37 research outputs found

    A model of hypertension and proteinuria in cancer patients treated with the anti-angiogenic drug E7080

    Get PDF
    Hypertension and proteinuria are commonly observed side-effects for anti-angiogenic drugs targeting the VEGF pathway. In most cases, hypertension can be controlled by prescription of anti-hypertensive (AH) therapy, while proteinuria often requires dose reductions or dose delays. We aimed to construct a pharmacokinetic–pharmacodynamic (PK–PD) model for hypertension and proteinuria following treatment with the experimental VEGF-inhibitor E7080, which would allow optimization of treatment, by assessing the influence of anti-hypertensive medication and dose reduction or dose delays in treating and avoiding toxicity. Data was collected from a phase I study of E7080 (n = 67), an inhibitor of multiple tyrosine kinases, among which VEGF. Blood pressure and urinalysis data were recorded weekly. Modeling was performed in NONMEM, and direct and indirect response PK–PD models were evaluated. A previously developed PK model was used. An indirect response PK–PD model described the increase in BP best, while the probability of developing proteinuria toxicity in response to exposure to E7080, was best described by a Markov transition model. This model may guide clinical interventions and provide treatment recommendations for E7080, and may serve as a template model for other drugs in this class

    Comparison of a clinical probability estimate and two clinical models in patients with suspected pulmonary embolism. ANTELOPE-Study Group

    No full text
    Recent studies have suggested that both the subjective judgement of a physician and standardized clinical models can be helpful in the estimation of the probability of the disease in patients with suspected pulmonary embolism (PE). We performed a multi-center study in consecutive in- and outpatients with suspected PE to compare the potential diagnostic utility of these methods. Of the 517 study patients, 160 (31%) were classified as having PE. Of these patients, 14% had a low probability as estimated by the treating physician, while 25 to 36% were categorized as having a low clinical probability with the use of two previously described clinical models. The objectively confirmed prevalence of PE in these three low probability categories was 19%, 28% and 28%, respectively. The three methods yielded comparable predictive values for PE in the other probability categories. We conclude that a physician's clinical judgement alone and two standardized clinical models, although comparable, perform disappointingly in categorizing the pre-test probability in patients with suspected P

    Archeologisch onderzoek naar het Magazijn van Oorlog aan de Oudeschans 2 te Delfzijl (Gr): ARC-Publicaties 214

    No full text
    Opdrachtgever is Wagenborg Shipping BV. In opdracht van Wagenborg Shipping BV heeft Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) werkzaamheden op het terrein van het Magazijn van Oorlog (arsenaal) aan de Oudeschans 2 te Delfzijl ten behoeve van een bodemsanering (fase 1) en de aanleg van een betonnen kelderbak (fase 2) archeologisch begeleid. Op het deel van de onderzoekslocatie dat tijdelijk verdiept zal worden (fase 3) heeft een archeologische opgraving plaatsgevonden. De onderzoekslocatie zal worden heringericht: er worden een nieuw kantoorgebouw en een expositieruimte voor een 100 jaar oude dektjalk gerealiseerd. De werkzaamheden zijn uitgevoerd tussen 2 juni 2008 en 24 november 2008. Tijdens de verschillende onderzoeken is een grote hoeveel sporen en structuren aangetroffen en is een groot aantal vondsten gedaan. Op perceel Oudeschans 2 zijn muren, vloeren, kelders en haardpartijen van het arsenaal aangetroffen. De binnen de contouren van het arsenaal aangetroffen kamerindeling komt overeen met tekeningen van het arsenaal uit de eerste helft van de 19e eeuw (de loodkamer, de ijzerkamer, de woonkamer en het bureau van het magazijn). Wel is in de loodkamer de fundering van een stenen kamer aangetroffen, die niet op de tekeningen staat aangegeven. Mogelijk gaat het hier om een wapenkamer. In de tuin zijn kuilen, een waterput, een beerkelder, een gewelfde waterkelder en de vijver aangetroffen. De aangetroffen sporen en structuren corresponderen met de structuren die staan aangegeven op tekeningen van het arsenaal uit de eerste helft van de 19e eeuw. Het aangetroffen vondstmateriaal (bouwmaterialen, aardewerk, pijpaardewerk, natuursteen, voorwerpen van metaal, glas, bot, leer en hout) dateert uit de periode 1600 – 1850. Op perceel Marktstraat 6 zijn de resten van een gebouw, een waterkelder, een beerton, een waterput en een afvalkuil aangetroffen. De vondsten die in de beerput zijn aangetroffen dateren uit de 17e eeuw. Uit de botanische macroresten valt op te maken dat boekweit, fruit (aardbeien, appels,bramen, frambozen, kersen en pruimen), knolgewassen en groenten (selderij, pastinaak en wortel), noten (hazelnoot en walnoot) en luxere producten (koriander, gedroogde perziken, druiven en vijgen) beschikbaar waren. Een aantal houten objecten is dendrochronologisch onderzocht. De resultaten gaven een kapdatum die (ver) voor de veronderstelde bouw in het einde van de 16e eeuw ligt. De meest waarschijnlijke verklaring is dat het om hergebruikt materiaal gaat

