13 research outputs found

    Surface and subsurface expressions of gas seepage to the seabed – examples from the Southern North Sea

    No full text
    Expressions of gas seepage observable within North Sea seismic and acoustic data include seabed pockmarks, seepage plumes in the water column, acoustic blanking, shallow enhanced reflectors, and shallow seismic chimneys. Three areas were selected for a marine survey i

    Géodynamique andine : résumé étendus = Andean geodynamics : extended abstracts

    No full text
    Le batholite crétacé à dominance tonalitique qui affleure sur l'île d'Aruba (Caraïbes) est caractérisé par (1) de faibles rapports 87Sr/86Sr, témoins d'un manque de contamination par la croûte, et (2) des distributions en éléments traces rappelant celles des tonalites archéennes. Les données de terrain laissent penser que cette tonalite dérive de la fusion partielle survenue dans une zone de cisaillement en faciès amphibolite qui traverse la séquence de volcanites basiques (formation Aruba Lavas). Cette zone de cisaillement aurait pu se former par imbrication du plateau, lors de sa collision avec une zone de subduction. (Résumé d'auteur

    Propagation of a cadmium spill through an impounded river system

    No full text
    In this paper, the influence of impoundments (sluices, weirs, etc.) and stream components (tributaries, river branches, associated canals) on the metal content in water and suspended particulate matter (SPM) in the Dutch part of the River Meuse is assessed using the decrease in the cadmium content of the particulate and dissolved phase during the transport of a distinct cadmium spill through the river. This anthropogenic spill lasted from July 2005 to June 2006 and is documented by the weekly monitoring results of the Meuse in Eijsden at the Belgian-Dutch border. The monitoring data indicate that cadmium was discharged as a dissolved phase. Redistribution of water towards canals is the cause that during low flow conditions only a limited amount of water with an Eijsden geochemical signature arrives in Keizersveer (near the mouth of the river). During such periods various tributaries and groundwater have significant contributions to the discharge measured in Keizersveer. The monthly variations of cadmium concentrations in total water and SPM, upstream and downstream of the series of impoundments are calculated for the period 1993-2004. Next, the transfer of the cadmium through the impounded part of the river is determined based on the monitoring results obtained in the stations in between and downstream from the impoundments. Finally, possible lag effects of the cadmium spill are quantified using monitoring data obtained in 2006 and 2007. It is concluded that it takes about six months before the cadmium spill is detected in the SPM at the monitoring station of Keizersveer. Leaching of cadmium from the sediment to the surface water may result in high dissolved cadmium concentrations. For a better understanding of the processes in the river system it is essential that the SPM monitoring frequency in river sections downstream of Eijsden is increased, starting with the Keizersveer station. A better system understanding is important in order to define appropriate measures to meet the goals of the Water Framework Directive concerning the chemical status of the Meuse River

    Geochemical compositional changes at the pliocene-pleistocene transition in fluviodeltaic deposits in the Tegelen-Reuver area (south-eastern Netherlands)

    No full text
    At the Pliocene-Pleistocene transition, major changes occurred in the Rhine system: Climatic cooling, extension of the drainage area into the Alps and a marine regression. We studied the geochemistry, clay mineralogy and micromorphology of several sections with Pliocene and Early Pleistocene Rhine deposits to determine the effects of this change on the bulk geochemical record. We found a general increase in Na2O contents, which can be attributed to the Alpine source supplying fresh, sodic plagioclase-rich material instead of the local, strongly weathered sediments. Increasing K2O/Al2O3 can be attributed to a similar decrease in degree of weathering. However, this trend is disturbed by the loss of K from clay minerals during weathering in organic-rich layers. Local high TiO2 anomalies, caused by preferential sorting and concentration, are found in most Pliocene sections, but they are absent in the Upper Pliocene and Lower Pleistocene Alpine-derived deposits. This change is probably due to a change in the energy of the fluvial system. Finally, (pyrite-) S contents drop (siderite-) Fe contents rise. Micromorphological observations indicate that the Pliocene pyrite was formed when freshwater deposits were flooded with seawater during short-term events. The decrease in S, and the increase in siderite-Fe, can be attributed to decreasing marine influence, as a result of the marine regression at the Pliocene-Pleistocene transitio

