21 research outputs found

    Risk assessment of adding Gasodor S-Free to natural gas

    No full text
    Om te herkennen wanneer te veel aardgas vrijkomt, en zo explosies te voorkomen, wordt er een geurstof aan toegevoegd. De huidige geurstof (tetrahydrothiofeen) bevat zwavel. Om de uitstoot van zwavel naar het milieu verder te verminderen onderzoekt Gasunie Transport Services de mogelijkheid om een andere, zwavelvrije geurstof, toe te voegen: Gasodor S-Free. Vanwege het omvangrijke gebruik van aardgas is het van belang voldoende zicht te hebben op mogelijke risico's van dit product. Het RIVM heeft onvoldoende informatie kunnen vinden om vast te stellen of het gebruik van Gasodor S-Free als geurstof in aardgas veilig is. De zorg bestaat dat dit product allergische reacties kan veroorzaken als het wordt ingeademd. Het gebruik van Gasodor S-Free wordt afgeraden totdat meer duidelijk is over het mogelijke risico op allergische reacties. Het RIVM geeft aanbevelingen voor vervolgonderzoek om het risico op deze reacties beter te kunnen beoordelen. Gasodor S-Free is een mengsel van drie stoffen, voornamelijk ethylacrylaat en methylacrylaat (samen 95 procent of meer), en een kleine fractie 2-ethyl-3-methylpyrazine. Mogelijke gevolgen van de twee hoofdbestanddelen zijn op basis van de huidige kennis niet goed te beoordelen. Bekend is dat ethylacrylaat en methylacrylaat de luchtwegen kunnen irriteren, maar door de lage concentraties worden geen normen overschreden. Ook zijn ze niet kankerverwekkend. Het is bekend dat beide stoffen allergische reacties kunnen veroorzaken bij huidcontact. Vergelijkbare effecten zouden ook kunnen optreden als de stof wordt ingeademd, maar dit kan op basis van de beschikbare informatie niet worden beoordeeld. Over nadelige effecten van de derde stof (2-ethyl-3-methylpyrazine) is onvoldoende informatie beschikbaar om een uitspraak te kunnen doen over mogelijke effecten op mens en milieu.As natural gas is odourless, an odorant is added to detect the release of gas and prevent explosions. The odorant (tetrahydrothiophene) that is currently used contains sulphur. So as not to add to current levels of sulphur in the environment, Gasunie Transport Services has investigated the possibility of adding another sulphur-free fragrance: Gasodor S-Free. Because of the extensive use of natural gas, it is important that the potential risks of this product are thoroughly evaluated. RIVM has not been able to find sufficient information to determine whether the use of Gasodor S-Free as an odorant in natural gas is safe. There is a concern that this product can cause allergic reactions if inhaled. Any application of Gasodor S-Free, therefore, should be discouraged until the possible risk of allergic reactions has been clarified. RIVM provides recommendations about which investigations could be conducted to assess the risk of these reactions more comprehensively. Gasodor S-Free is a mixture of three substances, mainly ethyl acrylate and methyl acrylate (together 95 percent or more), and a small percent of 2-ethyl-3-methylpyrazine. The possible consequences of the two main components cannot be judged properly based on current knowledge. Ethyl acrylate and methyl acrylate are known to irritate the respiratory tract, but the low concentrations in intended use of Gasodor S-Free do not exceed standards. Nor are they carcinogenic. However, it is known that both substances can cause allergic contact dermatitis. Allergic effects could also occur if the substance is inhaled, but this cannot be evaluated based on the available information. There is also insufficient information available on the adverse effects of the third substance (2-ethyl-3-methylpyrazine) for an assessment of the possible effects on humans and the environment to be madeSod