    Clinical evaluation of a monoclonal antibody-based enzyme immunoassay for fibrin degradation products in patients with clinically suspected pulmonary embolism. ANTELOPE-Study Group

    No full text
    We prospectively evaluated the diagnostic accuracy of the Fibrinostika FbDP assay in 304 consecutive patients with suspected pulmonary embolism and examined potentially useful cut-off points at which the disease can be excluded. The prevalence of pulmonary embolism was 31%. The assay generated an area under the Receiver Operating Characteristic curve of 0.79 (95% CI 0.73-0.84). A cut-off point of 0.05 microg/ml yielded a sensitivity, specificity, negative predictive value and an exclusion efficiency of 100% (95% CI 96-100), 5% (95% CI 2-9), 100% (95% CI 69-100) and 3% (95% CI 2-6), respectively. A clinically useful cut-off point seems to be 0.11 microg/ml which corresponded with a sensitivity, specificity, negative predictive value and an exclusion efficiency of 96% (95% CI 90-99), 27% (95% CI 24-28), 93% (95% CI 84-98) and 20% (95% CI 16-25), respectively. We conclude that the assay has potential clinical utility for the exclusion of pulmonary embolism, but it cannot be used as a sole tes

    Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven op de Noordbargeres te Emmen, gemeente Emmen (Dr.), in het kader van bestemmingsplan Centrumplan West.

    No full text
    In het kader van de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan en milieueffect rapportage voor Centrum-West te Emmen, dat de verhuizing van het complete Dierenpark Emmen naar de Noordbargeres en de nieuwbouw van theater De Muzeval omvat, is door ARC bv op de Noordbargeres een gebied van 25 ha archeologisch onderzocht middels proefsleuven. Eerder onderzoek op de es in 1999 en 2000 door ARC bv en recent bureau- en booronderzoek door Grontmij heeft aangetoond dat het gebied belangrijke archeologische waarden bevat. Het proefsleuvenonderzoek had als doel deze waarden te ontsluiten en te begrenzen om zo tot een archeologisch advies voor het plangebied te komen. In het plangebied zijn 73 proefsleuven aangelegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat een groot deel van het plangebied, ca. 11 ha, is verstoord. Deze verstoringen zijn zowel recentelijk bij de aanleg van het Dierenpark Emmen op de es (kabels, leidingen, toegangsweg, groenaanleg langs de Espromenade) gebeurd, als in een vroegere periode (aftopping van het zuidoostelijk deel van het plangebied). In het westelijk deel van het plangebied waar de bodemopbouw wel redelijk intact is (esdek op dekzand, met incidenteel daartussen een E- en/of B-horizont) bevinden zich nederzettingssporen die dateren uit de periode Midden-Bronstijd – Midden-IJzertijd. In totaal zijn er twaalf huisplattegronden, 22 spiekers, zeven mogelijke bijgebouwen en een aantal delen van omheiningen aangetroffen. Ook zijn perceelsgreppels gevonden die te maken hebben met de indeling van de es in de Middeleeuwen. De prehistorische nederzettingssporen vertegenwoordigen naar alle waarschijnlijkheid drie bewoningsperioden, daterend uit de Midden- en Late Bronstijd, Vroege IJzertijd en Midden-IJzertijd, waarbij de bewoning in de Vroege IJzertijd het best vertegenwoordigd is. In tegenstelling tot de verwachting op basis van eerder onderzoek, zijn er geen grafstructuren aangetroffen in de proefsleuven. Het grafveldje dat in 2000 is opgegraven, is niet groter dan toen is geconstateerd; het betreft een enkele Midden-Bronstijd grafheuvel met een klein urnenveldje uit de Vroege IJzertijd eromheen. De bewoningssporen die nu zijn aangetroffen, dateren deels wel uit de perioden dat het grafveldje in gebruik was. Een koppeling tussen beide kan derhalve worden gemaakt. De huidige gegevens dragen bij tot een beter begrip van de bewoningsgeschiedenis van de Noordbargeres, waarvan de oudste sporen dateren uit het Laat-Neolithicum. Ook kunnen de huidige resultaten in een breder kader bijdragen tot een beter begrip van de bewoning en het landgebruik van dit deel van de Hondsrug in de periode Midden-Bronstijd – Midden-IJzertijd, door de resultaten bijvoorbeeld te vergelijken met de onderzoeksresultaten van de nederzettingen te Angelsloo en Emmerhout

