The status of the doctor and variations in the percentage of unfit declarations in medical examinations of shipping and offshore employees in the Netherlands

Background: Both shipping medical examinations in 2012–2013 and 2015 and oil and gas offshore medical examinations in 2009–2011 in the Netherlands show a decline in the percentage of declarations of unfitness as the number of examinations performed annually by each physician increases. Materials and methods: The data from the electronic databases for shipping employees 2012–2013 and 2015 and the data collected from doctors examining offshore workers from 2009 to 2011 (based on data from a voluntary questionnaire) were subject to a statistical analysis to be able to assess which variables affect the rate of unfitness declaration. Results: Both shipping and offshore data show a decline in the percentage of declarations of unfitness as the number of examinations performed annually by each physician increases. The shipping examination data suggests that neither the type of physician (family physician, company’s physician or other physician) nor the number of years of experience correlates with any trend in the percentage of such declarations. However shipping physicians working as employees had half the percentage of declaration of unfitness when compared to the self-employed physicians. The self-employed physicians, who performed the largest number of examinations per year, had an almost three times lower percentage of declaration of unfitness than the self-employed physicians, who performed few examinations. The percentages of declarations of medical unfitness by physicians working as employees are constant whether they perform many or few examinations per year

Early-stage differentiation between presenile Alzheimer’s disease and frontotemporal dementia using arterial spin labeling MRI

Objective: To investigate arterial spin labeling (ASL)-MRI for the early diagnosis of and differentiation between the two most common types of presenile dementia: Alzheimer’s disease (AD) and frontotemporal dementia (FTD), and for distinguishing age-related from pathological perfusion changes. Methods: Thirteen AD and 19 FTD patients, and 25 age-matched older and 22 younger controls underwent 3D pseudo-continuous ASL-MRI at 3 T. Gray matter (GM) volume and cerebral blood flow (CBF), corrected for partial volume effects, were quantified in the entire supratentorial cortex and in 10 GM regions. Sensitivity, specificity and diagnostic performance were evaluated in regions showing significant CBF differences between patient groups or between patients and older controls. Results: AD compared with FTD patients had hypoperfusion in the posterior cingulate cortex,

Guest Relationship Management Principles as a Reference Point for building a Brand: The Case a Hospitality Group's Brand-building Process

The objective of this paper was to gain insight into the delimitation of ‘brand territory’ and ‘relationship territory’, in these territories’ interdependencies as well as relevant managerial attitudes and perceptions. Full support for this research was gained from a Dutch hospitality group which recently had formulated its new brand strategy and which was on the verge of entering into a rapid expansion track. Over a period of three years desk research, surveys and in-depth interviews created a clear picture of the process of brand building in practice. A striking outcome of the executed research was that most hospitality managers of the studied company were not aware of the differences between the relationship management and the brand management processes. By following a stakeholder approach, authors revealed a range of perspectives on Guest Relationship Management (GRM) that can enhance the probability of a successful outcome of the brand building process

Lifestyle and reproduction

In dit proefschrift is het effect van leefstijlfactoren van vrouwen en mannen op vruchtbaarheid, zwangerschapscomplicaties en -uitkomsten in een normaal vruchtbare populatie onderzocht. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de invloed van gewicht en gewichtsverlies op zwangerschapskansen en -complicaties bij verminderd vruchtbare (subfertiele) vrouwen met overgewicht. De onderzoeken in de normaal vruchtbare populaties toonden aan dat leefstijlfactoren, zoals gematigd alcoholgebruik en roken, bij zowel vrouwen als mannen geen invloed hadden op de vruchtbaarheid. Een toename in het body mass index bij vrouwen voorafgaande aan de zwangerschap was geassocieerd met een verhoogde kans op bloeddrukgerelateerde aandoeningen in de zwangerschap, zwangerschapssuikerziekte en op een kind met een ‘open ruggetje’, maar met een met een verlaagde kans op een kind dat te klein is voor de duur van de zwangerschap (SGA). Moeders die rookten tijdens de zwangerschap hadden een toegenomen kans op een SGA-kind. Leefstijlfactoren van de vader hadden geen invloed op de onderzochte zwangerschapscomplicaties. De leefstijl van man en vrouw waren positief gecorreleerd wat suggereert dat een (on)gezonde leefstijl vaak aanwezig is bij beide partners. De onderzoeken in de subfertiele populaties toonden aan dat het complicatierisico bij vrouwen met overgewicht die IVF-behandelingen ondergaan niet hoger is dan vrouwen met een normaal gewicht, maar dat zij wél een lagere kans hebben op een levendgeboren kind. Het gemiddelde uitvalpercentage van subfertiele vrouwen met overgewicht en obesitas die deelnamen aan leefstijlinterventieprogramma’s was 24%. Tenslotte worden in het proefschrift resultaten gepresenteerd van een multicenter gerandomiseerd onderzoek waarin de effecten van een leefstijlinterventieprogramma voorafgaande aan vruchtbaarheidsbehandelingen in obese subfertiele vrouwen zijn onderzocht

