21 research outputs found
Relationship between plasma sialic acid and fibrinogen concentration and incident micro- and macrovascular complications in type 1 diabetes. The EURODIAB Prospective Complications Study (PCS)
AIMS/HYPOTHESIS: Type 1 diabetes is associated with an increased risk of vascular complications. This increased risk could be explained by sialic acid and/or fibrinogen. It is also not clear what explains the abolition of sex-related differences affecting risk of CHD in the presence of type 1 diabetes. Therefore, we examined whether fibrinogen and sialic acid are related to incident micro- and macrovascular complications in patients with type 1 diabetes. METHODS: A subset (n=2329) of the EURODIAB Prospective Complications Study was analysed. Sialic acid and fibrinogen concentrations were measured at baseline. The main outcomes after 7 years were development of albuminuria, retinopathy, neuropathy and CHD. RESULTS: Univariable and multivariable models using Cox proportional survival analyses showed that an SD unit increase in sialic acid and fibrinogen levels was significantly associated with CHD in men only. Adjusted standardised hazard ratios (sHRs) were 1.50 (95% CI 1.05-2.15) and 1.40 (95% CI 1.06-1.86) for sialic acid and fibrinogen, respectively. Initial associations between (1) sialic acid and incident retinopathy [standardised odds ratio (sOR) men 1.68, 95% CI 1.10-2.57], (2) fibrinogen and retinopathy (sOR women 1.37, 95% CI 1.06-1.78) and (3) sialic acid and neuropathy (sOR men 1.37, 95% CI 1.06-1.77) were shown, but became non-significant in multivariable models. CONCLUSIONS/INTERPRETATION: Sialic acid and fibrinogen are strong predictors of CHD in men with type 1 diabetes, beyond the effect of established risk factors. The associations found with microvascular complications were not independent of other risk factors
Minerals Policy Monitoring Programme report 2015-2018
Dit technische rapport beschrijft de werkwijze van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) tussen 2015 en 2018. Dat gebeurt elke vier jaar. Het LMM geeft de Nederlandse overheid onder andere informatie over de effecten van het mestbeleid op de kwaliteit van water onder en op landbouwbedrijven in relatie tot de bedrijfsvoering. Het meetnet is daarmee belangrijk voor de evaluatie van het Nederlandse en Europese beleid over meststoffen (nitraat en fosfaat). Het LMM houdt ook bij wat de effecten van de zogeheten derogatie zijn op de waterkwaliteit en de bedrijfsvoering / gewasopbrengsten. Derogatie houdt in dat Nederland, onder voorwaarden, meer stikstof met dierlijke mest op het land mag gebruiken dan volgens de Europese nitraatrichtlijn is toegestaan. Landen met derogatie zijn verplicht de effecten van een hogere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest elk jaar bij te houden. Tussen 2015 en 2018 is het meetnet aangepast om het te verbeteren en uit te breiden. Er zijn onder andere extra metingen gedaan in sloten op landbouwbedrijven. Hiermee sluit het LMM beter aan bij andere meetnetten en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Ook is op meer staldierbedrijven, zoals varkensbedrijven, gemeten. Wageningen Economic Research en het RIVM werken voor het meetnet samen om informatie te verzamelen over de landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven in Nederland. Wageningen Economic Research verzamelt financiële, economische en milieudata van ongeveer 450 landbouwbedrijven. Het RIVM meet de kwaliteit van het grondwater, bodemvocht, slootwater en/of drainagewater op deze bedrijven. De bedrijven die aan het LMM meedoen zijn verdeeld over grondsoortregio's (Zand, Klei, Veen en Löss) en bedrijfstypen (melkvee-, akkerbouw- , staldier- en overige bedrijven). Ze vertegenwoordigen ongeveer 85 procent van het landbouwgebied in de regio's.This report describes the methods and procedures used by the Dutch Minerals Policy Monitoring Programme (LMM) in the years 2015-2018. A similar report is produced every four years. The LMM provides the Dutch government with, among other things, information on the effects of mineral policies on water quality in and under farms in relation to farm management