    ARC-Publicaties 200

    No full text
    Op basis van het vooronderzoek is de aangetroffen vindplaats als behoudenswaardig geacht. Omdat bescherming in-situ niet mogelijk bleek moet de vindplaats eerst verder onderzocht worden door middel van proefsleuven om vervolgens middels een DO opgegraven te worden. Dhr. mr. A.J. Bijl van de gemeente Goedereede heeft aan Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) opdracht verleend voor het uitvoeren van een archeologische opgraving op de toekomstige bouwlocatie Smalle Einde te Ouddorp (gemeente Goedereede). Op de onderzoekslocatie is tijdens het vooronderzoek een behoudenswaardige archeologische vindplaats aangetroffen door archeologisch adviesbureau RAAP. Deze vindplaats kon niet door planaanpassingen behouden blijven dus is gekozen de vindplaats ex situ te behouden door middel van een opgraving. Omdat de begrenzing en de aard van de aangetroffen sporen in de proefsleuven niet was achterhaald, werd in het PvE een ongebruikelijke onderzoeksstrategie gehanteerd. Om de begrenzing van de vindplaats en het uiteindelijk op te graven areaal vast te stellen zijn zeven extra proefsleuven getrokken. Daarna is in overleg met bevoegd gezag en opdrachtgever doorgestart met de definitieve opgraving. Het onderzoek heeft zich in de eerste plaats gericht op de mogelijke aanwezigeheid van een nederzetting op de onderzoekslocatie. Na uitwerking van de sporen en structuren en het vondstmateriaal bleken twee (laat)middeleeuwse fases van landgebruik op de onderzoekslocatie aanwezig te zijn. De eerste fase, eind 10e – begin 11e eeuw, bestond uit een ovale omgreppeling en een groot aantal daarmee geassocieerde sporen, waar echter geen grotere structuren uit konden worden gedestilleerd. De tweede fase, laat 11e eeuw tot begin 13e eeuw, omvatte drie opeenvolgende erven bestaande uit een hoofdgebouw, een bijgebouw en delen van erfgreppels, paden, waterkuilen en akkers. De voedseleconomie was gebaseerd op akkerbouw van vier soorten graan en veeteelt ten behoeve van de melk- en wolproductie. Tevens werd duidelijk dat de bewoners van de nederzetting deel uitmaakte van een groot (inter)nationaal uitwisselingssysteem. Tijdens het onderzoek aan de Smalle Einde te Ouddorp zijn indrukwekkende resultaten geboekt. Over de geschiedenis en de materiele cultuur in de omgeving van Ouddorp en zelfs op het hele eiland Goeree-Overflakkee gedurende de Volle Middeleeuwen of de Late Middeleeuwen A is zeer weinig bekend. De resultaten van dit onderzoek kunnen dit hiaat in de kennis van het verleden van dit deel van Nederland deels opvullen en het onderzoek kan dienen als referentie voor verder onderzoek naar deze periode in deze omgeving

    Is clinical outcome of dengue-virus infections influenced by coagulation and fibrinolysis? A critical review of the evidence

    No full text
    Despite efforts to elucidate the pathogenesis of dengue fever, the progression into severe disease remains poorly understood. In-vitro findings suggest that coagulopathy and disturbances in fibrinolysis have a pivotal role in the pathophysiology. If disturbances in these processes are predictive of clinical outcome in this disease, there could be important consequences for both diagnosis and treatment. We have critically reviewed publications on this topic to assess whether there is an association between activation of coagulation and fibrinolysis and clinical outcome of dengue-virus infections. In general, the selected studies showed activation of both the coagulation and fibrinolytic systems in this infection. The activation was more pronounced in severe infections and in cases with a poor clinical outcome. However, the findings were not consistent, and owing to a lack of detailed information on characteristics of patients, disease, and study design, we could not ascertain whether inconsistencies were caused by differences in these characteristics, selection bias, or confounding factors. We conclude that an association between activation of coagulation and fibrinolysis and clinical outcome of dengue-virus infections is conceivable but has been inadequately assessed and that methodologically sound studies, complemented with complete and reliable reporting, are needed to show whether there is a true associatio

    Sport and Smart Communities. Assessing the Sporting Attractiveness and Community Perceptions of Cagliari (Sardinia, Italy)

    No full text
    Sport has always played a very important role in civil society, becoming a clear expression of different cultures and lifestyles throughout history. Nowadays, it is considered an essential enabler in pursuing sustainable development of our cities and regions. A prerequisite for improvement of sporting attractiveness of our contemporary cities is to integrate sport into broader urban transformation and regeneration processes. As a matter of fact, more and more people prefer to play sport in different places and at different times, understanding the city as an ideal palimpsest for sports activities. In this regard, the Smart Community has gradually become an extraordinary source of information useful for policy makers. A wide range of ICT tools allows to develop Community Maps which reveal needs and aspirations of people, thus informing sports policies and a community-based participatory planning. The study aims to assess the sporting attraction of Cagliari through the analysis of different evidences drawn from the community perception of sports activities and initiatives. It focused on material and immaterial actions carried out to promote sport in the city, smart community sport behaviours, community perceptions on benefits that sport provides for human well-being and for city development through the administration of a questionnaire. The outcome highlights the role of Smart community in understanding sport behaviours of local people and in defining shared strategies to strengthen the sport-city link in the sustainable development of Cagliari
    corecore