Borgen van Sneller Beter pijler 3: makkelijker gezegd dan gedaan

The case in this thesis is developed by the Hospital St. Jansdal in Harderwijk, which participates in the national programme ‘Sneller Beter’ column 3. The organisation strives for the changes in processes, working methods and skills that come along with this programme, to sustain the objective to improve patient logistics and safety. In this thesis the following problem definition is being centralized: “In what extent are factors present within the Hospital St. Jansdal to successfully sustain the projects that belong to ‘Sneller Beter’ column 3?” To formulate an answer to this central question, literature about sustaining and success factors is not of the utmost importance. In addition, through qualitative research, respondents are being asked what their experiences and expectations of sustaining are and what they consider as success factors for the sustaining of ‘Sneller Beter’ column 3 within the Hospital St. Jansdal’s. According to the theory, sustaining can be divided into two forms, sustaining to terminal point and dynamic sustaining. Derived from literature, there has been given an overview of factors which are crucial to make these sustaining forms successful. A number of these factors is mentioned in both sustaining to terminal point and dynamic sustaining. This is particularly the case with motivation. For, employees need to feel the motivation to participate in ‘Sneller Beter’-projects and need to be willing to sustain the changes as an endpoint ànd dynamically. Without motivation, the other success factors aren’t of much significance. Analysis makes clear that both forms of sustaining are needed within ‘Sneller Beter’ column 3. Both static and dynamic sustaining appear to be relevant in order to achieve the goals of this programme. At this moment the Hospital St. Jansdal’s people has been started with merely a few projects that effect actual changes; other departments and outpatient departments are still largely in the phase of introducing the situation. Sustaining is, because of this phase, not directly under discussion. However, this does not mean that employees don’t pay attention to sustaining. The analysis shows that within the Hospital St. Jansdal at this moment a few of these factors, more or less, are being executed. The importance of other success factors are being acknowledged but consciously or unconsciously, still not put in practice. These are mainly the factors that belong to dynamic sustaining.De casus in deze scriptie wordt gevormd door het Ziekenhuis St. Jansdal te Harderwijk dat deelneemt aan het landelijke programma Sneller Beter pijler 3. De organisatie streeft ernaar de veranderingen in processen, werkwijzen en vaardigheden die dit programma met zich meebrengt, te borgen teneinde de patiëntenlogistiek en -veiligheid te verbeteren. In deze scriptie staat daarom de volgende probleemstelling centraal: “In welke mate zijn binnen het Ziekenhuis St. Jansdal factoren aanwezig voor het succesvol borgen van de projecten behorend bij Sneller Beter pijler 3?” Om op deze centrale vraag een antwoord te kunnen formuleren, is niet alleen nagegaan wat de literatuur zegt over borgen en succesfactoren. Ook is middels kwalitatief onderzoek verschillende respondenten gevraagd naar hun ervaringen met en verwachtingen van borgen en wat zij zien als succesfactoren voor borgen van Sneller Beter pijler 3 in het Ziekenhuis St. Jansdal. Volgens de theorie zijn twee vormen van borgen te benoemen, te weten borgen als eindpunt en dynamisch borgen. Er is, afgeleid uit de literatuur, een overzicht weergegeven van factoren die cruciaal zijn om deze borgingsvormen tot een succes te maken. Een aantal van deze factoren komt terug in borgen als eindpunt èn dynamisch borgen. Dit geldt in het bijzonder voor motivatie, een succesfactor die van groot belang is voor het welslagen van Sneller Beter pijler 3. Immers, medewerkers moeten gemotiveerd zijn tot deelname aan de Sneller Beterprojecten en bereid zijn de bijbehorende veranderingen zowel te borgen als eindpunt als dynamisch te borgen. Zonder motivatie zijn andere succesfactoren van weinig betekenis. Uit de analyse komt allereerst naar voren dat Sneller Beter pijler 3 vraagt om beide vormen van borgen. Zowel statisch als dynamisch borgen blijken van belang te zijn om de doelstellingen van dit programma te bereiken. Op dit moment is in het Ziekenhuis St. Jansdal slechts binnen een aantal projecten gestart met het doorvoeren van daadwerkelijke veranderingen. Andere afdelingen en poliklinieken zijn grotendeels nog in de fase van het in kaart brengen van de situatie. Borging, zowel als eindpunt als dynamisch, is hiermee binnen het Ziekenhuis St. Jansdal dan ook nog niet direct aan de orde, wat echter niet betekent dat hieraan nog geen aandacht wordt besteed. De analyse wijst uit dat binnen het Ziekenhuis St. Jansdal op dit moment aan een aantal van de benoemde factoren, in meer of mindere mate, invulling wordt gegeven. Het belang van een aantal andere succesfactoren wordt wel erkend, maar, bewust of onbewust, nog niet in praktijk gebracht. Hierbij gaat het voornamelijk om de factoren behorend bij dynamisch borgen

Connexin36 Gap Junction Blockade Is Ineffective at Reducing Seizure-Like Event Activity in Neocortical Mouse Slices

Despite much research, there remains controversy over the role of gap junctions in seizure processes. Many studies report anticonvulsant effects of gap junction blockade, but contradictory results have also been reported. The aim of this study was to clarify the role of connexin36 (Cx36) gap junctions in neocortical seizures. We used the mouse neocortical slice preparation to investigate the effect of pharmacological (mefloquine) and genetic (Cx36 knockout mice (Cx36KO)) manipulation of Cx36 gap junctions on two seizure models: low-magnesium artificial cerebrospinal fluid (ACSF) and aconitine perfusion in low-magnesium ACSF. Low-magnesium- (nominally zero) and aconitine- (230 nM) induced seizure-like event (SLE) population activity was recorded extracellularly. The results were consistent in showing that neither mefloquine (25 μM) nor genetic knockdown of Cx36 expression had anticonvulsant effects on SLE activity generated by either method. These findings call into question the widely held idea that open Cx36 gap junctions promote seizure activity.</jats:p