Modellering van gasfase en heterogene omzettingen van stikstofoxiden in de uitlaatpluim van een vliegtuig ; Een parameterisatie voor mondiale modellen

The gas-phase and heterogeneous chemical conversion of nitrogen compounds occurring in the plume of an aircraft in the first two days after emission were investigated with a newly developed aircraft plume model. A parameterization was developed for global chemical transport models to account for the subgrid chemical processes taking place in the plume of an aircraft. The role of different plume dynamics, heterogeneous chemistry, ambient temperatures and concentrations, and different aircraft types in the chemical conversions in the plume were studied. The calculated parameters, relating the aircraft emissions to effective emissions of the aircraft plume after two days, were found to be largely dependent on season, latitude and altitude. In the North Atlantic flight corridor approximately 30% to 70%, depending on the season, of the emitted nitrogen oxides are converted to other oxides of nitrogen in the plume within the first two days.Een pluimmodel is ontwikkeld om de gasfase en heterogene chemische omzettingen in de pluim van een vliegtuig direct na de emissie van uitlaatgassen te kunnen bestuderen. De pluimmodelberekeningen resulteren in hoogte, breedtegraad en seizoensafhankelijke omzettingsfactoren waardoor de NOx (= NO + NO2) emissies van vliegtuigen kunnen worden vertaald in effectieve stikstofoxide emissies van de vliegtuigpluim. Uit deze omzettingsfactoren is een parameterisatie afgeleid die de subgrid effecten in de vliegtuigpluim verdisconteert. De parameterisatie kan direct gebruikt worden voor de emissiefactoren van vliegtuigen in mondiale 3D-modellen. In de pluimparameterisatie zijn geen corridor-effecten meegenomen. Pluimberekeningen laten zien dat de omzetting van NOx in andere stikstofoxiden sterk afhangt van de temperatuur en fotochemische activiteit. In the Noord Atlantische vliegcorridor wordt, afhankelijk van het seizoen, ongeveer 30 tot 70% van de ge-emitteerde NOx binnen twee dagen in de pluim omgezet in andere stikstofverbindingen. NOx wordt in de zomer veel sneller in andere stikstofverbindingen omgezet dat in de winter. De bijdrage van heterogene reacties op sulfaataerosolen, ijsdeeltjes en roetdeeltjes is bestudeerd. De heterogene reactie van N2O5 op sulfaataerosolen kan belangrijk zijn bij lage temperaturen aangezien hierdoor de HNO3 concentratie in de pluim een factor vijf groter kan worden. Onzekerheden in de achtergrond temperatuur hebben een groot effect op de omzetting van stikstofoxiden. Voorlopige gevoeligheidsstudies laten zien dat een variatie in temperatuur in de zomer op kruisvluchthoogte van 10% een variatie van 0.28 in de stikstofoxide fractie, t.o.v. de som van alle stikstofverbindingen, tot gevolg heeft. De onzekerheden in de achtergrond concentraties van stoffen rond de vliegtuigpluim kan ook een groot effect hebben. Variatie van 25% in de achtergrondconcentraties op kruisvluchthoogte in de zomer geeft een variatie van 0.20 in de stikstofoxide fracties, t.o.v. de som van alle stikstofverbindingen

Modellering van gasfase en heterogene omzettingen van stikstofoxiden in de uitlaatpluim van een vliegtuig ; Een parameterisatie voor mondiale modellen

Een pluimmodel is ontwikkeld om de gasfase en heterogene chemische omzettingen in de pluim van een vliegtuig direct na de emissie van uitlaatgassen te kunnen bestuderen. De pluimmodelberekeningen resulteren in hoogte, breedtegraad en seizoensafhankelijke omzettingsfactoren waardoor de NOx (= NO + NO2) emissies van vliegtuigen kunnen worden vertaald in effectieve stikstofoxide emissies van de vliegtuigpluim. Uit deze omzettingsfactoren is een parameterisatie afgeleid die de subgrid effecten in de vliegtuigpluim verdisconteert. De parameterisatie kan direct gebruikt worden voor de emissiefactoren van vliegtuigen in mondiale 3D-modellen. In de pluimparameterisatie zijn geen corridor-effecten meegenomen. Pluimberekeningen laten zien dat de omzetting van NOx in andere stikstofoxiden sterk afhangt van de temperatuur en fotochemische activiteit. In the Noord Atlantische vliegcorridor wordt, afhankelijk van het seizoen, ongeveer 30 tot 70% van de ge-emitteerde NOx binnen twee dagen in de pluim omgezet in andere stikstofverbindingen. NOx wordt in de zomer veel sneller in andere stikstofverbindingen omgezet dat in de winter. De bijdrage van heterogene reacties op sulfaataerosolen, ijsdeeltjes en roetdeeltjes is bestudeerd. De heterogene reactie van N2O5 op sulfaataerosolen kan belangrijk zijn bij lage temperaturen aangezien hierdoor de HNO3 concentratie in de pluim een factor vijf groter kan worden. Onzekerheden in de achtergrond temperatuur hebben een groot effect op de omzetting van stikstofoxiden. Voorlopige gevoeligheidsstudies laten zien dat een variatie in temperatuur in de zomer op kruisvluchthoogte van 10% een variatie van 0.28 in de stikstofoxide fractie, t.o.v. de som van alle stikstofverbindingen, tot gevolg heeft. De onzekerheden in de achtergrond concentraties van stoffen rond de vliegtuigpluim kan ook een groot effect hebben. Variatie van 25% in de achtergrondconcentraties op kruisvluchthoogte in de zomer geeft een variatie van 0.20 in de stikstofoxide fracties, t.o.v. de som van alle stikstofverbindingen.The gas-phase and heterogeneous chemical conversion of nitrogen compounds occurring in the plume of an aircraft in the first two days after emission were investigated with a newly developed aircraft plume model. A parameterization was developed for global chemical transport models to account for the subgrid chemical processes taking place in the plume of an aircraft. The role of different plume dynamics, heterogeneous chemistry, ambient temperatures and concentrations, and different aircraft types in the chemical conversions in the plume were studied. The calculated parameters, relating the aircraft emissions to effective emissions of the aircraft plume after two days, were found to be largely dependent on season, latitude and altitude. In the North Atlantic flight corridor approximately 30% to 70%, depending on the season, of the emitted nitrogen oxides are converted to other oxides of nitrogen in the plume within the first two days.DGM/G&

