36 research outputs found

    Emissies van bestrijdingsmiddelen uit kassen

    No full text
    There are very few measurements of aerial pesticide concentrations nearby greenhouses, useful for human risk assessments. Therefore, RIVM has improved a computer module in USES, an integral risk-decision system for authorities, for assessing the acute environmental exposure. The exposure of nearby residents can thus be calculated up to a distance of 20 m. Such calculations will be increasingly important in the Netherlands, as more inhabitants will live nearby greenhouses. Expectations are that the module adaptations will improve the aerial pesticide calculations, particularly within the first few hours after the application. A follow-up experiment, in which RIVM participates, will focus on chemical analyses under controlled greenhouse conditions. Only then, further adjustments and refinements of this module, dealing with the complex causal chain of pesticide use, deposition and volatilisation in the greenhouse and the ventilation to the surrounding air, can be made. The improved module will be incorporated in the risk assessment system USES 5.0.Er zijn slechts weinig metingen van bestrijdingsmiddelen in de lucht in en rondom tuinbouwkassen die bruikbaar zijn voor acute risicoschattingen voor omwonenden. Daarom heeft het RIVM een bestaande blootstellingsmodule in USES, een computerprogramma voor integrale risicobeslissingen van overheden, verbeterd. Hiermee kunnen concentraties in de lucht tot een afstand van 20 m van de kas worden geschat. Dergelijke schattingen worden belangrijker omdat meer mensen in Nederland in de nabijheid van kassen kunnen komen te wonen. De moduleaanpassingen verbeteren naar verwachting met name de concentratieschattingen gedurende de eerste uren direct na de toepassing. In een vervolgonderzoek, waarin het RIVM participeert, zullen chemische analyses worden uitgevoerd om de module te staven. Alleen dan kan een verdere aanpassing en verfijning plaatsvinden van de module die de complexe en causale keten in kaart brengt van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, de depositie en vervluchtiging in de kas en tenslotte de ventilatie van resterende hoeveelheden naar buiten. De verbeterde module wordt ingebouwd in het risicobeoordelings-systeem USES 5.0

    Biociden (II) Nadere aquatische risicobeoordeling voor 28 prioritaire biociden

    No full text
    This report contains a refined risk assessment for the aquatic environment of a "rest"group of 93 non-agricultural pesticides: defined as such as they do not fit into one of the five policy spearheads on biocides of the Dutch government. The active ingredients and their applications are combined to c. 50 substance-specific applications (SSAs). This refined aquatic risk assessment reveals that a total of 26 SSAs is still considered to be potentially (very) hazardous. The group contains mainly slimicides, liquid-cooling system preservatives and sanitary disinfectants. Regarding this group of biocides the policy making might focus at: availability of (refined)scenarios; usefulness of (refined) scenarios; validation of scenario calculations with monitoring data of process water and effluent. Outside this group of 26 SSAs, there are some focus points as well: an important bottleneck is that there are no models for biocides in the food and feed area, whereas large amounts of them can probably be used in that area.Dit rapport bevat een nadere beoordeling van het risico van de restgroep van 93 niet-landbouwbestrijdingsmiddelen voor het watermilieu, die als zodanig niet in het speerpuntenprogramma van de overheid waren opgenomen. De actieve stoffen en hun toepassingen zijn gecombineerd tot 50 zogenaamde stofspecifieke toepassingen. Van deze combinaties bleken er 26 (zeer) gevaarlijk voor waterorganismen te zijn. Hiervoor zijn met name verantwoordelijk: antislijmstoffen, koelwaterpreservatieven, sanitaire desinfectantia. Een probleem vormt het ontbreken van scenario's voor biociden in de voedsel- en veevoersector. Het beleid voor de restgroep biociden zou zich kunnen richten op: beschikbaarheid van scenario's, bruikbaarheid van scenario's en vergelijking van modelberekeningen met monitoringsgegevens in proces- en afvalwater

