21 research outputs found
Archeologische begeleiding Medel-NUON kabelsleuven, gemeente Tiel
Lit.opg. en verklarende woordenlijst
Kats-Boomdijk, perceel Kortgene O542, Kats, gemeente Noord-Beveland, Bureauonderzoek
Bureauonderzoek na een vondstmelding van mogelijk een kasteelberg in de omgeving van Kats (Noord-Beveland)
Colijnsplaat Noordlangeweg muntschat Colijnsplaat-Colijnsplaatseweg-Noordlangeweg. Inventariserend en waarderend onderzoek door middel van proefsleuven protocol IVO-p gemeente Noord-Beveland, Zeeland
De Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) heeft op 10 oktober 2013 een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd in de zuidwesthoek van een akker gelegen ten zuidwesten van de kruising van de Colijnsplaatseweg en de Noordlangeweg in Colijnsplaat.
Aanleiding voor dit onderzoek was de vondst van veertien zilveren munten in een zone van circa 10 m2, in de omgeving waarvan op luchtfoto’s aanwijzingen voor bewoning zichtbaar zijn. Om in het gemeentelijk archeologiebeleid op een afdoende manier rekening te kunnen houden met deze vindplaats is na de registratie van de munten besloten een archeologisch inventariserend en waarderend onderzoek uit te voeren door middel van de aanleg van enkele proefsleuven. Het doel hierbij was het achterhalen van de archeologische context, het controleren van de vondstregistratie en het veiligstellen van eventueel nog aanwezige munten.
De resultaten van het onderzoek maken duidelijk dat het terrein aan de Colijnsplaatseweg-Noordlangeweg al in gebruik is geweest in de 14e eeuw. Het is uit dit onderzoek niet duidelijk geworden wat de aard van het gebruik is geweest, of er in die periode al sprake is van (stenen) bebouwing en of er mogelijk sprake is van nog oudere bewoningsfasen.
In tegenstelling tot de eerste fase is er op de overgang van de 15 naar de 16e eeuw zeker sprake van bewoning en een gebouw met een stenen fundament. Daarnaast bestaan ook sterke aanwijzingen dat dit gebouw op een terrein gestaan heeft dat met een gracht omgeven is geweest. Hoe groot dit gebouw is geweest en of het bij een groter complex hoorde, is op basis van de resultaten van dit onderzoek niet uit te maken. In of in de buurt van dit complex is aan het begin van de 16e eeuw een kleine muntschat in de bodem geraakt. Zeer waarschijnlijk is bij de de overstroming van Noord Beveland in 1530 het gebouw verdwenen en de locatie van de muntschat verloren gegaan
Colijnsplaat Noordlangeweg Colijnsplaat-Colijnsplaatseweg-Noordlangeweg. Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van weerstandsmetingen en een veldverkenning, protocol bureauonderzoek en IVO-O, gemeente Noord-Beveland, Zeeland
In opdracht van de gemeente Noord-Beveland heeft de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) op 17 augustus 2018 een inventariserend veldonderzoek door middel van weerstandsmetingen en een veldkartering (IVO-O) uitgevoerd op een perceel direct ten westen van de kruising van de Colijnsplaatseweg en de Noordlangeweg bij Colijnsplaat. De SCEZ heeft op eigen initiatief een bureauonderzoek toegevoegd, dat in oktober-november is uitgevoerd.
Samengevat kan worden geconcludeerd dat in het plangebied belangrijke archeologische waarden uit de late Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe tijd aanwezig zijn. Op basis van een waardering hiervan is de vindplaats behoudenswaardig. Het verdient daarom aanbeveling het volledige plangebied als vindplaats op te nemen in het gemeentelijk archeologiebeleid. Daar de archeologische waarden zich direct onder de bouwvoor bevinden zijn ze kwetsbaar voor agrarische activiteiten zoals diepploegen en draineren, maar ook voor schatgraverij. Het archeologisch beleid is erop gericht deze waarden in situ te behouden en dat dergelijke activiteiten dus niet mogen plaatsvinden.
