het ontwikkelen van intergetijdengebieden in het Rotterdams havengebied voor een tiental locaties nader onderzocht. Deze locaties liggen verspreid over de estuanene gradiënt variërend van licht tot sterk brak. Uit de studie blijkt dat acht van de tien locaties goede mogelijkheden hebben voor het (verder) ontwikkelen van intergetijdengebied. Op zeven locaties kunnen door het nemen van inrichtingsmaatregelen zodanige omstandigheden worden gecreëerd, dat de ontwikkeling van intergetijdengebieden voorspoedig kan verlopen. Op één locatie verloopt de autonome ontwikkeling dusdanig gunstig, dat ingrijpen niet noodzakelijk lijkt. Twee locaties bieden geen goed perspectief voor natuurontwikkeling. De inrichtingsvoorstellen werden geprionteerd op basis van de criteria toegevoegde ecologische waarde, schaal en kosten/baten-ratio. De voorkeur gaat uit naar inrichting van grotere gebieden met relatief lage inrichtingskosten per ha. Bij het opstellen van een kostenschatting blijkt dat de kosten van inrichting per hectare aanzienlijk kunnen verschillen. Er wordt geadviseerd om meerdere projecten te combineren, zodat een aanzienlijke kostenbesparing kan worden gerealiseerd (werk met werk maken)

    Habitat karakterisering van de Nederlandse Kustwateren. Deel 2: Fysische doelvariabelen

    No full text
    Het project Watersysteemverkenningen (WSV) levert objectieve en kwantitatieve informatie over de fysische, chemische en biologische toestand en het gebruik van verschillende watersystemen in verleden, heden en toekomst. Met behulp van deze informatie ontstaat inzicht in het functioneren van de Nederlandse watersystemen. In dit WSV-rapport wordt de huidige situatie en, voor zover gegevens voorhanden waren, de historische ontwikkeling van relevante fysische doelvariabelen voor de Nederlandse zoute wateren in kaart gebracht: (1) ligging kustlijn ten opzichte van de basiskustlijn; (2) natuurvriendelijke oevers, met als onderdeel hiervan (4) lengte oever/kust; (5) getijvolume; en (6) oppervlakte intergetijdegebied. Aan het eind van dit rapport wordt voor de Westerschelde en het Grevelingenmeer een habitat-amoebe gepresenteerd, gericht op conditionerende fysisch-chemische parameters die voor het vóórkomen van habitats / ecotopen mede bepalend zijn. De huidige WSV-definitie, waarbij de ligging van de kustlijn wordt weergegeven in m ten opzichte van de basiskustlijn, blijkt geen juiste beoordeling van de kustveiligheid op te leveren. Als alternatieve definitie wordt voorgesteld: "Het relatief aantal raaien in een watersysteem waarvoor geldt: TKL - BKL > O", een maat voor het aantal overschrijdingen van de basiskustlijn. Momenteel liggen de waarden voor de Hollandse Kustzone, de Voordelta en de Westerschelde op respectievelijk 82 %, 80 % en 82 %. Bij verschillende studies waarbij getijde-oevers op hun natuurvriendelijkheid werden beoordeeld is geen eenduidige methodiek gehanteerd. Een vergelijking tussen watersystemen zou eenvoudiger en betrouwbaarder zijn indien dit wel het geval zou zijn geweest. Door het vervangen van ecologisch slecht functionerende dijkbeschermingsmaterialen door materialen met een hogere ecologische potentie kan het aandeel aan natuurvriendelijke oevers doen toenemen tot bijna 90 %. Er kan worden geconcludeerd dat de arealen aan intergetijdgebieden in de verschillende watersystemen in de loop der tijd door inpolderingen of de aanleg van waterbouwkundige werken erg is afgenomen. Het intergetijdegebied in de Hollandse kustzone en de Voordelta bestaat hoofdzakelijk uit strandvlakte. De arealen hiervan zijn in de afgelopen dertig jaar niet wezenlijk veranderd. Van de Westerschelde kan gezegd worden dat het getijvolume in de afgelopen eeuw niet aantoonbaar is veranderd. In de Oosterschelde is het getijvolume door de aanleg van de stormvloedkering met een derde verminderd.Watersysteemverkenningen (WSV) 199