    Hoe zijn de milieurisico's vast te stellen van gewasbeschermings-middelen van natuurlijke oorsprong - Voorstellen voor beslisbomen voor producten met micro-organismen, signaalstoffen en plantaardige stoffen, versie 1.0

    No full text
    The environmental safety of crop protection products of natural origin (biopesticides) is to be re-evaluated within a few years' time by the European Union. Also, new biopesticides will enter the EU market, due to the increasing importance of sustainable agriculture. There is, however, almost no guidance to evaluate the environmental safety of these products. Therefore, in this desk study risk decision trees have been developed for three groups of products, i.e. microbial organisms, signalling chemicals (including pheromones) and plant-derived substances. These trees help to discern acceptable from unacceptable potential risks. Also, summary tables have been developed to record and evaluate environmental tests with microbial pesticides. In this way the reliability and usefulness for the safety evaluation can be assessed per test. The decision trees and the summary tables are intended to improve the safety evaluation for regulatory purposes. Biopesticides are allegedly less toxic and persistent than synthetic chemicals. However, this should not exclude them from a proper environmental safety evaluation, since microbial and plant-derived biopesticidal ingredients can be infective, pathogenic or toxic. This depends on their microbiological or chemical properties, the dosage and the site and type of application. It is of primary importance to find out the identity of the micro-organism(s) or the active substance(s), the microbial or chemical characteristics, the mode of action, the origin, the role under natural conditions and the range of hosts or target organisms, if relevant. Subsequently, the scientific literature and/or the results of special environmental tests should be used to assess the safety of biopesticides to the environment.De milieuveiligheid van diverse gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong zal de komende jaren door de EU opnieuw worden beoordeeld. Bovendien zullen nieuwe middelen op de markt komen vanwege het toenemende belang van duurzame landbouw. Er zijn echter nauwelijks richtlijnen om de milieuveiligheid van dergelijke middelen te evalueren. Daarom worden in deze bureaustudie twee hulpmiddelen aangereikt om de milieuveiligheid van natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen beter te kunnen beoordelen. Het eerste betreft beslisbomen om voor drie groepen onacceptabele potentiele risico's te kunnen scheiden van acceptabele. De groepen zijn microbiele gewasbeschermingsmiddelen, signaalstoffen als feromonen en middelen van plantaardige oorsprong. Het tweede hulpmiddel bestaat uit "samenvattings"-tabellen als format om de uitkomsten van experimenten met microbiele gewasbeschermingsmiddelen en de betrouwbaarheid en bruikbaarheid daarvan voor veiligheidsevaluaties vast te leggen. Van nature voorkomende gewasbeschermingsmiddelen zijn doorgaans minder persistent en toxisch dan synthetische gewasbeschermingsmiddelen. Het is echter niet juist om middelen van natuurlijke oorsprong derhalve te vrijwaren van milieuveiligheidsevaluaties. Ze kunnen infecties of vergiftigingen veroorzaken afhankelijk van de microbiele of chemische eigenschappen, de dosering, het type en de plaats van toepassing. Het is van het eerste belang de identiteit van het micro-organisme, de stof of het mengsel van stoffen, de microbiele of (bio)chemische eigenschappen, het werkingsmechanisme, de oorsprong, de eventuele rol onder natuurlijke omstandigheden en het gastheerbereik vast te stellen, indien van toepassing. Vervolgens kan, mede op grond van relevante wetenschappelijke literatuur en/of speciaal daartoe uitgevoerde experimenten, worden vastgesteld in hoeverre het gebruik van deze middelen veilig voor het milieu is

