703 research outputs found

    Inger Dagmar Yvonne Wikström-Haugen (1944–2021), in memoriam

    Get PDF
    Inger Dagmar Yvonne Wikström-Haugen (1944–2021), in memoria

    Between text and application:Research into the time-engaged element in the homiletics of Reformed pietists in the Netherlands 1600-1800

    Get PDF
    The most significant characteristic of Reformed Pietist homiletics is the three phases of the approach it takes: that of first explaining, then teaching and finally applying. Hence, we refer to this concept as the homiletic triad. In this scheme, the doctrinal section forms the bridge between exegesis and application. Various names have been used for that central section of the sermon, but whatever the nomenclature, the teaching points are the linking section in the sermon in which as much Biblical understanding as possible must be inculcated in the hearers to teach the meaning of the text relevant to their current situation. Based on the homiletics examined, we can establish that Reformed Pietists used a homiletic concept tailored to engagement with the times. They addressed this aspect in their homiletics not topically, but rather theologically. The preacher delivers his sermon with God’s warrant and mandate; the sermon is ministry of the Word under the prompting of the Holy Spirit. After the explanation of the text, the preacher fleshes out what the thrust of the message is for the hearers. He then discusses what usefulness the text contains for them. Application is necessary to ensure that the hearer retains the message. In this construct, theological actuality enters the realm of anthropological actuality, and indeed theological actuality determines anthropological actuality. It is of note in this regard that anthropological actuality is allowed to co-determine the choice of text, doctrinal points and applicatory insights drawn from the text; but its substantive interpretation is determined by Scripture itself, in the framework of Reformed hermeneutics

    Market Monitor: Development of the Wholesale Electricity Market in 2006

    Get PDF
    Competition in the Dutch electricity market is stagnating. The market remains concentrated, with relatively high prices. The north-west European market must be further integrated by expanding the available interconnection capacity in order to achieve a structural improvement. That could cut consumers’ annual energy bills by several dozen euros per household. Consumers would also benefit indirectly since electricity prices for business would also fall, putting downward pressure on prices of other products. In order to achieve these benefits for consumers, the TSO’s must make headway with the expansion of the available interconnection capacity.Monitoring, electricity, competition, infrastructure

    Simulations of elementary processes in entangle wormlike micelles under tension : a kinetic pathway to Y-junctions and shear induced structures

    Get PDF
    The merging process of two amphiphilic cylindrical micelles has been simulated using a coarse grained model in which amphiphiles are represented as chains of one head particle and four tail particles. In our set-up with twisted boundary conditions, a ring-shaped worm is effectively entangled with itself. Upon stretching the box, putting the worms under tension, a fusion into an H-like structure is observed, which eventually transforms into an almost tensionless structure with two freely gliding Y-junctions. The tensions on the worms never reach the point where scission becomes an alternative to fusion. We end with a short discussion of the possible implications of these observations

    Simultaneous optimization of speed and buffer times for robust transportation systems

    Get PDF
    Transport companies often have a published timetable. To maintain timetable reliability despite delays, companies include buffer times during timetable development, and adjust the traveling speed during timetable execution. We develop an approach that can integrate decisions at different time scales (tactical and operational). We model execution of the timetable as a stochastic dynamic program (SDP). An SDP is a natural framework to model random events causing (additional) delay, propagation of delays, and real-time speed adjustments. However, SDPs alone cannot incorporate the buffer allocation, as buffer allocation requires to choose the same action in different states of the SDP. Our objective is finding the buffer allocation that yields the SDP which has minimal long run average costs. We derive several analytical insights into the model. We prove tha