    Zonation of intertidal epifauna on jetty piles in moreton bay, queensland

    No full text
    Zonation of intertidal macrofauna on hard substrates has never been described for Australian sheltered shores as in Moreton Bay. Zonation was studied on jetty piles, which form a suitable habitat for intertidal organisms. The observed zonation patterns and species composition were profoundly different from those of southern Queensland exposed shores. It is postulated that these differences are related to differences in intensity of wave action and considerable variations in salinity and temperature regimes

    Anoxic or aerial survival of bivalves and other euryoxic invertebrates as a useful response to environmental stress - A comprehensive review

    No full text
    Laboratory and field studies have demonstrated the applicability of anoxic/aerial survival as an early warning indicator of contaminant induced stress. The effects of xenobiotics, including heavy metals, organometals and organics as well as contaminated field sediments have been investigated. The use of this physiological response is rapid, easily quantified and inexpensive. In most studies bivalve molluscs were investigated, the sea mussel Mytihus edulis L. being the favourite species. The different approaches used by various researchers, as reported in the literature, demonstrate the necessity for these experiments to be standardized. When estimating the mortality rate in a closed system or by aerial exposure, the cause of death may not be an indication of anoxia tolerance, but may be an artifact due to the development of microorganisms. Therefore the use of a flow-through system is suggested in cases where the duration of a test exceeds 1 week. When the response is used for the acute assessment of water quality a closed system may be used at low temperatures in combination with an organism with a relatively low anoxia tolerance (e.g., crustaceans). Various reasons why anoxic tolerance may be reduced by toxicants are proposed. Depletion of fuel reserves involved in anaerobic metabolism and intoxication by fermentative products may already commence during chronic exposure to contaminants, and/or the anaerobic energy metabolism may be disturbed. In general there is elevated catabolic activity during anoxic exposure, especially pyruvate derivatives are prominent end produces in muscle tissue of contaminant exposed groups. [KEYWORDS: mortality; contaminants; aerial exposure; anoxia; anaerobiosis; invertebrates; Mytilus edulis; metabolic rate; environmental stress Mussel mytilus-edulis; halicryptus-spinulosus priapulida; clam scapharca-inaequivalvis; anaerobic energy-metabolism; physiological-responses; hydrogen-sulfide; phylogenetic distribution; marine-invertebrates; oxygen-consumption;sipunculus-nudus]

    Survival of the Fittest: Resistance of Mussels to Aerial Exposure

    No full text

    High-performance liquid chromatographic determination of the imino acids (opines) meso-alanopine and D-strombine in muscle extract of invertebrates

    No full text
    A sensitive HPLC method is presented for the determination of the imino acids alanopine and strombine, anaerobic metabolites that are formed in muscle tissue of several species of invertebrates. The separation of alanopine and strombine was achieved using the Alltech OA 2000 cation-exchange column. The analysis of the two opines does not require any complicated derivatization and can be performed in a pH neutralized sulphuric acid solution. The sensitivity of this method is in the range of 100 pmol to at least 10 nmol for both investigated opines. For the first time opines were demonstrated in the bivalves Macoma balthica and Cerastoderma edule. [KEYWORDS: imino acid; opines; alanopine; strombine Marine-invertebrates; mytilus-edulis; separation; mollusks; hypoxia; anoxia

    "Survival in air" of the blue mussel Mytilus edulis L. as a sensitive response to pollution-induced environmental stress

    No full text
    Mussels, Mytilus edulis, were exposed for periods of 6 weeks at various locations in Dutch coastal waters during 1989 and 1990. “Survival in air” showed to be a sensitive response parameter for indicating pollution induced environmental stress in transplanted mussels sampled from eight field sites. Increased tissue contaminant levels, especially PCBs and PAHs, correlated with a reduced survival time during aerial exposure. Three weeks exposure of mussels in the laboratory to 1 μg · 1−1 PCBs affected the aerial survival time negatively. Laboratory experiments did not indicate that lowered salinity influences the “Survival in air” response after sufficient acclimation (15 days), facilitating the use of this response parameter in both marine and estuarine waters.