    Biociden (II) Nadere aquatische risicobeoordeling voor 28 prioritaire biociden

    No full text
    Dit rapport bevat een nadere beoordeling van het risico van de restgroep van 93 niet-landbouwbestrijdingsmiddelen voor het watermilieu, die als zodanig niet in het speerpuntenprogramma van de overheid waren opgenomen. De actieve stoffen en hun toepassingen zijn gecombineerd tot 50 zogenaamde stofspecifieke toepassingen. Van deze combinaties bleken er 26 (zeer) gevaarlijk voor waterorganismen te zijn. Hiervoor zijn met name verantwoordelijk: antislijmstoffen, koelwaterpreservatieven, sanitaire desinfectantia. Een probleem vormt het ontbreken van scenario's voor biociden in de voedsel- en veevoersector. Het beleid voor de restgroep biociden zou zich kunnen richten op: beschikbaarheid van scenario's, bruikbaarheid van scenario's en vergelijking van modelberekeningen met monitoringsgegevens in proces- en afvalwater.This report contains a refined risk assessment for the aquatic environment of a "rest"group of 93 non-agricultural pesticides: defined as such as they do not fit into one of the five policy spearheads on biocides of the Dutch government. The active ingredients and their applications are combined to c. 50 substance-specific applications (SSAs). This refined aquatic risk assessment reveals that a total of 26 SSAs is still considered to be potentially (very) hazardous. The group contains mainly slimicides, liquid-cooling system preservatives and sanitary disinfectants. Regarding this group of biocides the policy making might focus at: availability of (refined)scenarios; usefulness of (refined) scenarios; validation of scenario calculations with monitoring data of process water and effluent. Outside this group of 26 SSAs, there are some focus points as well: an important bottleneck is that there are no models for biocides in the food and feed area, whereas large amounts of them can probably be used in that area.DG

    Emissies van bestrijdingsmiddelen uit kassen

    No full text
    Er zijn slechts weinig metingen van bestrijdingsmiddelen in de lucht in en rondom tuinbouwkassen die bruikbaar zijn voor acute risicoschattingen voor omwonenden. Daarom heeft het RIVM een bestaande blootstellingsmodule in USES, een computerprogramma voor integrale risicobeslissingen van overheden, verbeterd. Hiermee kunnen concentraties in de lucht tot een afstand van 20 m van de kas worden geschat. Dergelijke schattingen worden belangrijker omdat meer mensen in Nederland in de nabijheid van kassen kunnen komen te wonen. De moduleaanpassingen verbeteren naar verwachting met name de concentratieschattingen gedurende de eerste uren direct na de toepassing. In een vervolgonderzoek, waarin het RIVM participeert, zullen chemische analyses worden uitgevoerd om de module te staven. Alleen dan kan een verdere aanpassing en verfijning plaatsvinden van de module die de complexe en causale keten in kaart brengt van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, de depositie en vervluchtiging in de kas en tenslotte de ventilatie van resterende hoeveelheden naar buiten. De verbeterde module wordt ingebouwd in het risicobeoordelings-systeem USES 5.0.There are very few measurements of aerial pesticide concentrations nearby greenhouses, useful for human risk assessments. Therefore, RIVM has improved a computer module in USES, an integral risk-decision system for authorities, for assessing the acute environmental exposure. The exposure of nearby residents can thus be calculated up to a distance of 20 m. Such calculations will be increasingly important in the Netherlands, as more inhabitants will live nearby greenhouses. Expectations are that the module adaptations will improve the aerial pesticide calculations, particularly within the first few hours after the application. A follow-up experiment, in which RIVM participates, will focus on chemical analyses under controlled greenhouse conditions. Only then, further adjustments and refinements of this module, dealing with the complex causal chain of pesticide use, deposition and volatilisation in the greenhouse and the ventilation to the surrounding air, can be made. The improved module will be incorporated in the risk assessment system USES 5.0.VROM-DGM-BW