Process and device for injection moulding an object consisting of a number of layers of different materials

The invention relates to a process for injection moulding of objects consisting of a number of layers of different materials, in which process the different materials ar successively and/or coaxially injected, in plasticated form, into a mould. Before being injected, the different materials are brought into a cavity (7) in the desired order and amounts, with the help of separate injection units (4-6) or by means of a distributor (3), which distributor consists of elementary modules (8-13), each of which is capable of creating a certain combination and configuration of materials in the cavity (7), upon which the contents of the cavity are injected into the mould. The invention relates also to a device for injection moulding objects consisting of a number of layers of different materials

DEUTERIUM-ISOTOPE EFFECT ON THE METABOLISM OF THE FLAME-RETARDANT TRIS(2,3-DIBROMOPROPYL) PHOSPHATE IN THE ISOLATED-PERFUSED RAT-LIVER

The metabolism of tris(2,3-dibromopropyl) phosphate (Tris-BP) was compared with that of completely deuterated Tris-BP (D15-Tris-BP) in an isolated, recirculating rat liver perfusion system in order to determine the relative quantitative importance of two different biotransformation pathways of Tris-BP: (i) cytochrome P450-mediated metabolism and (ii) GSH S-transferase-mediated metabolism. To accomplish this we quantitated the biliary excretion of S-(3-hydroxypropyl)glutathione (GSOH) as a marker metabolite for cytochrome P450-mediated metabolism and that of S-(2,3-dihydroxypropyl) glutathione (GSOHOH) as a marker metabolite for GSH S-transferase-mediated metabolism. Complete deuterium substitution of Tris-BP significantly decreased the formation of GSOH, whereas there was no effect on the formation of GSOHOH. Because our previous studies showed a large decrease in genotoxicity of D15-Tris-BP compared to Tris-BP, the present results support our hypothesis that cytochrome P450-mediated metabolism is responsible for the genotoxic effects of Tris-BP in the rat liver. (C) 1995 Society of Toxicolog

