856 research outputs found
Bladschade bij Monocotylen: Verslag van een workshop/thema bijeenkomst
Veel siergewassen krijgen bladschade bij veranderende groeiomstandigheden (bv. overgang licht/donker bij CAM planten, geremde verdamping bij C3 planten). Bladschade vermindert de sierwaarde en is daarmee een belangrijke kostenpost in de sierteelt. In het verleden is veel onderzoek gedaan om methodes te vinden om de schade te verminderen. Voor veel gewassen is dit helaas nog niet met de gewenste reproduceerbaarheid gelukt. Onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven heeft aangetoond dat de gevoeligheid voor bladschade bij Aechmea tussen rassen varieert. Dit wordt in de praktijk ook bij andere gewassen gezien. Uit dit onderzoek blijkt dat de gevoeligheid voor een groot gedeelte bepaald wordt door de chemische samenstelling van de celwand. In planten bestaan wel grofweg twee type celwanden. In de dicotylen komen vooraal celwanden voor waarbij een cellulose net versterkt wordt door een pectine netwerk, die calcium ionen kunnen binden. Monocotylen planten blijken vaak celwanden te hebben waarbij pectine en calcium een heel beperkte rol spelen, en waar de functie van de pectine overgenomen wordt door andere stoffen, GAX’s genoemd. De mate waarin deze GAX’s vertakt zijn bepaalt de flexibiliteit van de celwand. Gevoelige rassen hebben minder flexibele celwanden, die breken als de inwendige spanning te hoog wordt, en dat geeft bladschade. Rassen met een flexibele celwand vangen veranderingen in de inwendige spanning beter op en hebben daarom veel minder bladschade
Technological learning for innovating towards sustainable cultivation practices: the Vietnamese smallholder rose sector
Deregulation and globalisation has altered the views of public involvement in development and led to strategies focusing on private sector participation. An implicit assumption seems to be that these linkages will enhance the technological capacity of smallholder producers by way of more cost-efficient technologies trickling down through the value chain or by quality requirements inducing best practices. The argument put forward in this paper is that sustainable non traditional agricultural chain development requires more purposeful actions and institutional transitions, both in the public and private spheres, targeting improved upstream innovative capacities. Empirical findings from a Dutch-Vietnamese partnership on sustainable floriculture development are used. Research revealed that the pest and disease control solutions applied by smallholder rose growers were incremental adaptations of experiences obtained in former food crop cultivation practices. Floriculture however may require more drastic changes in cultivation practices to make the sector more environmentally benign. In the case of smallholder Vietnamese flower producers, this implies adaptation of knowledge and skills currently not present. An important hindrance in promoting this knowledge and skills appears to be the weak vertical linkages between flower growers and public and private research and development organizations
Toepassing assimilatiebelichting bij Bromelia: belichtingsniveau en belichtingsduur in relatie tot voeding
Tussen september 2007 en april 2008 is een teeltonderzoek uitgevoerd bij Wageningen UR Glastuinbouw in Bleiswijk teneinde meer kennis te verkrijgen over de optimale belichtingniveaus en belichtingduur bij Bromelia, in interactie met de voeding EC. Voor de proef is belichting geïnstalleerd met oplopende intensiteit in de lengterichting van de kas van 17 - 155 µmol¿m-2¿s-1 (~ 1200 - 10200 Lux). In de breedte richting van de kas kregen de planten water met 4 verschillende EC niveaus: 0.6, 1.0, 1.5 en 2.0 mS/cm. Van de drie gebruikte Bromelia soorten kent één soort CAM-fotosynthese en twee soorten C3-fotosynthese. Deze drie soorten zijn in de combinaties van bemesting en belichting gekweekt. In de ene kas werd maximaal 12 uur en in de andere kas maximaal 16 uur belicht. De beste resultaten zijn bereikt bij Guzmania `Tempo¿ met een voedings-EC van 1,5 bij een lichtintensiteit van 80 tot 100 µmol¿m-2¿s-1PAR gedurende de maximale belichtingsduur van 12 uur. De optimale EC voor Vriesea poelmanii `Barbara¿ was ook 1,5, maar bij deze soort was het maximaal toelaatbare belichtingsniveau 45 µmol¿m-2¿s-1PAR gedurende maximaal belichting van 12 uur om een kwalitatief goede plant te produceren. Voor Neoregelia carolinae geldt dat het beste resultaat in de proef bereikt is met EC 2,0 waarbij het optimale lichtniveau tussen de 60 - 90 µmol¿m-2¿s-1PAR lijkt te liggen. Neoregelia reageerde positief op de langere belichtingsduur van maximaal 16 uu
Verkenning mogelijkheden om energie-efficiëntie in de rozenteelt te verbeteren. Een modelstudie