    BIOCIDEN (I). Initiele milieurisicobeoordelingen van 93 biociden

    No full text
    A 1999 desk study assesses the environmental risks of 93 industrial or other non-agricultural pesticides. The risks for aquatic ecosystems are emphasised, and various data on use pattern, dosages, emissions, physicochemistry, environmental fate and ecotoxicity are listed. The biocides have not been included in any of the environmental policy spearheads for biocides in the Netherlands, primarily due to lack of data. This lack is partially confirmed by the present study: e.g. experimental data on the effects to purification processes in sewage treatment plants are available for only four substances. This study also shows that 11 biocides can have an adverse impact on aquatic organisms (e.g. 2,2-dibromo-3-nitrilopropionamide as a slimicide in paper industries) and that 11 biocides probably have no adverse impact on aquatic organisms (e.g. zinc oxide as antifouling). A group of 17 biocides cannot be characterised for the environmental impact - although emission to surface water is indicated -, because there are no models, no ecotoxicological data or no data on the actual yearly industrial or domestic use. Some of these biocides are very toxic as seen in acute toxicity tests in the laboratory (e.g. disodium cyanodithioimido carbonate). As the environmental risk assessments in this study reflect realistic worst-case conditions, a follow-up study will be aimed at adequate risk assessments under more general conditions. In this way, the assessments for the potentially hazardous 11 biocides will be specified by a more precise exposure assessment and additional ecotoxicity data, if available. More precise data on the actual use of biocides by industries are also required.Deze studie uit 1999 beoordeelt de milieurisico's van 93 industriele en andere niet-landbouwbestrijdingsmiddelen. Het accent is hierbij gelegd op de risico's voor het zoetwatermilieu. Daarnaast worden diverse gegevens over gebruik, doseringen, emissies, de fysische chemie, milieugedrag en ecotoxiciteit van de stoffen op een rijtje gezet. Ze vallen niet onder een van de vijf Nederlandse beleidspeerpunten voor biociden, voornamelijk door een gebrek aan gegevens. Dit gebrek wordt gedeeltelijk bevestigd in deze studie: zo zijn experimentele gegevens over het effect op zuiveringsprocessen in rioolwaterzuiveringsinstallaties slechts voor vier stoffen bekend. De studie laat tevens zien dat risico's voor het zoetwatermilieu niet kunnen worden uitgesloten voor 11 biociden (bijv. 2,2-dibroom-3-nitrilopropionamide, een antislijmstof in de papier- en kartonindustrie) en dat het gebruik van 11 biociden waarschijnlijk geen risico's voor het zoetwatermilieu inhoudt (bijv. zink oxide, een antifouling). Voor een groep van 17 biociden kan een zoetwaterrisicobeoordeling niet worden uitgevoerd - ook al vindt emissie naar het water plaats - omdat er geen modellen zijn, geen ecotoxicologische gegevens, of gegevens over het jaarlijkse gebruik in de industrie of daarbuiten. Deze groep kan voor waterorganismen zeer toxische stoffen bevatten, zoals uit experimenten is gebleken (bijv. dinatrium cyanodithioimido carbonaat). Omdat de milieurisicobeoordelingen in deze studie (deels) op realistische worst-case condities zijn gebaseerd, zal een vervolgstudie zich richten op een meer actuele risicobeoordeling onder zich meer algemeen voordoende omstandigheden. Hierbij zullen de beoordelingen van de 11 potentieel schadelijke stoffen worden gespecificeerd op grond van een meer precieze blootstellingsschatting en op grond van additionele ecotoxiciteitsgegevens, indien beschikbaar. Tevens zal de industrie om preciezere gebruiksgegevens van deze biociden worden gevraagd