    Effects of food-borne nanomaterials on gastrointestinal tissues and microbiota

    Get PDF
    Ingestion of engineered nanomaterials is inevitable due to their addition to food and prevalence in food packaging and domestic products such as toothpaste and sun cream. In the absence of robust dosimetry and particokinetic data, it is currently challenging to accurately assess the potential toxicity of food-borne nanomaterials. Herein, we review current understanding of gastrointestinal uptake mechanisms, consider some data on the potential for toxicity of the most commonly encountered classes of food-borne nanomaterials (including TiO2 , SiO2 , ZnO, and Ag nanoparticles), and discuss the potential impact of the luminal environment on nanoparticle properties and toxicity. Much of our current understanding of gastrointestinal nanotoxicology is derived from increasingly sophisticated epithelial models that augment in vivo studies. In addition to considering the direct effects of food-borne nanomaterials on gastrointestinal tissues, including the potential role of chronic nanoparticle exposure in development of inflammatory diseases, we also discuss the potential for food-borne nanomaterials to disturb the normal balance of microbiota within the gastrointestinal tract. The latter possibility warrants close attention given the increasing awareness of the critical role of microbiota in human health and the known impact of some food-borne nanomaterials on bacterial viability. For further resources related to this article, please visit the WIREs website.</p

    Tin en anorganische tinverbindingen: een overzicht van de beschikbare informatie over schadelijke effecten op de voortplanting

    No full text
    RIVM has carried out a scientific literature review for data on the toxic properties of tin and inorganic tin compounds, in particular the potential harmful effects on human fertility, foetal development and breastfeeding. Tin and inorganic tin compounds are used in a variety of applications including solder alloy production, lithium-ion batteries and other electrical applications, and as protective coatings for other metals such as in food containers. RIVM has summarised its findings. The Health Council of the Netherlands will use these summaries to assess reproductive toxicity and to provide a classification recommendation for the Minister of Social Affairs and Employment.Het RIVM heeft in de wetenschappelijke literatuur onderzocht of er schadelijke eigenschappen van tin en anorganische tinverbindingen bekend zijn. Het gaat om schadelijke effecten op de voortplanting van mensen, zoals effecten op vruchtbaarheid, de ontwikkeling van ongeboren kinderen en borstvoeding. Deze stoffen worden onder andere gebruikt om twee metalen (legering) aan elkaar te lassen. Ook worden ze gebruikt voor allerlei elektrische toepassingen zoals in lithium-ion accu’s. Verder is het een beschermlaag voor andere metalen, zoals in voedselblikken. De gevonden informatie is samengevat. De Gezondheidsraad gebruikt de samenvattingen om de voortplantingstoxiciteit te beoordelen. Op verzoek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) stelt de Gezondheidsraad een advies op voor de classificatie van de stof

    Grenswaarden en classificatie van 25 kankerverwekkende stoffen

    No full text
    Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan stoffen helpen de blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de werkplek te beheersen door de maximale concentratie van een stof (in de lucht) vast te stellen die nog veilig wordt geacht. Deze grenswaarden kunnen worden vastgelegd op Europees niveau, op nationaal niveau of door bedrijven. De regelgeving en interpretaties van gegevens voor het bepalen van een grenswaarde kunnen verschillen tussen instanties, waardoor er voor één stof meerdere grenswaarden kunnen bestaan binnen Europa. Naast het bepalen van grenswaarden kunnen stoffen worden ingedeeld in categorieën op basis van hun mogelijk kankerverwekkende eigenschappen (classificatie met betrekking tot carcinogeniteit). Ook voor deze classificatie bestaan er binnen Europa verschillende systemen en verschillende criteria om een stof in te delen. Dit briefrapport bevat een overzicht van de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling en de classificatie met betrekking tot de carcinogeniteit van 25 kankerverwekkende stoffen. De gegevens zijn overgenomen van de beoordelingen van de Europese Commissie, het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling (SCOEL), het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC), REACH2 registranten, Nederland, Duitsland en Frankrijk. Daarnaast is door het =Institute of Medicine' (IOM) een schatting gemaakt van de impact die de invoering van een grenswaarde heeft op de publieke gezondheid, de gezondheidskosten, de economie, de samenleving en het milieu in Europa. De conclusies van het IOM zijn meegenomen in het overzicht. De overzichten met grenswaarden en classificaties geven voor elke stof de huidige beschikbare gegevens weer en maken het mogelijk om een directe vergelijking te maken tussen grenswaarden of classificaties.Occupational Exposure Limits (OELs) help to control exposure to dangerous substances in the workplace by setting the maximum amount of (air) concentration of a substance that can safely be allowed. These OELs can be laid down at a European level, national level or by industry. The regulations and interpretations of data for determining an OEL may vary between agencies, allowing the existence of multiple values for one substance within Europe. Besides the determination of OELs, substances are classified in a hazard class (classification). Also for classification different systems and different criteria exist within Europe. This letter report summarizes the OELs and carcinogenicity classification of 25 carcinogens. The data are obtained from the evaluations of the European Commission, the Scientific Committee on Occupational Exposure Limits (SCOEL), the International Agency for Research on Cancer (IARC), REACH1 registrants, the Netherlands, Germany and France. In addition, the Institute of Medicine (IOM) has estimated the impact of introducing an OEL on public health, health costs, the economy, society and the environment in Europe. The conclusions of the IOM are included in the overview. For each substance an overview of the current available data on OELs and carcinogenicity classes is given which allows a direct comparison between values or classifications.Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenhei

    Potential health risks of nanomaterials in food: a methodology to identify signals and prioritise risks

    No full text
    Nanotechnologie maakt het mogelijk om voor voedsel veel nieuwe producten en nanomaterialen te ontwikkelen. Zo zou nano-ijzer aan voedingsmiddelen kunnen worden toegevoegd om bloedarmoede tegen te gaan. Nano-verpakkingsmethoden kunnen worden ontwikkeld voor betere houdbaarheid van het product. Producenten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid en moeten voldoen aan de wet- en regelgeving. Maar het kan zijn dat de huidige wet- en regelgeving onvoldoende up-to-date is om eventuele gezondheidsrisico's van nanotechnologie te herkennen. Beleidsmakers kunnen er dan op aansturen de wetgeving aan te passen. Ook kan er aanleiding zijn voor verder onderzoek. Het RIVM heeft een methode ontwikkeld die duidelijk maakt welke ontwikkelingen (signalen genoemd) van nanomaterialen in voedsel beleidsmakers als eerste moeten beoordelen op mogelijke gezondheidsrisico's. Op basis van de uitkomst kunnen zij maatregelen nemen. Het RIVM heeft met de methode zes van deze signalen uitgewerkt. Het gaat om de blootstelling van mensen aan nanoplastic deeltjes via voedsel en drinkwater, nanodeeltjes om ijzer aan voedingsmiddelen toe te voegen, nano-zilver, nano-verpakkingsmethoden voor voedsel, en naaldvormig nano-hydroxyapatiet in zuigelingenvoeding. Ten slotte is ook onderzocht of blootstelling aan meerdere slecht oplosbare deeltjes tegelijk een groter gezondheidseffect veroorzaken. Het RIVM doet hiervoor aanbevelingen en reikt vervolgacties aan. Als basis voor de methodiek is de bestaande methode voor risico's van nieuwe chemische stoffen aangepast op mogelijke gezondheidsrisico's van nanomaterialen in voedsel. De methodiek verzamelt informatie over producten en materialen voor voeding waarin nanomaterialen zijn verwerkt. Daarna beoordelen experts eventuele risico's van de (nano)eigenschappen van een stof

    3D-printing, een nieuwe dimensie voor de 3V&apos;s : Over 3D-printing, innovatie en alternatieven voor dierproeven

    No full text
    Ministerie van E

    Mogelijke gezondheidsrisico's van nanomaterialen in voedsel: een methode om risico's te signaleren en te prioriteren