practices. The LMM is therefore important for the evaluation of Dutch and European policies on the use of minerals (nitrates and phosphates). The LMM also tracks the effects of derogation on water quality and farm management / crop yields. Derogation means that the Netherlands, under certain conditions, is allowed to apply more nitrogen from animal manure than is allowed by the European Nitrates Directive. Countries with a derogation are required to produce an annual report on the effects of applying an increased amount of nitrogen from animal manure. Between 2015 and 2018 the LMM was adjusted in order to improve and expand it. Among other things, extra measurements were taken in ditches on farms to improve comparability with other monitoring programmes and the Water Framework Directive. Additionally, an increased number of intensive livestock farms, such as pig farms, were sampled. Wageningen Economic Research and the RIVM cooperate in the LMM to collect information about agricultural practices and water quality on Dutch farms. Wageningen Economic Research collects financial, economic and environmental data on approximately 450 farms. The RIVM measures the quality of groundwater, soil moisture, ditch water and/or drainage water on these farms. The participating farms are distributed across the four Dutch soil regions (Sand, Clay, Peat, Loess) and four farm types (arable, dairy, intensive livestock and other), which together represent roughly 85 per cent of the agricultural area of these regions.Ministerie van LN
Minerals Policy Monitoring Programme report 2015-2018 : Methods and procedures
Dit technische rapport beschrijft de werkwijze van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) tussen 2015 en 2018. Dat gebeurt elke vier jaar. Het LMM geeft de Nederlandse overheid onder andere informatie over de effecten van het mestbeleid op de kwaliteit van water onder en op landbouwbedrijven in relatie tot de bedrijfsvoering. Het meetnet is daarmee belangrijk voor de evaluatie van het Nederlandse en Europese beleid over meststoffen (nitraat en fosfaat). Het LMM houdt ook bij wat de effecten van de zogeheten derogatie zijn op de waterkwaliteit en de bedrijfsvoering / gewasopbrengsten. Derogatie houdt in dat Nederland, onder voorwaarden, meer stikstof met dierlijke mest op het land mag gebruiken dan volgens de Europese nitraatrichtlijn is toegestaan. Landen met derogatie zijn verplicht de effecten van een hogere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest elk jaar bij te houden. Tussen 2015 en 2018 is het meetnet aangepast om het te verbeteren en uit te breiden. Er zijn onder andere extra metingen gedaan in sloten op landbouwbedrijven. Hiermee sluit het LMM beter aan bij andere meetnetten en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Ook is op meer staldierbedrijven, zoals varkensbedrijven, gemeten. Wageningen Economic Research en het RIVM werken voor het meetnet samen om informatie te verzamelen over de landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven in Nederland. Wageningen Economic Research verzamelt financiële, economische en milieudata van ongeveer 450 landbouwbedrijven. Het RIVM meet de kwaliteit van het grondwater, bodemvocht, slootwater en/of drainagewater op deze bedrijven. De bedrijven die aan het LMM meedoen zijn verdeeld over grondsoortregio's (Zand, Klei, Veen en Löss) en bedrijfstypen (melkvee-, akkerbouw- , staldier- en overige bedrijven). Ze vertegenwoordigen ongeveer 85 procent van het landbouwgebied in de regio's
Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid rapport 2019–2022. Methoden en procedures