Wanneer onder het huidige gemeentelijk archeologisch beleid bodemingrepen in het plangebied zijn gepland, die dieper gaan dan 40 centimeter, wordt geadviseerd de plannen aan te passen. Als dat niet mogelijk is en de geplande bodemingrepen dieper gaan dan 40 centimeter beneden het maaiveld (de huidige vrijstellingsdiepte), en een grotere verstoring dan 250 m veroorzaken, dient een archeologisch onderzoek uit te worden uitgevoerd op die plaatsen waar archeologische waarden verstoord zullen worden. Dit onderzoek zal uit een opgraving moeten bestaan
Kats-Boomdijk, perceel Kortgene O542, Kats, gemeente Noord-Beveland, Bureauonderzoek
Bureauonderzoek na een vondstmelding van mogelijk een kasteelberg in de omgeving van Kats (Noord-Beveland)
Kats-Boomdijk, perceel Kortgene O542, Kats, gemeente Noord-Beveland, Bureauonderzoek
Bureauonderzoek na een vondstmelding van mogelijk een kasteelberg in de omgeving van Kats (Noord-Beveland)
Zuidnederlandse Archeologische Notities 183
Vanwege de voorgenomen nieuwbouw van het industrieterrein Ladonk in Boxtel is door ACVU-HBS, een archeologisch begeleiding en een Inventariserend onderzoek met proefsleuven uitgevoerd. De drie sporenclusters die hierbij zijn aangetroffen zijn aansluitend opgegraven. Uiteindelijk zijn 16 proefsleuven met een oppervlakte van 1770 m2 aangelegd. De archeologische begeleiding bestond uit 3 proefsleuven met een oppervlak van 1121 m2. De drie werkputten van het definitief onderzoek hadden een oppervlak van 2099 m2. Hierdoor is 17 % van het terrein onderzocht.
De reden voor het onderzoek was de herziening van een besluit uit 2001 om op het terrein geen verdere actie te ondernemen in het kader van de archeologische monumentenzorg. Reden voor deze herziening was een onderzoek op een aanpalend terrein waarbij tijdens een boor- en
proefsleuvenonderzoek behoudenswaardige archeologische resten werden aangetoond. Aangezien onderhavig onderzoek is uitgevoerd als gevolg van een herziening van een besluit, en de ontwikkeling van het industrieterrein al in een ver gevorderd stadium is, was vooraf duidelijk dat niet het hele terrein vlakdekkend opgegraven kon worden.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op het hele terrein een plaggendek met een dikte van 50 cm aanwezig is. Dit esdek heeft er voor gezorgd dat de sporen op het terrein goed geconserveerd zijn.
Toch is in het noodwesten van het onderzoeksgebied de bodem danig verstoord. Dit is het gevolg van de aanwezigheid van enkele greppels van post-middeleeuwse verkavelingssystemen. Op een enkele greppels na zijn deze te herleiden naar de topografische kaart van 1890.
Het onderzoek van ACVU-HBS heeft vier vindplaatsen opgeleverd. Vindplaats I ligt in het uiterste zuidoosten van het met proefsleuven onderzochte deel van het plangebied (deelgebied D. De sporen in deze vindplaats doen een middeleeuws erf vermoeden. Van dit erf is centraal in de werkput een hooimijt teruggevonden. Ter hoogte van vindplaats II zijn eveneens sporen van middeleeuwse bewoning aangetroffen. In dit geval gaat het om twee (bij-)gebouwen. Hier geldt net als voor vindplaats I dat slechts een deel van het oorspronkelijke erf opgegraven is. Ondanks het ontbreken van grote hoeveelheden dateerbaar materiaal is het vrij zeker dat deze plattegronden te dateren zijn in de 12de-13de eeuw. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen gegeven dat mogelijk sprake is van een nederzetting waartoe de hiervoor genoemde plattegronden behoren. De aangetroffen erven zijn solitair gelegen.
De vindplaatsen III en IV hebben sporen en structuren aan het licht gebracht die dateren rond het begin van de jaartelling. Deze datering is voornamelijk gebaseerd op één huisplattegrond uit vindplaats III. Het is een plattegrond die als een overgang gezien kan worden tussen een prehistorische plattegrond (van het Haps-type) en een Romeinse plattegrond (van het type Alphen-Ekeren).
Hoogstwaarschijnlijk behoren de sporen in de vindplaatsen III en IV bij een nederzetting van ‘zwervende erven’. Naast deze huisplattegrond zijn ook diverse opslagschuurtjes voor graan en sporenclusters aangetroffen.
Over het hele terrein zijn greppels aangetroffen van diverse verkavelingssystemen. Een groot deel van deze greppels is herleid naar de kaart van 1890. Het onderzoek heeft wel aangetoond dat het
noordwestelijke deel van het onderzoeksgebied voor die tijd een andere verkaveling aanwezig is. Het is niet mogelijk gebleken de ouderdom hiervan te bepalen. Aangenomen wordt wel dat ze middeleeuws zijn.
Het onderzoek heeft het bestaan van enkele oude karrensporen binnen het terrein aangetoond.