AIRFORCE: Effecten van vliegtuigen en stralingsforcering van emissies

Het mondiale vliegverkeer is de laatste decennia sterk gestegen en groeit naar verwachting in de komende 20 jaar met 5-6% per jaar. De emissies van sporengassen door het vliegverkeer, zoals kooldioxide, stikstofoxiden, koolwaterstoffen, zwaveldioxide, waterdamp en roet kunnen effecten hebben op het milieu en direct en indirect bijdragen aan klimaatveranderingen. Het AIRFORCE project (Aircraft Influences and Radiative Forcing from Emissions) is een project van de drie onderzoeksinstituten (IMAU, KNMI en RIVM) die samen het Nederlands Centrum voor Klimaatonderzoek (CKO) vormen. De doelstellingen van AIRFORCE zijn: onderzoek naar het effect van vliegtuigemissies op de samenstelling van de atmosfeer en naar de directe en indirecte effecten van vliegtuigemissies via de stralings-forcering op het klimaat. De modelresultaten laten zien dat NOx emissies van het huidige vliegverkeer een toename veroorzaken van de NOx- en ozonconcentraties in de hoge troposfeer en lage stratosfeer, hetgeen leidt tot een positieve stralingsforcering. In het project is de dynamica en het chemisch mechanisme van enkele drie dimensionale chemie-transportmodellen (CTMK/TM3 en MOGUNTIA) sterk verbeterd. De resultaten van modelberekeningen zijn vergeleken met beschikbare metingen van de STREAM/AIRFORCE en POLINAT campagnes. In het kader van AIRFORCE is een pluimmodel ontwikkeld dat de chemische omzettingen in de pluim direct achter verkeersvliegtuigen beschrijft.Global air traffic has increased extensively during the last few decades and is expected to increase further over the next 20 years by about 5-6% per year. Emissions of trace gases such as carbon dioxide, nitrogen oxides, hydrocarbons, sulphur oxides, water vapour and soot from aircraft can have environmental effects and contribute directly or indirectly to global warming. The three institutes (IMAU, KNMI en RIVM) that form the Netherlands Centre for Climate Research (CKO) participated in the AIRFORCE project (Aircraft Influences and Radiative Forcing from Emissions). The goals of AIRFORCE are: Research on the effect of aircraft emissions on the composition of the atmosphere and on the direct and indirect effects of aircraft emissions on radiative forcing and climate. The model results indicate that NOx emissions from aircraft cause an increase in the NOx and ozone concentrations in the upper troposphere and lower stratosphere, and a positive radiative forcing. The dynamical and chemical mechanisms of several 3-dimensional chemical-transport models (CTMK/TM3 and MOGUNTIA) have been improved considerable in the project. The results have been compared with available measurements from the STREAM/AIRFORCE and POLINAT campaigns. To account for the chemical conversion and dispersion directly behind an aircraft, an aircraft plume model has been developed in the AIRFORCE project, to translate the aircraft NOx emissions into effective emissions that are used as input in the chemical transport models.DGM/GVV&W/RL

Hartmann's procedure versus sigmoidectomy with primary anastomosis for perforated diverticulitis with purulent or faecal peritonitis (LADIES): a multicentre, parallel-group, randomised, open-label, superiority trial

BACKGROUND: Previous studies have suggested that sigmoidectomy with primary anastomosis is superior to Hartmann's procedure. The likelihood of stoma reversal after primary anastomosis has been reported to be higher and reversal seems to be associated with lower morbidity and mortality. Although promising, results from these previous studies remain uncertain because of potential selection bias. Therefore, this study aimed to assess outcomes after Hartmann's procedure versus sigmoidectomy with primary anastomosis, with or without defunctioning ileostomy, for perforated diverticulitis with purulent or faecal peritonitis (Hinchey III or IV disease) in a randomised trial. METHODS: A multicentre, randomised, open-label, superiority trial was done in eight academic hospitals and 34 teaching hospitals in Belgium, Italy, and the Netherlands. Patients aged between 18 and 85 years who presented with clinical signs of general peritonitis and suspected perforated diverticulitis were eligible for inclusion if plain abdominal radiography or CT scan showed diffuse free air or fluid. Patients with Hinchey I or II diverticulitis were not eligible for inclusion. Patients were allocated (1:1) to Hartmann's procedure or sigmoidectomy with primary anastomosis, with or without defunctioning ileostomy. Patients were enrolled by the surgeon or surgical resident involved, and secure online randomisation software was used in the operating room or by the trial coordinator on the phone. Random and concealed block sizes of two, four, or six were used, and randomisation was stratified by age (<60 and ≥60 years). The primary endpoint was 12-month stoma-free survival. Patients were analysed according to a modified intention-to-treat principle. The trial is registered with the Netherlands Trial Register, number NTR2037, and ClinicalTrials.gov, number NCT01317485. FINDINGS: Between July 1, 2010, and Feb 22, 2013, and June 9, 2013, and trial termination on June 3, 2016, 133 patients (93 with Hinchey III disease and 40 with Hinchey IV disease) were randomly assigned to Hartmann's procedure (68 patients) or primary anastomosis (65 patients). Two patients in the Hartmann's group were excluded, as was one in the primary anastomosis group; the modified intention-to-treat population therefore consisted of 66 patients in the Hartmann's procedure group (46 with Hinchey III disease, 20 with Hinchey IV disease) and 64 in the primary anastomosis group (46 with Hinchey III disease, 18 with Hinchey IV disease). In 17 (27%) of 64 patients assigned to primary anastomosis, no stoma was constructed. 12-month stoma-free survival was significantly better for patients undergoing primary anastomosis compared with Hartmann's procedure (94·6% [95% CI 88·7-100] vs 71·7% [95% CI 60·1-83·3], hazard ratio 2·79 [95% CI 1·86-4·18]; log-rank p<0·0001). There were no significant differences in short-term morbidity and mortality after the index procedure for Hartmann's procedure compared with primary anastomosis (morbidity: 29 [44%] of 66 patients vs 25 [39%] of 64, p=0·60; mortality: two [3%] vs four [6%], p=0·44). INTERPRETATION: In haemodynamically stable, immunocompetent patients younger than 85 years, primary anastomosis is preferable to Hartmann's procedure as a treatment for perforated diverticulitis (Hinchey III or Hinchey IV disease). FUNDING: Netherlands Organisation for Health Research and Development.status: publishe