Biologische beheersing wortelvlieg (Psila rosae) in 2009

Vanaf 2007 wordt nagegaan of de wortelvlieg in het veld te beheersen is door het toepassen van twee verschillende sterk geurende oliën. De volwassen wortelvlieg vindt een peenperceel met behulp van de geuren die de planten afscheiden. De vraag is of de geur van zo’n peenperceel gemaskeerd kan worden met sterk ruikende plantaardige oliën zodat de wortelvlieg dit perceel niet meer kan vinden. In 2008 waren er aanwijzingen dat uienolie de wortelvliegaantasting kan verminderen. In 2009 zijn op 6 peenpercelen en een perceel wortelpeterselie demonstraties aangelegd om de wortelvliegaantasting te beperken. Op 6 peenpercelen was de aantasting te gering om hier uitspraken over te doen. Het maximaal percentage aangetaste wortels lag voor deze percelen onder de 3%. Op het perceel wortelpeterselie was de aantasting wel voldoende. De oliën hebben een natuurlijke oorsprong (geëxtraheerd uit planten) en worden als geurstof en niet als gewasbeschermingsmiddel gebruikt. Immers de wortelvlieg wordt niet gedood maar misleid. De methode werkt selectief omdat alleen insecten die peen met behulp van geur vinden, worden beïnvloed. Zij hebben meer moeite met het vinden van zo’n peenperceel, of kunnen dit in zijn geheel niet vinden. Indien de methode werkt kan deze zowel in de biologische als in de gangbare teelt gebruikt worden. In 2010 is er meer budget beschikbaar voor onderzoek naar de wortelvlieg waardoor we eind 2010 een beter inzicht hebben of deze methode in de praktijk perspectieven biedt

Agonistic and antagonistic estrogens in licorice root (Glycyrrhiza glabra)

The roots of licorice (Glycyrrhiza glabra) are a rich source of flavonoids, in particular, prenylated flavonoids, such as the isoflavan glabridin and the isoflavene glabrene. Fractionation of an ethyl acetate extract from licorice root by centrifugal partitioning chromatography yielded 51 fractions, which were characterized by liquid chromatography–mass spectrometry and screened for activity in yeast estrogen bioassays. One third of the fractions displayed estrogenic activity towards either one or both estrogen receptors (ERs; ERa and ERß). Glabrene-rich fractions displayed an estrogenic response, predominantly to the ERa. Surprisingly, glabridin did not exert agonistic activity to both ER subtypes. Several fractions displayed higher responses than the maximum response obtained with the reference compound, the natural hormone 17ß-estradiol (E2). The estrogenic activities of all fractions, including this so-called superinduction, were clearly ER-mediated, as the estrogenic response was inhibited by 20–60% by known ER antagonists, and no activity was found in yeast cells that did not express the ERa or ERß subtype. Prolonged exposure of the yeast to the estrogenic fractions that showed superinduction did, contrary to E2, not result in a decrease of the fluorescent response. Therefore, the superinduction was most likely the result of stabilization of the ER, yeast-enhanced green fluorescent protein, or a combination of both. Most fractions displaying superinduction were rich in flavonoids with single prenylation. Glabridin displayed ERa-selective antagonism, similar to the ERa-selective antagonist RU 58668. Whereas glabridin was able to reduce the estrogenic response of E2 by approximately 80% at 6¿×¿10-6 M, glabrene-rich fractions only exhibited agonistic responses, preferentially on ERa

Beetle eater beheerst de aspergekever bij de oogst van groene asperges in 2010

In Canada is een grote stofzuiger die voor of achter een tractor bevestigd kan worden “Beetle Eater” genaamd, gebruikt ter bestrijding van de coloradokever in aardappelen. Biologische telers hebben zo’n apparaat gekocht om hem in te zetten ter bestrijding van de wortelvlieg in peen. De resultaten vielen tegen en het apparaat is na twee jaar experimenteren niet meer gebruikt. In 2010 is de machine getest in groene asperges tegen de aspergekever op een gangbaar bedrijf in Noord - Brabant. Omdat groene asperges bij gunstige weersomstandigheden dagelijks geoogst worden, is het lastig om tegen dit insect gewasbeschermingsmiddelen in te zetten vanwege de veiligheidstermijn. Door de Beetle eater 1 of 2 keer (direct na elkaar) in te zetten worden de aspergekevers met 50 of 74% gereduceerd. De asperge oogsters merkten meteen wanneer de machine was ingezet omdat het aantal eitjes op de aspergestengels duidelijk afnam. Door de Beetle eater regelmatig in te zetten bleven het aantal afgezette eitjes op de stengels beperkt en zijn het gehele seizoen geen groene asperges bij deze teler afgekeurd en geen asperges daardoor aangemerkt als kwaliteit II. Een aandachtspunt is wel dat na iedere behandeling aspergestengels afbreken. Dit komt enerzijds omdat de rijafstand niet correspondeerde met de zuigmonden van de Beetle eater (scheelde 5 cm) en anderzijds omdat bij oudere percelen de aspergestengels verder uit het hart van de rug kunnen groeien. Door de zuigmond aan te passen (verbreden en iets te vergroten) is de verwachting dat het afbreken van de stengels beperkt wordt

Relationship Between Symptoms and Health‐Related Quality of Life in Patients Treated for Hypertension