RIVM issues a report every four years, on the methods and procedures used in the Minerals Policy Monitoring programme (LMM). The results of the LMM provide the government with insight into the impact of the Minerals policy on farm management practices and water quality, amongst others. As such, the LMM is crucial for evaluating Dutch and European policies on the use of fertilisers (specifically nitrate and phosphate). This report describes the methods used between 2019 and 2022. The LMM also monitors the effects of derogation on water quality, farm management practices and crop yields. Derogation entails that the Netherlands is allowed to apply more nitrogen from animal manure than is allowed by the European Nitrates Directive, under specific conditions. Countries with derogation are required to submit an annual report on the effects of applying an increased amount of nitrogen from animal manure. Since 2023, steps have been taken to gradually phase out derogation, with complete cessation scheduled for 2026. In the period between 2019 and 2022, the LMM underwent some minor changes. The most notable change was the exclusion of farms recruited into the Derogation monitoring network from two research programmes. Additionally, since 2020, water samples have been analysed by a different laboratory. Wageningen Economic Research and RIVM cooperate to collect information on farm management practices and water quality on Dutch farms. Wageningen Economic Research collects financial, economic and environmental data from more than 600 farms, while RIVM measures the quality of groundwater, soil moisture, ditch water and/or drainage water on approximately 450 of these farms. The participating farms are spread across the four Dutch soil regions (Sand, Clay, Peat, Loess) and four farm types (arable, dairy, intensive livestock and other). Together they represent roughly 85 per cent of the agricultural area of these regions.Het RIVM beschrijft elke vier jaar de werkwijze van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM(Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid)). De metingen van het LMM geven de Nederlandse overheid onder andere inzicht in de effecten van het mestbeleid op de bedrijfsvoering en de kwaliteit van water onder en op landbouwbedrijven. Het meetnet is daarmee belangrijk voor de evaluatie van het Nederlandse en Europese beleid over meststoffen (nitraat en fosfaat). Dit rapport gaat over de werkwijze tussen 2019 en 2022. Het LMM houdt ook bij wat de effecten van de zogeheten derogatie zijn op de waterkwaliteit, de bedrijfsvoering en de oogst. Derogatie houdt in dat Nederland, onder voorwaarden, meer stikstof met dierlijke mest op het land mag gebruiken dan volgens de Europese Nitraatrichtlijn is toegestaan. Landen met derogatie zijn verplicht om de effecten van een hogere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest elk jaar bij te houden. Het Derogatiemeetnet is een onderdeel van het LMM. De derogatieregeling wordt vanaf 2023 afgebouwd en stopt in 2026. Tussen 2019 en 2022 is de opzet van het LMM iets veranderd. De grootste aanpassing is dat enkele bedrijven die mee deden aan twee onderzoeksprogramma’s, niet meer worden gebruikt voor het Derogatiemeetnet. Verder analyseert een ander laboratorium sinds 2020 de kwaliteit van het water. Wageningen Economic Research en het RIVM verzamelen voor het meetnet informatie over de bedrijfsvoering en waterkwaliteit op landbouwbedrijven in Nederland. Wageningen Economic Research verzamelt financiële, economische en milieudata van ruim 600 landbouwbedrijven. Het RIVM meet de kwaliteit van het grondwater, bodemvocht, slootwater en/of drainagewater op ongeveer 450 van de bedrijven. Deze bedrijven zijn verdeeld over grondsoortregio’s (Zand, Klei, Veen en Löss) en bedrijfstypen (melkvee-, akkerbouw-, staldier- en overige bedrijven). Ze vertegenwoordigen ongeveer 85 procent van alle landbouwgrond in deze regio’s
Ammonia emissions in 2010. Baseline scenario and effects of existing and future legislation
Dit rapport beschrijft een referentiescenario voor de ammoniakemissie uit de landbouw in 2010 en een aantal varianten hierop. Het referentiescenario beschrijft op basis van het vastgestelde en voorgenomen milieubeleid tot 2010 een mogelijk scenario. De varianten richten zich zowel op minder beleid (effecten van bestaande beleidsmaatregelen) als op meer beleid (effecten van aanvullend beleid).De ammoniakemissie uit de landbouw in 2010 zal onder het vastgestelde en voorgenomen beleid naar schatting ongeveer 106 mln. kg ammoniak bedragen. Uit het onderzoek blijkt dat de AMvB Huisvesting, de aanscherping van Minas in de periode 2000-2004 en de RbV respectievelijk, ongeveer 11, 7 en 7 mln. kg ammoniakemissie