Deze karrensporen lijken te dateren van voor de eerste verkaveling van het terrein. Het was niet mogelijk deze wegen te herleiden naar een historische kaart. Naar aanleiding van de oversnijding van één van deze karrensporen door één van de verkavelingsgreppels mogen we aannemen dat dit pad ouder is. Het is echter niet te zeggen of het hier om een middeleeuwse weg gaat.Tot slot enkele opmerkingen over de gevolgde AMZ-cyclus voor het plangebied Boxtel -Boseind-Vorst. De huidige kennis over de archeologische waarden op het terrein toont aan dat booronderzoek niet de geijkte methode is om archeologische sporen op de Brabantse zandgronden aan te tonen. Op deze ondergrond volstaat deze onderzoeksmethode eigenlijk voornamelijk voor het doen van uitspraken omtrent de mate van verstoring van de bodem en eventuele archeologische niveaus.
Het eerste moment waarop dit duidelijk werd was na het aanvullend waardestellend onderzoek in 2008 waarbij ondanks dat grote delen van het terrein verstoord waren wel degelijk sporen zijn aangetroffen. Het is goed dat naar aanleiding van deze nieuwe inzichten het besluit uit 2001 is herzien, maar vervolgens is het jammer dat niet het behoudenswaardige deel van terreindeel A meegenomen is in het uiteindelijke onderzoek van ACVU-HBS. Gevolg hiervan is dat we slechts in staat geweest fragmentarisch bewoningssporen bloot te leggen. Daardoor leent dit onderzoek zich niet voor een samenhangende interpretatieve beschouwing omtrent de bewoningsgeschiedenis van Boxtel, terwijl dit bodemarchief het wel had verdient. Het verloren laten gaan van deze kans heeft gevolgen voor een eerstvolgende grootschalige bouwactiviteit. Hierbij zal de hele cyclus van het AMZ doorlopen moet worden, aangezien tot op heden een geringe kennis is over het verleden van Boxtel. Als de AMZ op dit terrein goed was doorlopen had men in de nabije toekomst een soepeler selectiebeleid kunnen hanteren
Zuidnederlandse Archeologische Notities 208
ACVU-HBS heeft in samenwerking met de Stichting Drents Plateau een archeologisch onderzoek uitgevoerd op de Noordesch bij Anloo van maandag 9 tot en met woensdag 11 maart 2009. Het onderzoek heeft zich afgespeeld op het perceel sectie T 489, dat is gelegen ten westen van de Bosweg en naast de gemeentewerf.
De muntschat van Anloo bestaat nu uit 114 Romeinse denarii. Voorafgaande aan de opgraving zijn er 55 gevonden, tijdens de opgraving eenzelfde aantal en in de weken na de opgraving heeft J. Nijdam nog eens vier munten op de vindplaats ‘opgepiept’. De munten zijn gevonden binnen een areaal van 40 x 18 m, alle in de bouwvoor. Gezien de beperkte verspreiding van de munten en de oriëntatie van die verspreiding is het waarschijnlijk dat ze niet al te lang geleden door ploegen in de bouwvoor terecht zijn gekomen. Resten van een aardewerken container zijn tijdens de opgraving niet aangetroffen, noch zijn er aanwijzingen dat de munten in een dieper uitgegraven kuil zijn gedeponeerd. Alle munten zijn geslagen tussen 69 en 222 na Christus. Zesentwintig munten waren zo slecht bewaard gebleven, soms was nog maar een enkel fragment over, dat zij niet meer goed te determineren waren. Van de overige 88 denarii is het gros (67%) geslagen in de periode tussen 138 en 192 na Christus (de Antonijnse periode). De oudste munt is er een op naam van keizer Vespasianus of Titus (de staat waarin dit stuk verkeert, maakt het niet meer mogelijk te bepalen om welke van deze twee keizers het gaat) en is geslagen tussen 69 en 81 na Christus. De jongste munt uit de vondst is er één van keizer Elagabalus (218-222). De munt is niet beter te dateren. Dit betekent dat de schat in ieder geval niet eerder gedeponeerd kan zijn dan 218 n.Chr. Met 114 munten mogen we met recht spreken over een schatvondst. Wat direct opvalt is dat deze schat alleen bestaat uit munten en geen andere metalen voorwerpen uit de Romeinse Tijd bevat.
Bovendien zijn het allemaal denarii en geen andere soorten munten. Denarii zijn kleine, zilveren munten.