    Leve(n)de Noordrand: Pragmatische toekomstvisie voor het ecologische herstel van het estuarium van het Rotterdamse Havengebied

    No full text
    Het rapport Leve(n)de Noordrand is door RIKZ in opdracht van Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland opgesteld. Het geeft een toekomstvisie op het herstel van het ecologische functioneren van de Noordrand op basis van een analyse van het huidige en vroegere ecologische functioneren, en de specifieke mogelijkheden en beperkingen van het gebied als onderdeel van een wereldhaven. Met de Noordrand worden de volgende gebieden bedoeld: de Nieuwe Waterweg, het Calandkanaal, het Beerkanaal, het Hartelkanaal, de Oude en de Nieuwe Maas. Deze toekomstvisie levert een leidraad voor besluitvorming omtrent herstelmaatregelen, inrichting, gebruik en beleid. De Noordrand is in de laatste anderhalve eeuw enorm veranderd. Aanvankelijk was het een getijdengebied met een vlechtwerk van riviertakken omzoomd door grote gebieden met slikken, platen, duinen, gorzen en grienden. Het zee- en rivierwater vermengden zich tot een dynamische gradiënt van zoet naar zout water. Rotterdam was al een havenstad, maar nam slechts een klein deel van de oever in. Op de wateren was een fikse vissersvloot actief. Nu is de Noordrand nog steeds een open verbinding tussen de rivieren Rijn en Maas en de zee. Maar de waterlopen zijn goeddeels gekanaliseerd en de oevers zijn grotendeels bezet door industrie, havens, woonwijken en waterkeringen. Gronden die bij laagwater droogvallen zijn er bijna niet meer, op de gorzen en grienden langs de Oude Maas en kleine gorzen langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas na. De vissersboten zijn vervangen door veel meer en veel grotere vrachtschepen. Toch is de Noordrand zeker geen troosteloze, levenloze omgeving. Op het harde substraat onder water en in de getijdenzone leeft een rijke gemeenschap van wier- en diersoorten, zeker in het zeewaartse deel. Het water kent een grote verscheidenheid van verblijvende en doortrekkende vissen, veel rijker dan je zou verwachten. Op en langs het water rusten of foerageren watervogels en de vele rustige en uitgestrekte bufferzones op de bedrijventerreinen bieden plaats aan zeldzame planten, insecten en in internationaal opzicht belangwekkende broedkolonies meeuwen en sterns. De deelgebieden hebben daarbij ieder hun eigen specifieke karakter, waarden en mogelijkheden. De Oude Maas is daarvan als estuarien gebied het meest natuurlijk en de Nieuwe Maas het minst. De Noordrand heeft vergeleken met havens in andere estuariene gebieden (Elbe, Seine, Taag, Humber, St. Croix) een relatief korte zoutgradiënt. Bovendien strekken de havens en de industrie zich langs die gehele gradiënt uit, terwijl de havens elders een vrij beperkt deel van de gradiënt beslaan. De impact van de Rotterdamse haven op het gehele estuariene systeem is dus erg groot. Vergeleken met die andere estuaria blijven de huidige natuurwaarden van de Noordrand dan ook ver achter. Het grootste ecologische en specifieke knelpunt van de Noordrand is het grotendeels ontbreken van ondiep water- en intergetijdengebieden. In de andere havengebieden vormen te lage zuurstofgehaltes en chemische verontreiniging vaak de grootste knelpunten, maar in de Noordrand is de waterkwaliteit redelijk tot goed. De Noordrand is één van de laatste open verbindingen tussen rivier en zee in Nederland. Dergelijke systemen vormen overgangen tussen land en water, en tussen zoet en zout, met belangrijke ecologische functies en grote natuurwaarden. Voorbeelden zijn riet- en biezengorzen, vloedbossen en het brakke water met plant- en diersoorten die alleen daar voorkomen. Estuaria hebben ook een belangrijke schakelfunctie, bijvoorbeeld voor watervogels op weg van broedgebied naar overwinteringsgebied, en voor trekvissen op weg tussen paai-, opgroei- en leefgebied. Zonder deze schakel kan de ketting niet schitteren. Kern van deze visie is dan ook dat inrichting, beheer, gebruik en beleid er op gericht