28 research outputs found

    Ontwerp-ecotopenstelsel kustwateren; voorstel voor classificatie en advies voor validatie

    Get PDF
    Dit rapport beschrijft een ontwerp van een ecotopenstelsel voor de Nederlandse kustwateren met een indeling van 28 sublitorale, litorale en supralitorale ecotopen met de fysische parameters diepteligging (drie klassen), droogvaltijd (vier klassen), overspoelingsfrequentie (vijf klassen), dynamiek (drie klassen), substraat (vijf klassen), zoutgehalte (twee klassen) en een biologische parameter voor mosselbanken en zeegrasvelden. Van alle ecotopen wordt de ligging en ecologische inhoud beschreven. De aansluiting met de EUNIS Marine Habitat Classification, het Benedenrivierecotopenstelsel en een classificatie van terrestrische kustbroedvogelecotopen wordt besproken. Voor validatie en kalibratie wordt een canonische correspondentieanalyse voorgesteld, allereerst met een beperkte gegevensset

    Verschuivingen van insectenplagen bij bomen sinds 1946 in relatie met klimaatverandering; met aandacht voor de effecten van stikstofdepositie, vochtstress, bossamenstelling en bosbeheer

    Get PDF
    Uit de jaarlijkse monitoring van plaaginsecten op bomen sinds 1946 blijkt dat er invasies van uitheemse insecten worden waargenomen, maar ook bij de inheemse insectenplagen treden er verschuivingen op. De vraag rijst of veranderende milieufactoren zoals verdroging, stikstofdepositie en klimaatverandering hierbij een oorzakelijke rol spelen. Wanneer meerdere factoren tegelijkertijd optreden wordt gesproken van `multiple stress¿. Klimaatverandering kan op een directe wijze op de ontwikkeling van insectenpopulaties inwerken. In andere gevallen kan de vitaliteit van de bomen of het bos zodanig verminderd zijn, dat secundaire organismen hun kans krijgen. Daarnaast zijn er in de loop van de tijd veranderingen in het bosbeheer en bossamenstelling gekomen. Om deze soms verstrengelde zaken te ontwarren is gekozen voor een unieke aanpak. Uit de database met gegevens sinds 1946, zijn de 150 meest gemelde plaaginsecten geselecteerd. Deze insecten zijn ingedeeld volgens een schema met bepaalde basale overlevingsstrategieën (Life History Strategies). Hieruit is gebleken dat insecten die overwinteren als ei, het de laatste decennia beter doen dan soorten die overwinteren als larve, pop of adult. Dit is een sterke aanwijzing voor een effect van klimaatverandering

    Functioneel ecologische voorwaarden voor hotspots van biodiversiteit; verspreiding van cryptobiota met zweefvliegen (Syrphidae) als voorbeeld

    Get PDF
    In de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur ('NvM', LNV 2000) geeft de overheid aan dat het streven is om in 2020 de condities voor duurzame instandhouding van alle soorten in Nederland te garanderen. Het is niet waarschijnlijk dat dit doel voor alle minimaal 35000 individuele soorten in Nederland haalbaar is. In plaats daarvan, onderzoeken we in dit rapport de mogelijkheid tot het karakteriseren van functionele randvoorwaarden voor hotspots van biodiversiteit. Hiertoe wordt een groep voorbeeldorganismen, de zweefvliegen, ingedeeld in functionele groepen op basis van verschillen in ecologische eisen. Vervolgens wordt met behulp van verspreidingskaarten (EIS-Nederland) onderzocht waar ruimtelijk de hotspots voor deze functionele groepen liggen. In deze studie laten we zien, dat verschillen in ecologische wensen (de ecologische groepen) zich vertalen in verschillen in verspreidingspatronen van de soorten. Dit biedt de mogelijkheid om per ecologische groep gebieden aan te wijzen die voldoen aan de functionele randvoorwaarden van de soorten, de 'functionele hotspots'. Op basis van de resultaten van deze studie doen we voorstellen om techniek geschikt te maken voor een lokale aanpak, door meer gedetailleerd onderzoek te doen naar de relatie tussen de verspreiding van ecologische groepen en de fijnmazige verspreiding van habitattypen in Nederland, en voor het opstellen van een ecologische profiel van terreintypen, dat het belang aangeeft van het terreintype voor de verschillende ecologische groepen