Peer Reviewedhttp://deepblue.lib.umich.edu/bitstream/2027.42/90331/1/phco.24.4.344.33177.pd

Assessing the Learning Environment at the University of Michigan Medical School Through a National Collaboration

The Learning Environment Study involves 28 medical schools belonging to the Innovative Strategies for Transforming the Education of Physicians (ISTEP): an initiative founded by the American Medical Association in 2006. ISTEP is a unique medical education research collaborative that brings together individuals and institutions across the continuum of student/physician learning with a mission to foster evidence-based changes in physician education that will improve patient care. In early 2010, ISTEP developed a protocol to examine the undergraduate medical education environment: a prospective, repeated measures, longitudinal research design, employing a diverse set of established measures. The class of 2014 became the first cohort enrolled in this study, with 11 schools participating. A second cohort from the class of 2015 became the second cohort with 25 schools participating. The results reported here summarize the University of Michigan Medical School data for student empathy, patient-provider orientation, ways of coping, tolerance for ambiguity, and their perceptions of the learning environment at UMMS.http://deepblue.lib.umich.edu/bitstream/2027.42/91290/1/poster1.pdfhttp://deepblue.lib.umich.edu/bitstream/2027.42/91290/3/MEDI01poster.pd

Biologische tripsbeheersing in prei in 2008

In diverse vollegrondsgewassen (ui, kool, prei en aardbei) kan trips zowel in gangbare als biologische bedrijven grote problemen opleveren. Trips heeft betrekkelijk weinig natuurlijke vijanden. Vooral roofwantsen komen op trips haarden af en kunnen de populatiegroei afremmen. Rooftrips, roofmijten en spinnen zijn andere, mogelijke natuurlijke vijanden, maar hun belang is grotendeels onbekend. Biologische telers hebben weinig mogelijkheden om tripsen te beheersen. Daarom zijn er in een biologische vollegrondsteelt van prei maatregelen onderzocht die de aanwezige natuurlijke vijanden kunnen stimuleren zoals de aanleg van een bloemenrand, het toedienen van compost en het uitzetten van roofmijte

Medical Students' Problem-Solving Skills Predict How They Experience Medical School

Ob jective The learning environment impacts medical students’ motivation, attitudes, academic performance, and professionalism. Aspects of the learning environment— faculty and administrative treatment of students, student social experiences, consequences for intellectual honesty and ethical integrety—constitute a “hid- den curriculum” which every medical school must strive to improve. As part of the American Medical Association’s Innovative Strategies for Transforming the Education of Physicians (ISTEP) initiative, the Learning Environment Study (LES), we sought psychological predictors of student subjective experience of the learning environment. We predicted that a measure of students’ tendency to react to difficult situations immediately upon matriculation would predict how they rated various aspects of their medical school experience at the end of their second year. Methods 155 undergraduate medical students from the classes of 2014 and 2015 com- pleted a subset of the Ways of Coping Scale (WCS: 22 items comprising 8 validated subscores, Folkman & Lazarus, 1986) at the time of matriculation and the Medical Student Learning Environment Scale (MSLES: 17 items an- alyzed individually, Rosenbaum, et al, 2007) at the end of their second year. We performed multiple regression Ratings on each MSLES item by the 8 WCS subscores. Results Social aspects of medical school were rated more positively by students with higher Planful Problem-Solving and Positive Reappraisal scores: these students make conscious efforts to actively, productively address their difficult situations. In contrast, students with high Escape Avoidance scores gave lower ratings for “Students gather together for informal activities.” Students who were more emotionally controlled (high Self-Controlling scores) found the school administration less likely to take meaningful action to support students and that students were reluctant to share their troubles with each other. Student who tend to seek Social Support when dealing with problems had difficulties finding time for interests outside of medicine and reported intense competition for grades. Conclusions Students’ experience of medical school is to some extent a function of their general approach to problem-solving. To improve the learning environment, schools should be sensitive to students’ differences in this regard. Encouraging students to use planful problem-solving and positive reappraisal may have pos- itive benefits. This analysis represents one only school and an analysis of the larger multi-institutional ISTEP LES dataset may challenge the consistency of these results across schools.http://deepblue.lib.umich.edu/bitstream/2027.42/97017/1/Stansfield2013WaysofCoping-abstract.pdfhttp://deepblue.lib.umich.edu/bitstream/2027.42/97017/3/CGEA2013-Stansfield.pd

Bestrijding van naaktslakken met UVC-licht

In dit rapport wordt het effect van UVC-behandelingen op slakken onderzocht, toegepast in proefveldverband bij het gewas wintertarwe en uitgevoerd in het najaar van 2010

Biologische tripsbeheersing in prei 2008-2010

In diverse vollegrondsgewassen (ui, kool, prei en aardbei) kan trips zowel in gangbare als biologische bedrijven grote problemen opleveren. Trips heeft betrekkelijk weinig natuurlijke vijanden. Vooral roofwantsen komen op trips haarden af en kunnen de populatiegroei afremmen. Rooftrips, roofmijten en spinnen zijn andere, mogelijke natuurlijke vijanden, maar hun belang is grotendeels onbekend. Biologische telers hebben weinig mogelijkheden om tripsen te beheersen. Daarom zijn er in een biologische vollegrondsteelt van prei maatregelen onderzocht die de aanwezige natuurlijke vijanden kunnen stimuleren zoals de aanleg van een bloemenrand, het toedienen van compost en het uitzetten van roofmijten