reductie teweeg gebracht hebben danwel zullen brengen tot 2010. Aanvullend beleid met aanscherping van de regels voor aanwending van dierlijke mest, beperking van het melkureumgehalte en emissiearme stallen voor rundvee leiden in 2010 tot maximaal een reductie van ongeveer 17 mln. kg ammoniakemissie.Het nationale emissieplafond (emissieverplichting van de EU 128 mln. kg ammoniak) gecorrigeerd voor de overige doelgroepen (14 a 15 mln. kg) wordt op basis van resultaten van dit onderzoek gehaald en de doelstelling uit NMP4 voor 2010 (100 mln. kg ammoniak) gecorrigeerd voor de overige doelgroepen komt binnen bereik.The baseline scenario for agricultural ammonia emissions in 2010 is based on existing and proposed environmental legislation. Alternative scenarios are used to assess the effect of individual policy measures.The agricultural ammonia emission in the baseline scenario is estimated at 106 million kg ammonia, while the reduction, with proposed legislation, for low-emission pig and poultry animal housing is estimated at 11 million kg ammonia. The effect of lower application rates of nitrogen and phosphate to agricultural soils in the 2000-2004 period has resulted in an additional reduction of 7 million kg ammonia. Finally, the regulations for closure of pig and poultry farms in 2000 resulted in an ammonia reduction of 7 million kg. The effect of these three measures is already included in the baseline scenario. Additional future legislation may include use of specific low-emission techniques for landspreading animal manure on grassland on sandy soils and arable land on all soils, limiting the maximum level of milk urea and the use of low-emission cattle housing. The corresponding emission reduction employing these three additional measures has been calculated at 17 million kg ammonia. It can therefore be concluded from the above findings that the Dutch national ammonia emission ceiling of 128 million kg ammonia is feasible for 2010, taking into account that non-agricultural ammonia emissions amount to 14-15 million kg. The target of 100 million kg ammonia emission for the year 2010 as set down in the Fourth National Environmental Policy Plan in the Netherlands is within reach.RIVM Milieu- en Natuurplanbureau MN
Ammonia emissions in 2010. Baseline scenario and effects of existing and future legislation
The baseline scenario for agricultural ammonia emissions in 2010 is based on existing and proposed environmental legislation. Alternative scenarios are used to assess the effect of individual policy measures.The agricultural ammonia emission in the baseline scenario is estimated at 106 million kg ammonia, while the reduction, with proposed legislation, for low-emission pig and poultry animal housing is estimated at 11 million kg ammonia. The effect of lower application rates of nitrogen and phosphate to agricultural soils in the 2000-2004 period has resulted in an additional reduction of 7 million kg ammonia. Finally, the regulations for closure of pig and poultry farms in 2000 resulted in an ammonia reduction of 7 million kg. The effect of these three measures is already included in the baseline scenario. Additional future legislation may include use of specific low-emission techniques for landspreading animal manure on grassland on sandy soils and arable land on all soils, limiting the maximum level of milk urea and the use of low-emission cattle housing. The corresponding emission reduction employing these three additional measures has been calculated at 17 million kg ammonia. It can therefore be concluded from the above findings that the Dutch national ammonia emission ceiling of 128 million kg ammonia is feasible for 2010, taking into account that non-agricultural ammonia emissions amount to 14-15 million kg. The target of 100 million kg ammonia emission for the year 2010 as set down in the Fourth National Environmental Policy Plan in the Netherlands is within reach.Dit rapport beschrijft een referentiescenario voor de ammoniakemissie uit de landbouw in 2010 en een aantal varianten hierop. Het referentiescenario beschrijft op basis van het vastgestelde en voorgenomen milieubeleid tot 2010 een mogelijk scenario. De