moeten zijn om het estuariene karakter te versterken. Grootschalige natuur past niet in en bij dit havengebied. Primaire functies blijven transport en industrie, maar er zijn prima mogelijkheden om het estuariene ecosysteem te versterken, passend bij het gebied. In de Rotterdamse regio is verbetering van het leef- en werkklimaat een belangrijk speerpunt in het beleid. Onderdeel daarvan is de beoogde verplaatsing van havens en industrie naar het westen in de komende decennia. Herstel van zoet-zout-overgangen is een landelijk beleidsdoel. Dit geeft een gunstige uitgangssituatie voor ecologisch herstel. Er is weinig ruimte en de omgeving is erg kunstmatig. Maar de praktijk leert nu al dat veel planten en dieren zich weinig bekommeren om landschappelijk schoon; het gaat hen primair om de juiste lokale omstandigheden. Die omstandigheden zijn zeker in het havengebied in hoge mate maakbaar. Daar liggen dus kansen: de \u91harde werkelijkheid\u92 als inspiratiebron. Rotterdam staat graag bekend als een stad van doeners en wil zich graag onderscheiden door onconventionele oplossingen van problemen. Dit biedt aanknopingspunten voor combinaties van ecologisch herstel met andere functies (meervoudig ruimtegebruik; ook zonder beleid toont de haven hier al diverse voorbeelden van), aard van de inrichtingsmaatregelen en voor de wijze van financieren. Op basis hiervan presenteert de visie drie hoofdlijnen voor ecologisch herstel: 1) natuur op maat, 2) natuur voor en door mensen en 3) duurzaam gebruik. Natuur op maat Hiermee wordt bedoeld dat de maatregelen afgestemd zijn op het gebied: vaak kleinschalig, kunstmatig en natuur gecombineerd met andere functies, met name industrie. Voorbeelden zijn het inpakken van dijklichamen in duinzand, het creëren van intergetijdengebieden in kribvakken, het stimuleren van tijdelijke natuur op ongebruikte industrie- en haventerreinen, het aanleggen van broedplaatsen voor kustbroedvogels, en het experimenteren met een andere inrichting van hellende oevers. Natuur voor mensen, mensen voor natuur Ecologisch herstel in de Noordrand is bij voorkeur ook gericht op uitbreiding van de recreatieve mogelijkheden. Voorbeelden zijn knuppelpaden door een gors of vloedbos en kijkhutten bij kolonies kustbroedvogels. Aan de andere kant kan de inzet van mensen ook veel voor natuur betekenen. Burgers kunnen betrokken worden bij de inrichting en het beheer van herstelprojecten, bedrijven en projectontwikkelaars bij publiek-private samenwerking bij financiering en uitvoering van herstelprojecten. Het betrekken van burgers bij de inrichting kan ook een sterk educatief aspect hebben; zo snijdt het mes aan twee kanten. Duurzaam gebruik Nieuwe projecten starten is leuk en spannend, maar een belangrijk deel van het beoogde ecologische herstel is alleen te bereiken door aanpassing van het reeds bestaande gebruik. Voorbeelden zijn het aanpassen van koelwaterinstallaties, het aanleggen van vispassages bij sluizen, optimaliseren van oeverbekleding naar voorbeeld van de \u91dijktuinen\u92 langs de Oosterschelde en een aanscherping van het beleid ten aanzien van aangroeiwerende verven en ballastwater. Er liggen nu goed uitgewerkte visies voor alle onderdelen van het noordelijke deltabekken. Voor de Noordrand zijn er drie: de visie van Project Mainportontwikkeling Rotterdam, het HavenNatuurplan van het Gemeentelijk Havenbedrijf en Leve(n)de Noordrand. Er zijn nuances in ambities en detail, maar in alle gevallen komen de visies neer op het versterken van de estuariene natuur, gekoppeld aan het ontwikkelen van recreatieve mogelijkheden. Het leuke is dat de meeste ideeën voor natuur op maat en natuur voor en door mensen geïnspireerd zijn op ontwikkelingen die zich al spontaan in het gebied voordoen. De tijd is dus rijp voor realisatie van de visies en plannen en om de verspreide maatregelen die al zijn uitgevoerd op te schalen naar een kwaliteitsimpuls voor de hele Noordrand. Op zijn Rotterdams: geen woorden, maar daden!Leve(n)de Noordran
    corecore