    Evaluatie van zeven jaar runderbegrazing in duinvalleien op Vlieland

    Get PDF
    We evaluated seven years of light cattle grazing of dune valleys (Frisian island of Vlieland) as to management objectives and effects on vegetation, flora and fauna. We compared vegetation, flora and fauna from 1993 and 2000 in a BACI-design of 14 grazed and 14 ungrazed plots, of which 20 were randomly selected from the stratum `grass overgrown moist dune valleys', and 8 from `intact Empetrum vegetations. Development towards shrubland and woodland is tempered as a consequence of cattle browsing of twigs and leaves of Prunus avium, and Betula pubescens, which reduces height and the growth form of these species. Browsing of P. avium is surprising as this is expected to occur only under shortage of other food plants. The number of seedlings under 0.5 mheight, however, increased, even in the grazed plots. Cattle form bare patches and trails in the dense and high field layers of Calamagrostis epigejos, and Carex arenaria. Vegetation height of the `overgrown valleys' increases significantly in the ungrazed plots, whereas it increases (very) lightly in the grazed plots. Numbers of plant and invertebrate species increase, which could be related to a general change to moist conditions. Grazing has neutral to light positive effects on bio-diversity, even inthe invertebrates the species number of which mostly decrease under heavier grazing pressures

    Evertebraten in faunaranden en natuurbraak; een detailstudie in Noordoost-Groningen

    Get PDF
    Op basis van een in 2004 uitgevoerd veldonderzoek in faunaranden zijn de soortensamenstelling van de vegetatie en de soortenaantallen en biomassa van de in de vegetatie levende evertebraten onderzocht. Uit het onderzoek blijkt het effect van het beheer van de faunaranden op de vegetatiesamenstelling en de samenstelling van de evertebratenfauna. Op basis hiervan zijn beheersaanbevelingen gedaa

    Oriënterend onderzoek naar geleedpotigen in liggend dood hout van zomereik en grove den

    Get PDF
    Naar schatting is 40-50 % van de totale bosfauna, gebonden aan dood hout. De aanwezigheid van dood hout is dus zeer belangrijk voor de biodiversiteit en afbraakcycli. De Nederlandse geleedpotigenfauna van dood hout is echter vrij onbekend. Het is dus ook nog onbekend of beheerssubsidies gericht op het verrijken van het bos met dood hout snel tot een vergroting zullen of kunnen leiden van aantallen soorten en individuen. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de volgende vragen: 1. Is dood hout van een bepaalde boomsoort bepalend voor de diversiteit van geleedpotigen? 2. Wat is de relatie tussen verteringstadium en het voorkomen van soorten? 3. Zijn soorten met een geringe mobiliteit wel in staat om nieuwe bossen te koloniseren? Voor het onderzoek werd dood hout van Zomereik en Grove den van vroege en late verteringstadia in afgesloten kistvallen gelegd. De geleedpotigen werden uitgekweekt in de periode 23 mei 2003 - 17 juni 2004. Bij Zomereik zijn in totaal 101 soorten, en bij Grove den zijn 80 soorten gevonden. Het verschil in soortensamenstelling tussen Zomereik en Grove den in Garderen/Staverden, is significant anders dan die in Amerongen. Het effect van de boomsoort wordt dus mede bepaald door typische, locatiegebonden soorten in beide locaties. Verder zijn aanwijzingen verkregen dat, onder invloed van meer dood hout in het bos, de ecologie verschuift naar soorten die minder mobiel zijn. Ook wat betreft de methodische ontwikkeling heeft het onderzoek interessante gegevens opgeleverd. De door ons gemodificeerde kistvallen zijn efficiënt en betrouwbaar gebleken en geven zekerheid dat gevangen soorten uit een bepaald stuk stam komen; de methode is aan te bevelen bij verder onderzoe

    Gevoeligheidsanalyse van het model ACRE (Accessibility for Recreation)

    No full text

    Biodiversity : theory and practical meaning in forest monitoring

    No full text

    Species density of phanerogams and bryophytes in Dutch forests

    No full text
    In Dutch forests the species density of vascular plants ranges from I to 61 species per 300 m2. The vascular plant species density is high in the coastal dunes, southern Limburg, river valleys, and fen areas. With the exception of southern Limburg, these areas constitute the Holocene part of the Netherlands. Low species densities occur in the sandy centre of the country. To a large extent, the areas of high species density of vascular plants follow the main river valleys. The bryophyte species densities range from 0 to 21 species per 300 m2. High bryophyte species densities occur mainly in the sandy centre and in the north-eastern part of the Netherlands. The highest species densities occur in fen woodlands and derelict coppices. Bryophyte species density is low in the coastal dunes and the very young woodlands in the recently reclaimed areas (polders). The species density contour maps of vascular plants and bryophytes in the Netherlands have little in common
    corecore