varianten richten zich zowel op minder beleid (effecten van bestaande beleidsmaatregelen) als op meer beleid (effecten van aanvullend beleid).De ammoniakemissie uit de landbouw in 2010 zal onder het vastgestelde en voorgenomen beleid naar schatting ongeveer 106 mln. kg ammoniak bedragen. Uit het onderzoek blijkt dat de AMvB Huisvesting, de aanscherping van Minas in de periode 2000-2004 en de RbV respectievelijk, ongeveer 11, 7 en 7 mln. kg ammoniakemissie reductie teweeg gebracht hebben danwel zullen brengen tot 2010. Aanvullend beleid met aanscherping van de regels voor aanwending van dierlijke mest, beperking van het melkureumgehalte en emissiearme stallen voor rundvee leiden in 2010 tot maximaal een reductie van ongeveer 17 mln. kg ammoniakemissie.Het nationale emissieplafond (emissieverplichting van de EU 128 mln. kg ammoniak) gecorrigeerd voor de overige doelgroepen (14 a 15 mln. kg) wordt op basis van resultaten van dit onderzoek gehaald en de doelstelling uit NMP4 voor 2010 (100 mln. kg ammoniak) gecorrigeerd voor de overige doelgroepen komt binnen bereik
Leaching of nitrogen surplus to groundwater and surface waters on farms : Recalculation of leaching fractions
Per grondsoort is berekend in welke mate een stikstofoverschot bij akkerland en grasland tussen 1991 en 2009 uitspoelde naar het grond- en oppervlaktewater. Het stikstofoverschot is het verschil tussen de hoeveelheid stikstof die op het land wordt aangevoerd door het gebruik van mest en kunstmest, en de hoeveelheid die met de oogst wordt afgevoerd. Deze hoeveelheid die in de bodem achterblijft kan uitspoelen naar grond- en oppervlaktewater. De mate waarin dat gebeurt blijkt te verschillen tussen grondsoorten en vormen van bodemgebruik. De resultaten van dit onderzoek verschillen nauwelijks van eerder onderzoek naar de mate van uitspoeling tussen 1991 en 2004. De resultaten worden gebruikt om met behulp van een model de gebruiksnormen voor het totale stikstofgebruik te bepalen die verantwoord zijn voor het milieu. Mate van uitspoeling stikstofoverschot verschilt tussen grondsoorten Van de drie grondsoorten die in deze studie zijn onderzocht, is de mate van uitspoeling in zandgronden het grootst, gevolgd door klei en ten slotte veen. Bij bouwland op droge zandgrond spoelt 90% van het stikstofoverschot uit. Bij natte zandgronden is dat percentage lager. Dat komt doordat de omstandigheden in de bodem gunstiger zijn om nitraatstikstof af te breken, zodat het niet in het grond- en oppervlaktewater terechtkomt. Bij grasland op veengrond is spoelt slechts 5% van het stikstofoverschot uit. Hier wordt nagenoeg alle nitraatstikstof afgebroken. Nieuwe stikstofnormen in 2014 Deze gegevens zijn belangrijk om te voorkomen dat door bemesting te veel stikstof uitspoelt naar grond- en oppervlaktewater. Volgens de Nitraatrichtlijn zijn alle lidstaten van de Europese Unie verplicht dit te voorkomen. Nederland heeft een stelsel van normen ontwikkeld om zowel de totale stikstofbemesting als de stikstofbemesting met dierlijke mest te reguleren. Deze gebruiksnormen worden elke vier jaar geëvalueerd; voor de periode 2014-2017 worden ze opnieuw vastgesteld. Voor de het onderzoek zijn meetgegevens gebruikt van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) van het RIVM en LEI, onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum.In this study, the degree of leaching of the nitrogen surplus to groundwater and surface waters is calculated per soil type for arable land and grassland for the 1991-2009 period. The nitrogen surplus is the difference in the amount of nitrogen, for example, from inputs via artificial fertilisers and manure and removals of nitrogen from the harvest of crops. This amount of nitrogen that remains in the soil can leach to groundwater and surface waters. Leaching differs between soil types and methods of land use. The results of this study differ only slightly from the results of a previous study where data for the 1991-2004 period were used. These data will be used to derive standards (with the use of a model) for environmentally safe use of total nitrogen and animal manure nitrogen. Leaching differs between soil types Of the three soil