    No full text
    Nanotechnologie maakt het mogelijk om voor voedsel veel nieuwe producten en nanomaterialen te ontwikkelen. Zo zou nano-ijzer aan voedingsmiddelen kunnen worden toegevoegd om bloedarmoede tegen te gaan. Nano-verpakkingsmethoden kunnen worden ontwikkeld voor betere houdbaarheid van het product. Producenten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid en moeten voldoen aan de wet- en regelgeving. Maar het kan zijn dat de huidige wet- en regelgeving onvoldoende up-to-date is om eventuele gezondheidsrisico's van nanotechnologie te herkennen. Beleidsmakers kunnen er dan op aansturen de wetgeving aan te passen. Ook kan er aanleiding zijn voor verder onderzoek. Het RIVM heeft een methode ontwikkeld die duidelijk maakt welke ontwikkelingen (signalen genoemd) van nanomaterialen in voedsel beleidsmakers als eerste moeten beoordelen op mogelijke gezondheidsrisico's. Op basis van de uitkomst kunnen zij maatregelen nemen. Het RIVM heeft met de methode zes van deze signalen uitgewerkt. Het gaat om de blootstelling van mensen aan nanoplastic deeltjes via voedsel en drinkwater, nanodeeltjes om ijzer aan voedingsmiddelen toe te voegen, nano-zilver, nano-verpakkingsmethoden voor voedsel, en naaldvormig nano-hydroxyapatiet in zuigelingenvoeding. Ten slotte is ook onderzocht of blootstelling aan meerdere slecht oplosbare deeltjes tegelijk een groter gezondheidseffect veroorzaken. Het RIVM doet hiervoor aanbevelingen en reikt vervolgacties aan. Als basis voor de methodiek is de bestaande methode voor risico's van nieuwe chemische stoffen aangepast op mogelijke gezondheidsrisico's van nanomaterialen in voedsel. De methodiek verzamelt informatie over producten en materialen voor voeding waarin nanomaterialen zijn verwerkt. Daarna beoordelen experts eventuele risico's van de (nano)eigenschappen van een stof.Thanks to nanotechnology, an abundance of new products and nanomaterials for food can be developed. Nano-iron, for example, could be added to foods to fight anaemia and nano-packaging methods can be developed to improve the shelf life of products. Manufacturers are responsible for public safety and must meet legislation and regulations. But the current legislation and regulations may not be sufficiently up-to-date to identify any health risks nanotechnology may entail. Policymakers could therefore press for changes in the legislation to enable this. There may also be cause for further assessment. RIVM has developed a method that clarifies the developments (known as signals) relating to nanomaterials in food which policymakers first have to assess for possible health risks. They can then take measures based on the outcomes. Along with the method, RIVM has elaborated six of these signals. They concern the exposure of people to nanoplastic particles via food and drinking water, nano-silver, nano-encapsulation methods for food, the use of nanoparticles to add iron to foods and the use of the needle-shaped nano-hydroxyapatite in infant formula. Finally, researchers also investigated whether exposure to multiple poorly soluble particles at the same time causes a greater health effect. RIVM makes recommendations in this respect and suggests follow-up actions. The new methodology is based on the existing method for new or emerging risks of chemical substances. This method has been adapted for assessing the possible health risks of nanomaterials in food. The method collects information about products and materials that contain nanomaterials and are used in food. Experts subsequently assess the risks relating to characteristics and nano-characteristics of the substance in question.NVW

    Occupational Exposure Limits and classification of 25 carcinogens

    No full text
    Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan stoffen helpen de blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de werkplek te beheersen door de maximale concentratie van een stof (in de lucht) vast te stellen die nog veilig wordt geacht. Deze grenswaarden kunnen worden vastgelegd op Europees niveau, op nationaal niveau of door bedrijven. De regelgeving en interpretaties van gegevens voor het bepalen van een grenswaarde kunnen verschillen tussen instanties, waardoor er voor één stof meerdere grenswaarden kunnen bestaan binnen Europa. Naast het bepalen van grenswaarden kunnen stoffen worden ingedeeld in categorieën op basis van hun mogelijk kankerverwekkende eigenschappen (classificatie met betrekking tot carcinogeniteit). Ook voor deze classificatie bestaan er binnen Europa verschillende systemen en verschillende criteria om een stof in te delen. Dit briefrapport bevat een overzicht van de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling en de classificatie met betrekking tot de carcinogeniteit van 25 kankerverwekkende stoffen. De gegevens zijn overgenomen van de beoordelingen van de Europese Commissie, het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling (SCOEL), het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC), REACH2 registranten, Nederland, Duitsland en Frankrijk. Daarnaast is door het =Institute of Medicine' (IOM) een schatting gemaakt van de impact die de invoering van een grenswaarde heeft op de publieke gezondheid, de gezondheidskosten, de economie, de samenleving en het milieu in Europa. De conclusies van het IOM zijn meegenomen in het overzicht. De overzichten met grenswaarden en classificaties geven voor elke stof de huidige beschikbare gegevens weer en maken het mogelijk om een directe vergelijking te maken tussen grenswaarden of classificaties