    Geochemical compositional changes at the Pliocene - Pleistocene transition in fluviodeltaic deposits in the Tegelen - Reuver area, Southeastern Netherlands

    No full text
    At the Pliocene-Pleistocene transition, major changes occurred in the Rhine system: Climatic cooling, extension of the drainage area into the Alps and a marine regression. We studied the geochemistry, clay mineralogy and micromorphology of several sections with Pliocene and Early Pleistocene Rhine deposits to determine the effects of this change on the bulk geochemical record. We found a general increase in Na2O contents, which can be attributed to the Alpine source supplying fresh, sodic plagioclase-rich material instead of the local, strongly weathered sediments. Increasing K2O/Al2O3 can be attributed to a similar decrease in degree of weathering. However, this trend is disturbed by the loss of K from clay minerals during weathering in organic-rich layers. Local high TiO2 anomalies, caused by preferential sorting and concentration, are found in most Pliocene sections, but they are absent in the Upper Pliocene and Lower Pleistocene Alpine-derived deposits. This change is probably due to a change in the energy of the fluvial system. Finally, (pyrite-) S contents drop (siderite-) Fe contents rise. Micromorphological observations indicate that the Pliocene pyrite was formed when freshwater deposits were flooded with seawater during short-term events. The decrease in S, and the increase in siderite-Fe, can be attributed to decreasing marine influence, as a result of the marine regression at the Pliocene-Pleistocene transitio

    Overzicht bronnen van verontreinigd slib en mogelijke transportpaden

    No full text
    Transport van verontreinigingen via slibdeeltjes (vooral via gesuspendeerd materiaal, daarnaast ook via ‘bedload’) kan een belangrijk aandeel vormen in het totale transport van deze stoffen. Het kan hierbij gaan om grote hoeveelheden die bovendien grensoverschrijdend verplaatst worden, en grote ecologische effecten teweeg kunnen brengen. Voor een goede inschatting van effecten en maatregelen, onder andere in het licht van de Kaderrichtlijn Water (KRW, EU (2000)), is het dan ook essentieel om de bronnen, transportpaden en processen goed te kennen. Extreme gebeurtenissen zoals droogte en overstromingen, die door klimaatverandering in de nabije toekomst frequenter zullen voorkomen, hebben hier een grote invloed op. Werkpakket 3 van het Delft Cluster Project ‘Waterkwaliteit en Calamiteiten’ richt zich daarom op het transport van verontreinigingen via het slib en de invloed van extreme gebeurtenissen hierop. In dit rapport wordt een overzicht gegeven van informatie die aanwezig is over het transport van verontreinigingen via slib in de Rijn en Maas. Hierbij wordt gebruik gemaakt van waterbodem-, bodem- en waterkwaliteitsgegevens uit diverse nationale en internationale databases. Voor de Rijn wordt hierbij gebruik gemaakt van onderzoek dat in opdracht van het Havenbedrijf Rotterdam is uitgevoerd door Heise et al. (2004) naar het risico van het mobiliseren van verontreinigd sediment in het Duitse deel van het stroomgebied. Tevens wordt gebruik gemaakt van resultaten van aanvullende zwevend slib analyses en datasets voor de Nederlandse uiterwaarden. Voor de Maas wordt gebruik gemaakt van de ICM-database, en zijn gegevens via de Belgische onderzoekspartners binnen het EU-AquaTerraproject ontsloten. Andere bronnen van informatie zijn diverse dissertaties, waaronder Leenaers (1989), databases en rapportages van RIZA, onderzoek naar slibafzetting en –kwaliteit in Maas uiterwaarden (Hoogvliet en Rang, 2005), etc

    De invloed van de Geul op de concentraties metalen in water en zwevend stof in de Maas

    No full text
    In het stroomgebied van de Geul wordt al sinds de Middeleeuwen intensieve mijnbouw bedreven. Als gevolg van transport en hersedimentatie van bodemmateriaal dat rijk is aan zware metalen en het "lekken" van zware metalen uit de afvalbergen van de mijnen in België komen ook nu nog verhoogde concentraties aan zware metalen voor in de Geul. Dit rapport gaat in op de vraag in hoeverre deze verhoogde concentraties leiden tot een significante bijdrage aan de totale afvoer van de Maas