    BIOCIDEN (I). Initiele milieurisicobeoordelingen van 93 biociden

    No full text
    Deze studie uit 1999 beoordeelt de milieurisico's van 93 industriele en andere niet-landbouwbestrijdingsmiddelen. Het accent is hierbij gelegd op de risico's voor het zoetwatermilieu. Daarnaast worden diverse gegevens over gebruik, doseringen, emissies, de fysische chemie, milieugedrag en ecotoxiciteit van de stoffen op een rijtje gezet. Ze vallen niet onder een van de vijf Nederlandse beleidspeerpunten voor biociden, voornamelijk door een gebrek aan gegevens. Dit gebrek wordt gedeeltelijk bevestigd in deze studie: zo zijn experimentele gegevens over het effect op zuiveringsprocessen in rioolwaterzuiveringsinstallaties slechts voor vier stoffen bekend. De studie laat tevens zien dat risico's voor het zoetwatermilieu niet kunnen worden uitgesloten voor 11 biociden (bijv. 2,2-dibroom-3-nitrilopropionamide, een antislijmstof in de papier- en kartonindustrie) en dat het gebruik van 11 biociden waarschijnlijk geen risico's voor het zoetwatermilieu inhoudt (bijv. zink oxide, een antifouling). Voor een groep van 17 biociden kan een zoetwaterrisicobeoordeling niet worden uitgevoerd - ook al vindt emissie naar het water plaats - omdat er geen modellen zijn, geen ecotoxicologische gegevens, of gegevens over het jaarlijkse gebruik in de industrie of daarbuiten. Deze groep kan voor waterorganismen zeer toxische stoffen bevatten, zoals uit experimenten is gebleken (bijv. dinatrium cyanodithioimido carbonaat). Omdat de milieurisicobeoordelingen in deze studie (deels) op realistische worst-case condities zijn gebaseerd, zal een vervolgstudie zich richten op een meer actuele risicobeoordeling onder zich meer algemeen voordoende omstandigheden. Hierbij zullen de beoordelingen van de 11 potentieel schadelijke stoffen worden gespecificeerd op grond van een meer precieze blootstellingsschatting en op grond van additionele ecotoxiciteitsgegevens, indien beschikbaar. Tevens zal de industrie om preciezere gebruiksgegevens van deze biociden worden gevraagd.A 1999 desk study assesses the environmental risks of 93 industrial or other non-agricultural pesticides. The risks for aquatic ecosystems are emphasised, and various data on use pattern, dosages, emissions, physicochemistry, environmental fate and ecotoxicity are listed. The biocides have not been included in any of the environmental policy spearheads for biocides in the Netherlands, primarily due to lack of data. This lack is partially confirmed by the present study: e.g. experimental data on the effects to purification processes in sewage treatment plants are available for only four substances. This study also shows that 11 biocides can have an adverse impact on aquatic organisms (e.g. 2,2-dibromo-3-nitrilopropionamide as a slimicide in paper industries) and that 11 biocides probably have no adverse impact on aquatic organisms (e.g. zinc oxide as antifouling). A group of 17 biocides cannot be characterised for the environmental impact - although emission to surface water is indicated -, because there are no models, no ecotoxicological data or no data on the actual yearly industrial or domestic use. Some of these biocides are very toxic as seen in acute toxicity tests in the laboratory (e.g. disodium cyanodithioimido carbonate). As the environmental risk assessments in this study reflect realistic worst-case conditions, a follow-up study will be aimed at adequate risk assessments under more general conditions. In this way, the assessments for the potentially hazardous 11 biocides will be specified by a more precise exposure assessment and additional ecotoxicity data, if available. More precise data on the actual use of biocides by industries are also required.DGM/SVS DGM/DW

    Environmental risk limits for difenoconazole

    Get PDF
    Dit rapport geeft milieurisicogrenzen voor het fungicide difenoconazool in water. Milieurisicogrenzen zijn de technisch-wetenschappelijke advieswaarden voor de uiteindelijke milieukwaliteitsnormen in Nederland. De milieurisicogrenzen zijn afgeleid volgens de methodiek die is voorgeschreven in de Europese Kaderrichtlijn Water.Abstract niet beschikbaarAbstract not availableVRO