types considered, nitrogen leaching levels were highest in sandy soils, followed by clay soils and lowest in peat soils. For arable land on well-drained sandy soils, about 90% of the nitrogen surplus leaches from the root zone. This percentage is lower, however, for poorly drained sandy soils with shallow groundwater. This is due to the more favourable soil conditions for the degradation of nitrate nitrogen so that nitrate does not leach to the ground and surface waters. For grassland on peat soils, only 5% of the nitrogen surplus leaches. Here, almost all nitrate nitrogen is degraded. New nitrogen use standards in 2014 These data are important in the prevention of too much leaching of nitrogen to groundwater and surface waters due to fertilisation. The European Nitrates Directive obliges all Member States to prevent this from occurring. The Netherlands have developed a system of nitrogen use standards that limits both total nitrogen use and nitrogen use via animal manure. These standards are evaluated every four years; they will be determined again for the 2014-2017 period. For this study, data were used from the Mineral Policy Monitoring Programme (LMM) of RIVM and LEI, part of Wageningen University and Research Centre.Ministerie van Infrastructuur en Milie
Effects of climate change on the yield and financial returns of arable crops and grassland in the Netherlands
Abstract niet beschikbaarUsing simulation models in combination with results of "Open Top Chamber" experiments, the potential effect of climate change on the yield of arable crops and grassland in the Netherlands was estimated. The changes in atmospheric CO2 concentration and temperature were derived from two baseline scenarios with estimated atmospheric CO2 concentrations of 425 or 438 vpm in the year 2020 and 512 or 566 vpm in 2050, for a low and a high scenario respectively. In these scenarios, temperature increased by 1.5 or 1.6 _C in 2020 and 3.0 or 3.5 _C in 2050. The temporal and spatial distribution of the precipitation were affected by global change but the yearly total remained equal. Predictions of changes in yield were made using simulation models of the LINTUL-type. These model shave been applied for land use evaluation, e.g. to assess the production potentials of new cropping areas in dependence of climatic conditions and availability of water and fertilizer. The predicted yields increased in the range between 19% to 50% (grassland), 16% to 35 % (sugar beet), 7% to 32 % (potato), 4% to 8% (winter wheat), but declined for Maize (-7 to -16%). Translated to monetary effects for the producer, the effects are slightly negative, due to lower price expectations and changes in land use. The net financial losses range from -11 million guilders for potato to -158 million guilders for cereals. Other crops are within this range with the exception of positive financial return for grasslands from 266 million guilder in 2020 to 334 million guilder in 2050. The financial effects for the consumer are small: a benefit of 130 to 150 million guilder for potato due to lower prices and zero effects for all other crops. Considering the limitations of the study, which are described and discussed, it can be concluded that the predicted overall effects of climate change on Dutch agriculture will be small.RIV
Optimisation of the standard monitoring network of the Mineral Policy Monitoring Network : Study of retrenchment options
Door te besparen op de uitgaven voor het basismeetnet van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) kan mogelijk niet aan de Europese rapportageverplichting worden voldaan. Door bezuinigingen kunnen namelijk de ontwikkelingen in de nitraatconcentratie in water op lange termijn onvoldoende in beeld worden gebracht. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen de nitraatconcentratie en de bedrijfsvoering op landbouwbedrijven. Hierdoor wordt minder inzicht verkregen in de effecten van de landbouwpraktijk, en ontwikkelingen daarin, op de waterkwaliteit. Dit blijkt uit een studie die het RIVM met de Universiteit Utrecht en het LEI, onderdeel van Wageningen Universiteit en Research Centrum, heeft verricht in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Bezuinigingen: versoepeling verplichtingen derogatie nodig: Desalniettemin heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) gevraagd vier scenario's uit te werken die de gevolgen weergeven van een besparing van 25 tot 50 procent. Dergelijke bezuinigingen blijken alleen te realiseren als de verplichtingen die de Europese Commissie stelt aan het meetnet voor de derogatie, een onderdeel van het LMM, worden aangepast. Het is noodzakelijk om voor deze aanpassingen toestemming te krijgen van de Europese Commissie, wil Nederland gebruik blijven maken van een derogatie. Derogatie is een uitzonderingspositie waarbij tijdelijk meer dierlijke mest op het land mag worden gebruikt dan een Europese richtlijn (de Nitraatrichtlijn) maximaal toelaat. Gevolgen scenario's: In twee scenario's is gekozen voor een andere meetnetopzet dan het huidige LMM. Deze leveren de grootste besparingen op, maar leiden tot nieuwe meetreeksen waardoor de oude en nieuwe gegevens moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Hierdoor is het zicht op de langetermijnontwikkelingen onderbroken en kan daarover niet aan de Europese Commissie worden gerapporteerd. Aangezien landen elke vier jaar verplicht zijn een dergelijke rapportage aan te leveren, veroorzaken deze scenario's mogelijk juridische problemen. In de twee andere scenario's blijft de opzet van het LMM gehandhaafd, maar in uitgedunde vorm doordat op minder locaties of minder vaak wordt gemeten. De juridische problemen worden bij deze scenario's kleiner geacht omdat de meetreeksen niet worden onderbroken.Any reduction in the budget of the standard monitoring network of the National Mineral Policy Monitoring Network (LMM) may lead to non-compliance with the European Union's reporting obligations. Budgetary retrenchment can result in the incapacity to accurately track and demonstrate long-term developments in nitrate concentrations in natural waters and to determine the relationship between nitrate concentrations and farm practices. The consequence will be a loss of insight into the effects of farm practices - and of changes in these practices - on water quality. This is the outcome of a study carried out by RIVM in cooperation with the University of Utrecht and LEI, part of Wageningen University and Research Centre. The study was commissioned by the Ministry of Infrastructure and Environment (I&M) and the Ministry of Economic Affairs, Agriculture and Innovation (EL&I). Retrenchments: easing of obligations of the derogation: Despite this outcome, the Ministry of I&M has requested that four scenarios be drawn up to explore the consequences of a budgetary cut of 25-50%. Such retrenchments would appear only to be realizable in the case that the European Commission adjusts the obligations of the derogation for the monitoring network, which is a part of the LMM. Should the Netherlands wish to retain the derogation, it will be necessary to obtain permission for these changes in the network from the European Commission. Derogation is an exceptional case that allows, under specified conditions, the use of more animal manure on agricultural land than permitted by a European Directive (the Nitrates Directive). Consequences of scenarios: Two of the four scenarios are based on a network set-up that differs from the current LMM set-up. While these two scenarios are the greatest money-savers, they produce new types of datasets that are difficult to combine and compare with existing ones. As a result, the continuity in the LMM dataset is lost, and long-term developments cannot be shown and reported to the European Commission. As all EU Member States have to report on these developments every four years, these scenarios may lead to legal problems. The remaining two scenarios are based on the current set-up of the LMM, but the number of parameters are reduced by including fewer monitoring locations or by decreasing the frequency of sampling. Relatively fewer legal problems are expected to be encountered with these two scenarios because the type of dataset does not change and, therefore, the LMM dataset retains its continuity.Ministerie van Infrastructuur en Milie