    Odour problems at VAM Wijster

    Get PDF
    Dit rapport behandelt de geuremissie van het VAM-complex in Wijster. Het gaat vooral in op de geuraspecten in de uitbreidingsvergunning voor de gesloten compostering (GECO 400) en de vergunning voor de geplande biologische slibdroger (1). Tevens wordt aandacht besteed aan het algemene stankbeleid in Nederland, waarin de lokale overheden recentelijk meer vrijheid hebben gekregen. Ook wordt de actuele discussie belicht over het opnemen van 'geurbeleving' in een (zo mogelijk) objectieve normstelling voor geuremissie (2). De overheid heeft sinds 1995 principe van landelijk geldende uniforme geurnormen verlaten. De nadruk wordt nu gelegd op het ALARA-principe en het voorkómen van geurhinder. Voor het bepalen van mogelijke geurhinder is een (in principe) objectieve meetmethode ontwikkeld, die het uitvoeren van subjectieve en omslachtige hinderenquêtes overbodig maakt. Hierbij wordt de mate van onaangenaamheid van de geur, de zogenaamde hedonische waarde, bepaald door een geurpanel en in de normen verdisconteerd. Voor een aantal bedrijfsklassen, waarbinnen de geuremissies sterk overeenkomen (categorie 1 bedrijven), zijn in de Nederlandse Emissierichtlijnen Lucht (NeR) standaardmaatregelen vastgelegd die geacht worden hinder te voorkomen. Voor bedrijfstakken waarbinnen de geuremissies sterk verschillen (categorie 2) en voor grote, complexe of unieke bedrijven (categorie 3) blijft de vergunningverlening maatwerk. 1) Beoordeling van de vergunningen voor de GECO 400 en de biologische slibdroger. In beide vergunningen worden de cumulatieve effecten van de geuremissie vanaf het gehele VAM-complex onvoldoende in de beschouwing betrokken. De emissie van de GECO kan bijvoorbeeld niet op zichzelf aan de bijzondere regeling voor gesloten compostering voor categorie 1 bedrijven worden getoetst. Wanneer bijvoorbeeld op een bepaalde plek in de omgeving 0,8 geureenheden per m³ van geur A aanwezig zijn en 0,5 ge/m³ van geur B, is het goed mogelijk dat de samengestelde geur een intensiteit heeft die hoger is dan 1 ge/m³. Toetsing van A en B aan separate bijzondere regelingen onderschat dus het mogelijk optreden van hinder. Het voor verspreidingsberekeningen gebruikte computermodel (LTFD-model) bevat voldoende mogelijkheden om verschillende bronnen, met correctie voor hun onderlinge afstand, bij elkaar op te tellen. De VAM dient te worden gezien als een categorie 3 bedrijf; de vergunningverlening is dus maatwerk. In beide vergunningen is onduidelijkheid over de werkelijke geuremissies doordat 'geureenheden' en 'snuffeleenheden' in de bij de vergunning behorende stukken door elkaar gebruikt worden. Hierdoor is er geen duidelijkheid over het al dan niet vóórkomen van hinder. Hoewel de VAM in de Statusrapportage voor de GECO stelt van wel, geven snuffelploegmetingen geen inzicht in de mate van optredende hinder; dit kan alleen worden onderzocht in een hinderonderzoek. Bij de beoordeling van de emissie van de GECO wordt een fout gemaakt in de berekening van de geurcontouren. De emissiegetallen worden berekend met een correctie voor de achtergrondgeur in de omgeving en vervolgens getoetst aan de normen in de standaardregeling GFT-compostering van de NeR. Deze normen bevatten deze correctie echter al. De correctie wordt zodoende dubbel uitgevoerd, waardoor de optredende hinder wordt onderschat; in dit geval met een factor 4. Achtergrondgeuren kunnen eigenlijk alleen in de normering voor bestaande situaties worden betrokken. Waar in Wijster nu nog de geur van intensieve veehouderij de geur van de compostering enigszins kan maskeren, zal dit geen blijvende situatie zijn: ook voor de landbouw is het beleid gericht op verdere sanering van geurbronnen. De vergunning voor de GECO is onduidelijk in voorschrift 1.4, waar wordt gesteld dat de emissie aan de eisen van de NeR dient te voldoen. Ten eerste voorziet de NeR in geurvrije verwerking van het afvalwater, terwijl dit blijkens de considerans bij de vergunning buiten de vergunning om mag worden geregeld. Dit is een tegenstrijdigheid in de vergunning. Ten tweede is het in de vergunning onduidelijk of toetsing plaats moet vinden aan de normen voor een nieuwe composteringsinrichting dan wel aan de normen voor een bestaande inrichting. De huidige vergunning (op grond van de afvalstoffenwet) geeft strenge geurnormen. Omdat deze onhaalbaar blijken te zijn, mogen de normen in de nieuwe vergunning versoepeld worden. Daar de GECO pas begin jaren 90 in gebruik is genomen, en zuiveringen alleen end-of-pipe zijn, lijkt versoepeling tot de normen voor 'nieuwe installaties' beter dan nog verdergaande versoepeling tot de normen voor 'bestaande installaties'. De door de provincie gesuggereerde hybride normstelling, waarbij de uitbreiding aan de norm voor nieuwe installaties wordt getoetst, en de op dit moment reeds vergunde capaciteit aan die van bestaande installaties lijkt dus niet op het ALARA principe gebaseerd te zijn. Voor beide vergunningen geldt dat saneringsopties op grond van het ALARA principe alleen zijn uitgewerkt voor end-of-pipe oplossingen: biofilters, en in geval van de slibdroger tevens een verhoogd emissiepunt. Een procesgeïntegreerde oplossing, waarbij gekeken wordt naar de saneringsmogelijkheden die het gehele VAM-complex biedt zou meer recht doen aan het ALARA-principe. Zo lijkt het ons mogelijk om de proceslucht vanuit de GECO en de slibdroger na te verbranden in de vuilverbrandingsinstallatie (GAVI) op het terrein. Tegen minimale investeringen voorkomt dit de laatste geuremissie vanuit de afgevoerde proceslucht en de bouw van een extra schoorsteen (horizonvervuiling). Doordat de biofilters in deze variant kunnen vervallen levert dit misschien zelfs een financieel voordeel op. 2) Het nieuwe stankbeleid In het nieuwe stankbeleid wordt, in de standaardmaatregelen van de NeR, de hedonische waarde van de geur verdisconteerd. Hierover is discussie mogelijk; volgens sommige deskundigen is de mate van vrijwilligheid van de blootstelling belangrijker dan de aard van de geur. Deze kritiek pleit in feite voor herstel van algemene normen, in de vorm van een maximale geurconcentratie gedurende een bepaald percentage van de tijd, zonder rekening te houden met de aard van de betreffende geur. Correctie voor achtergrondgeuren in de omgeving, zoals in de standaardrichtlijnen voor de gesloten compostering, kan een pragmatische maatregel zijn voor bestaande geuremissiebronnen. In nieuwe gevallen zou dit achterwege moeten blijven. Men voorkomt zo dat de geuremissie hoger blijft dan strikt noodzakelijk. Het is dus de vraag of het mogelijk is om een goede regelgeving te ontwikkelen met allerlei correcties voor de aard van de geur en achtergrondconcentraties. In theorie is geurnormering op basis van een percentielnorm voor hedonische waarden ideaal. In de praktijk moet echter worden voorkomen dat er een 'meetcircus' ontstaat, waarbij allerlei mogelijke stoffen en combinaties worden onderzocht en de resultaten vervolgens voor elke afzonderlijke praktijksituatie met een andere achtergrondgeur moeten worden aangepast. In zo'n situatie kan namelijk alsnog willekeur en onduidelijkheid ontstaan