    Environmental risk limits for pirimiphos-methyl

    Get PDF
    Dit rapport geeft milieurisicogrenzen voor het insecticide pirimifos-methyl in water. Milieurisicogrenzen zijn de technisch-wetenschappelijke advieswaarden voor de uiteindelijke milieukwaliteitsnormen in Nederland. De milieurisicogrenzen zijn afgeleid volgens de methodiek die is voorgeschreven in de Europese Kaderrichtlijn Water.Abstract niet beschikbaarAbstract not availableVRO

    Hoe zijn de milieurisico's vast te stellen van gewasbeschermings-middelen van natuurlijke oorsprong - Voorstellen voor beslisbomen voor producten met micro-organismen, signaalstoffen en plantaardige stoffen, versie 1.0

    No full text
    De milieuveiligheid van diverse gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong zal de komende jaren door de EU opnieuw worden beoordeeld. Bovendien zullen nieuwe middelen op de markt komen vanwege het toenemende belang van duurzame landbouw. Er zijn echter nauwelijks richtlijnen om de milieuveiligheid van dergelijke middelen te evalueren. Daarom worden in deze bureaustudie twee hulpmiddelen aangereikt om de milieuveiligheid van natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen beter te kunnen beoordelen. Het eerste betreft beslisbomen om voor drie groepen onacceptabele potentiele risico's te kunnen scheiden van acceptabele. De groepen zijn microbiele gewasbeschermingsmiddelen, signaalstoffen als feromonen en middelen van plantaardige oorsprong. Het tweede hulpmiddel bestaat uit "samenvattings"-tabellen als format om de uitkomsten van experimenten met microbiele gewasbeschermingsmiddelen en de betrouwbaarheid en bruikbaarheid daarvan voor veiligheidsevaluaties vast te leggen. Van nature voorkomende gewasbeschermingsmiddelen zijn doorgaans minder persistent en toxisch dan synthetische gewasbeschermingsmiddelen. Het is echter niet juist om middelen van natuurlijke oorsprong derhalve te vrijwaren van milieuveiligheidsevaluaties. Ze kunnen infecties of vergiftigingen veroorzaken afhankelijk van de microbiele of chemische eigenschappen, de dosering, het type en de plaats van toepassing. Het is van het eerste belang de identiteit van het micro-organisme, de stof of het mengsel van stoffen, de microbiele of (bio)chemische eigenschappen, het werkingsmechanisme, de oorsprong, de eventuele rol onder natuurlijke omstandigheden en het gastheerbereik vast te stellen, indien van toepassing. Vervolgens kan, mede op grond van relevante wetenschappelijke literatuur en/of speciaal daartoe uitgevoerde experimenten, worden vastgesteld in hoeverre het gebruik van deze middelen veilig voor het milieu is.The environmental safety of crop protection products of natural origin (biopesticides) is to be re-evaluated within a few years' time by the European Union. Also, new biopesticides will enter the EU market, due to the increasing importance of sustainable agriculture. There is, however, almost no guidance to evaluate the environmental safety of these products. Therefore, in this desk study risk decision trees have been developed for three groups of products, i.e. microbial organisms, signalling chemicals (including pheromones) and plant-derived substances. These trees help to discern acceptable from unacceptable potential risks. Also, summary tables have been developed to record and evaluate environmental tests with microbial pesticides. In this way the reliability and usefulness for the safety evaluation can be assessed per test. The decision trees and the summary tables are intended to improve the safety evaluation for regulatory purposes. Biopesticides are allegedly less toxic and persistent than synthetic chemicals. However, this should not exclude them from a proper environmental safety evaluation, since microbial and plant-derived biopesticidal ingredients can be infective, pathogenic or toxic. This depends on their microbiological or chemical properties, the dosage and the site and type of application. It is of primary importance to find out the identity of the micro-organism(s) or the active substance(s), the microbial or chemical characteristics, the mode of action, the origin, the role under natural conditions and the range of hosts or target organisms, if relevant. Subsequently, the scientific literature and/or the results of special environmental tests should be used to assess the safety of biopesticides to the environment.VROM-DGM-BW
    corecore