De 114 munten wegen niet veel meer dan een paar ons, zodat de intrinsieke zilverwaarde eigenlijk vrij gering is. De eenzijdige samenstelling van de schat is natuurlijk intrigerend. Als het puur om het zilver zou gaan waarom zijn er dan geen ander voorwerpen onderdeel van de schat? Als het puur om munten gaat, waarom maken dan geen andere soort munten deel uit van de schat? Met het stellen van dit soort vragen, komen we vrij snel op de vraag wat de betekenis is van zilveren denarii. Drenthe lag buiten het Romeinse Rijk. Binnen het Romeinse Rijk heerste een bescheiden monetaire economie, waarin waarschijnlijk vooral de pasmunten van minder waardevolle metalen voor de meeste dagelijkse transacties zijn gebruikt. Gezien de chronologische opbouw van de muntreeks lijkt het erop dat we hier te maken hebben met een zogenaamde circulatieschat waarbij een ‘greep munten uit de circulatie’ op een bepaald moment aan de bodem is toevertrouwd. Kenmerkend voor dergelijke schatvondsten is dat de jongste munten het leeuwendeel vormen, net als bij deze schatvondst het geval is. Hiermee is echter nog niet verklaard hoe deze munten in Drenthe zijn beland. Denarii zijn de munten van de Romeinse administratie, onder meer voor het betalen van de soldij aan legionairs en auxiliarii (hulptroepen). Ten noorden van de limes is geen sprake van een monetaire economie. Het is mogelijk dat Germaanse hulptroepen voor hun diensten zijn uitbetaald in denarii. Wat echter opvalt, is het brede bereik waarbinnen deze muntschat dateert. Bovendien zijn sommige munten gehalveerd. Deze samenstelling lijkt bij eerste oogopslag niet een éénmalige uitbetaling van soldij of beloning voor bewezen militaire diensten aan huurlingen van buiten het imperium, omdat het voorstelbaar is dat hun uitbetaling zou hebben bestaan uit munten van dezelfde slag en niet samengesteld uit munten van zoveel verschillende muntslagen.
Dit is echter nog onderwerp van studie, zodat uitspraken hierover vooral hypothetisch van aard zijn. Het is bovendien voorstelbaar dat in de samenleving buiten de limes denarii een rol hebben gespeeld in onderlinge geschenkrelaties en deze som denarii steun in de vorm van morele verplichtingen zou kunnen verwerven.
Opvallend is dat de sluitmunt in vergelijking met andere vondsten uit NO-Nederland en het noordwesten van Duitsland relatief laat te dateren is. Alle andere bekende schatvondsten uit de laat-Antonijnse en Severische periode hebben alle sluitmunten die geslagen zijn voor 198 na Christus. Dit maakt deze schatvondst extra bijzonder. Gezien de chronologische opbouw van de muntreeks en de samenstelling van andere schatvondsten uit NO-Nederland en aangrenzende gebieden in Duitsland zullen de munten die in Anloo zijn gevonden niet heel veel later dan 218 na Christus zijn gedeponeerd.
Daarnaast is het de vraag waarom de denarii op deze locatie zijn gedeponeerd. Wat meteen opvalt, is het ontbreken van gelijktijdige sporen of vondsten. Er zijn geen aanwijzingen voor de directe nabijheid van een nederzetting. Evenmin bevinden we ons in de buurt van een grafveld uit de eerste eeuwen na Christus, noch zijn er concrete aanwijzingen voor een heiligdom om deze locatie. Het lijkt bij deze denarii om een eenmalige depositie te gaan. Over het waarom van het deponeren is het gissen, zoals het ook gissen is over waarom op deze locatie. Zijn de munten verborgen om ze later op te halen of zijn ze hier gedeponeerd met een andere reden? Als deze munten tijdelijk zijn verborgen, wat maakt deze locatie zo markant dat het later eenvoudig is terug te vinden? Het is het hoogste punt op de Noordesch. Het is ook de locatie van een prehistorische begraafplaats. Misschien waren daarvan nog sporen zichtbaar in het landschap. Misschien waren die sporen niet zozeer zichtbaar, maar was het juist een locatie waarover verhalen de rondte gingen en maakte dat juist deze plek zo markant. Maar deze suggesties kunnen net zo goed reden zijn om de denarii hier te deponeren, niet om ze later op te halen maar juist om ze te schenken aan voorouders of het bovennatuurlijke.
De feitelijke site van de muntschat bestaat niet meer; we vermoeden dat de meeste munten van de schat zijn geborgen en er zijn geen andere gelijktijdige archeologische sporen en vondsten. Niettemin herbergt
deze locatie wel graven uit de overgang Late Bronstijd - Vroege IJzertijd, paalsporen en zijn er potscherven en fragmenten vuursteen van neolithische of vroege-bronstijd ouderdom. We willen dit gehele samenspel van sporen en vondsten als een vindplaats beschouwen