    Gezondheidsrisico bij verhoging benzeenlimiet in aardgas niet waarschijnlijk

    No full text
    Benzeen is een vluchtige vloeistof die kankerverwekkend is. Om te voorkomen dat het risico's voor de gezondheid vormt, is het gebruik van benzeen wettelijk beperkt. Voor de huidige Europese stoffenwetgeving REACH wordt de maximaal toegestane aanwezigheid van benzeen in aardgas aangegeven als een gewichtspercentage (0,1 procent overeenkomend met 1 g benzeen per 1000 g aardgas). Er bestaan plannen om deze duiding gelijk te trekken met de duiding voor gassen in andere wettelijke kaders. Daarin wordt de maximale hoeveelheid als een volumepercentage aangegeven (0,1 procent overeenkomend met 1 liter benzeen per 1000 liter aardgas). Volgens het RIVM is het onwaarschijnlijk dat deze omzetting gezondheidsrisico's kan veroorzaken bij reguliere situaties waarin mensen via aardgas blootstaan aan benzeen. Dit geldt bijvoorbeeld voor consumenten thuis bij het gebruik van aardgas in de keuken, of voor werknemers die werkzaamheden uitvoeren bij gasleidingen, meetstations en dergelijke. In deze situaties blijft de blootstelling aan benzeen onder de grenswaarde. Voor enkele situaties is het niet bekend of er gezondheidsrisico's ontstaan. Volgens de huidige gegevens zou er een risico voor de gezondheid kunnen ontstaan bij kleine lekkages van aardgas in huis die niet worden opgemerkt, of bij industrieel gebruik, zoals onderhoudswerkzaamheden. Dit geldt echter zowel voor de huidige limiet als voor de 'nieuwe' limiet op basis van volume. Er zit echter veel onzekerheid in de geschatte blootstellingsniveaus en de kans dat zulke blootstellingssituaties zich voordoen is klein. Meer informatie is nodig over de daadwerkelijke blootstelling bij dergelijke situaties om een realistischere schatting te kunnen maken.Benzene is a volatile liquid that is carcinogenic. To prevent risks for human health the use of benzene is restricted. Within the current European substances regulation REACH the presence of benzene in natural gas is indicated as mass fraction (0.1 percent comparable with 1 g benzene in 1000 g natural gas). It is proposed to change this to the same indication as set for gases in other European legal frameworks. In those other frameworks maximum levels are indicated as volume fraction (0.1 percent comparable with 1 litre benzene in 1000 litres natural gas). According to the RIVM it is unlikely that this conversion causes health hazards in regular situations of human exposure to benzene via natural gas. This applies to the use of natural gas at home in the kitchen, for workers that carry out maintenance work at gas stations etcetera. In such situations the exposure to benzene remains below the safety limit. In some situations it is unknown if risks for human health may arise. According to the current information the exposure to benzene may be too high in case of small leaks of natural gas in homes that are not noticed or during industrial uses, such as maintenance work. However, this applies both to the current limit as to the limit based on the volume fraction. Further, there is a lot of uncertainty in the estimations of exposure levels and the likelihood that such exposure situations occur is very small. More information about the actual exposure levels is required in order to make a more realistic estimate.Ministerie van Infrastructuur en Milie
    corecore