    Enhanced Secrecy in Optical Communication using Speckle from Multiple Scattering Layers

    Get PDF
    We study the secrecy of an optical communication system with two scattering layers, to hide both the sender and receiver, by measuring the correlation of the intermediate speckle generated between the two layers. The binary message is modulated as spatially shaped wavefronts, and the high number of transmission modes of the scattering layers allows for many uncorrelated incident wavefronts to send the same message, making it difficult for an attacker to intercept or decode the message and thus increasing secrecy. We collect 50,000 intermediate speckle patterns and analyze their correlation distribution using Kolmogorov-Smirnov (K-S) test. We search for further correlations using the K-Means and Hierarchical unsupervised classification algorithms. We find no correlation between the intermediate speckle and the message, suggesting a person-in-the-middle attack is not possible. This method is compatible with any digital encryption method and is applicable for codifications in optical wireless communication (OWC)

    Upper eyelid motility in blepharoptosis and in the aging eyelid

    Get PDF
    PURPOSE. To study the metrics of lid saccades in blepharoptosis and to distinguish any differences in the dynamics of eyelid movements that are related to the cause of blepharoptosis and to aging. METHODS. The lid and vertical eye saccades of 7 patients with congenital blepharoptosis and those of 18 patients with aponeurogenic blepharoptosis, either involutional or rigid-contact-lens-induced, were recorded with electromagnetic search coils. For each saccade, two parameters were assessed: amplitude and peak velocity. Two age-matched control groups were assessed in the same manner. Repeated measures analysis of variance was used to investigate any observed differences between the included groups. RESULTS. Congenital and rigid-contact-lens-induced blepharoptosis were readily distinguishable from one another, as well as from the age-matched control group, in both lid saccadic amplitude and peak velocity. For example, 40 degrees downward lid saccades in the congenital blepharoptosis group averaged 22.9 degrees +/- 4.0 degrees (SD), whereas 30.0 degrees +/- 4.7 degrees lid saccades were made by the age-matched control group. The subjects in the two groups with aponeurogenic blepharoptosis also made lid saccades that were distinctive for their group (P: < 0.02), in both amplitude and peak velocity. For 40 degrees downward saccades in involutional and rigid-contact-lens-induced blepharoptosis, lid saccadic amplitude averaged 32.7 degrees +/- 4.3 degrees and 40.3 degrees +/- 3.5 degrees, respectively. Lid saccadic peak velocity declined significantly with age. Lid saccadic peak velocity for 40 degrees upward saccades in the younger control group averaged 401.7 +/- 11.4 deg/sec, whereas the older control group achieved an average peak velocity of 360.7 +/- 60.4 deg/sec. The lid saccadic dynamics in the involutional blepharoptosis group proved to be similar (P: > 0.05) in saccadic amplitude and peak velocity to those of age-matched controls. CONCLUSIONS. In diffe
    • …
    corecore