    Variatie van de zwevend stof kwaliteit in het stroomgebied van de Maas

    No full text
    Transport van verontreinigingen gebonden aan slib kan een belangrijk deel uitmaken van het totale transport van deze stoffen. Het kan hierbij gaan om grote hoeveelheden die bovendien grensoverschrijdend verplaatst kunnen worden, en grote ecologische effecten teweeg kunnen brengen. Voor een goede inschatting van (ecologische) effecten en van de effectiviteit van maatregelen, onder andere in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is het dan ook essentieel om de bronnen en transportpaden te kennen en de processen te begrijpen. De variatie van de zwevend stof kwaliteit in het stroomgebied van de Maas is op twee manieren uitgewerkt. Daarvoor zijn twee verschillende datasets gebruikt. Ten eerste de data afkomstig van de Internationale Maascommissie (IMC), met gegevens van macroparameters (‘algemene’ variabelen) en verontreinigingen in totaal water van het gehele stroomgebied. De concentraties in totaal water zijn gebruikt als indicatie voor de gehalten in zwevend stof. Daarnaast is een dataset van Rijkswaterstaat in Nederland gebruikt met gegevens van algemene variabelen en verontreinigingen in zwevend stof van het Nederlandse deel van de Maas. De variatie van concentraties zware metalen, PCB’s en PAK in zwevend stof in de Maas in Nederland lijkt vooral te worden veroorzaakt door variatie in debiet. Voor de zware metalen is dit verband niet consistent. De gehalten PCB’s (en minder sterk, metalen) nemen over het algemeen af bij een verhoging van het debiet, terwijl een verhoging van het debiet bij PAK’s over het algemeen leidt tot een verlaging van de gehalten in zwevend stof. De sterke correlatie van PAK’s en in mindere mate PCB’s geeft aan dat de variatie van deze verontreinigingen sterk bepaald wordt door input van één of enkele duidelijke bronnen. Er is een duidelijke invloed van de zijrivier de Sambre geconstateerd op gehalte van PAK’s in totaal water, hieruit wordt geconcludeerd dat het gehalte PAK in zwevend stof in de Maas wordt beïnvloed door de Sambre. Mogelijk is langs de Sambre een gebied aanwezig dat periodiek overstroomt, waarbij met PAK verontreinigde grond wordt geërodeerd en via de Sambre naar de Maas wordt getransporteerd. Over het algemeen liggen de gehalten aan PAK en zware metalen in het zwevend stof nabij de monding van de Maas (meetstation Keizersveer) lager dan bij de grens met België (meetstation Eijsden). Dit kan veroorzaakt worden door verdunning of door sedimentatie van verontreinigd zwevend stof. De gehalten PCB-28 zijn bij Keizersveer hoger dan bij Eijsden. Dit duidt op een bron van PCB-28 tussen Eijsden en Keizersveer (input vanuit zijstroom of lozing). Voor PCB-153 en PCB-52 zijn de gehalten bij beide meetstations ongeveer gelijk

    Een nieuwe toetsdiepte voor nitraat in grondwater? Eindrapport van het onderzoek naar de mogelijkheden voor een toetsdieptemeetnet

    No full text
    Het verlagen van de toetsdiepte voor nitraat in het grondwater in zandgebieden van de bovenste meter van het grondwater naar de bovenste vijf meter, blijkt niet opportuun. Het verlagen van de toetsdiepte wordt gezien als mogelijkheid om aan de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water te kunnen voldoen, zonder de landbouw onnodig scherpe gebruiksnormen op te leggen. Een verlaging is niet opportuun, omdat bij de nitraatuitspoelingsgevoelige (¿droge¿) gronden, op basis van de beschikbare gegevens, geen afname van de nitraatconcentratie in de bovenste vijf meter van het grondwater kan worden aangetoond. Bij de overige gronden neemt de nitraatconcentratie wel af tussen één en vijf meter onder de grondwaterspiegel, maar is er meestal sprake van uit- en afspoeling van nitraat en andere stikstofverbindingen naar het oppervlaktewater. De kwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewater moeten daarom ook in beschouwing worden genomen. Voor de neutrale gronden (matige natte en matige droge gronden) bedraagt de afname van de nitraatconcentratie in de bovenste vijf meter van het grondwater 15 tot 40% en voor de natte gronden 30 tot 100%
    corecore