Energie is verreweg de grootste kostenpost in de rozenteelt (ca. 40%) en is de afgelopen jaren sterk toegenomen door de toename van de belichtingsintensiteit en van het aantal belichtingsuren. De rentabiliteit staat de laatste jaren onder druk. Met als doel energiebesparing met behoud van rendabiliteit en als uitgangspunt geen grote aanpassingen in kasuitrusting of technologie zijn op basis van divers onderzoek een viertal alternatieve teeltstrategieën beschreven met potentie de energie'input in MJ per tak te verlagen. Om inzicht te geven in de te bereiken energiebesparing en in de consequenties voor de productie, de kwaliteit, en het economisch rendement zijn de strategieën na bepaling van de uitgangspunten met energetische en economische berekeningen vergelegen met een referentieteelt (KWIN 2008). De gehanteerde prijzen voor gas en elektriciteit zijn gebaseerd op het prijsniveau van december 200
Predatieproeven met nieuw ontdekte natuurlijke vijanden van weekhuidmijten
Tarsonemids (Fam. Tarsonemidae) are an increasing problem in the cultivation of ornamentals. In Bromelia, they cause dammage as necrotic spots or redish stripes in the leaves and malformations of the inflorescence. Because of their tiny size and their hidden habitat, they are difficult to be controlled by predatory mites. Upon request by the Bromelia Growers Comitee of LTO Groeiservice and financed by the Horticultural Product Board, a small laboratory research has been conducted in order to find evidence of the predation by predatory mites. Five predatory mites were selected as potential predators of the Tarsonemidae mites due to their nutrional preferences, living environment and size. Four of the five selected mites, namely Neoseiulus reductus , Neoseiulus alpinus, Typhlodromips montdorensis en Neoseiulus barkeri showed a very good predatory behaviour on the offered prey. All of them notice the prey very soon and proceeded to what resulted in a very high percentage in succesfull predation. The predatory mite isolated from infected Bromelia plants, Lasioseius fimetorum was unexpectedly totally not interested in the offered prey, often walked over it without noticing it and did no efforts at all to feed himself with the prey. The results can increase the chance of succesful control of this pest in Bromelia. A necessary condition is that the predatory mites can colonize the host plants. Therefore, it is recommended to perform tests in order to evaluate the colonization of the crop at the plant level with the succesful predatory mites
Onderzoek naar de relaties tusen snoeimethode, klimaat en wortelrot bij Snijanthurium
Niet door pathogeen veroorzaakte wortelafsterving leidt bij Anthurium tot plantvergeling, plantstrekking, en het soms massaal wegvallen van planten in de praktijk. Het Productschap Tuinbouw heeft een onderzoek gefinancieerd dat tussen April 2010 en April 2011 bij Wageningen UR Glastuinbouw in Bleiswijk is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de oorzaken van de wortelafsterving. Onderzocht is of de methode van bladsnoei een rol speelt in het optreden van wortelrot bij de soorten Tropical en Midori. Met de drie toegepaste methodes “Jong Blad Breken Continu”, “Jong Blad Breken met vervanging van 1 blad” en “Blad halveren” is wortelrot opgetreden in beide cultivars, waarbij Midori veel gevoeliger bleek dan Tropical. De mate waarin wortelrot zich voordeed was, vooral na de winter, het ergste in de behandeling “continu Jong Blad Breken”. Bij deze behandeling waren de planten ook het slechtst in bladkwaliteit, hadden het minste blad en produceerden ze iets minder bloemen, van slechtere kwaliteit en houdbaarheid. De oorzaak lijkt eerder een verstoring van de assimilaten- dan van de hormonalehuishouding van de plant. Vervolg onderzoek moet uitwijzen of andere methodes voor bladsnoei en teeltsystemen met meer ruimte voor de wortels ook tot wortelrot leide
Monitoring of climate variables in semi-closed greenhouses
Growers and Dutch government have concluded a covenant in which they express the ambition to reduce the carbon footprint of greenhouse production in order to improve the energy neutrality of newly built greenhouses. Conditioned cultivation in (semi-)closed greenhouses is seen as one of the instruments to reach this goal. It is appointed in the covenant to arrive in 2011 at 700 ha and in 2020 at 2,500 ha semi-closed greenhouses. This paper describes the instruments used to monitor the results of conditioned cultivation in eight semi-closed greenhouses in practice. It addresses the monitoring process, the installations involved and highlights some of the measured data
Het Nieuwe Telen Anthurium: Ontwerpen en doorrekenen van een energiezuinig teeltconcept
“Het Nieuwe Telen” is substantieel energiezuiniger telen, met inzet van technieken om de warmtevraag te beperken en een optimaal teeltklimaat te handhaven. In diverse gewassen heeft het toepassen van verschillende elementen uit “Het Nieuwe Telen” geleid tot een substantiële verlaging van het energieverbruik en tegelijkertijd tot een verbetering van de kwaliteit bij gelijkblijvende productie. Anthuriumtelers zien in Het Nieuwe Telen ook interessante maatregelen voor hun gewas, die zouden kunnen bijdragen aan het verlagen van het energiegebruik en tegelijkertijd aan het oplossen van diverse kwaliteitsproblemen die zich in de huidige teeltwijze voordoen. De huidige teeltwijze kenmerkt zich door een, in vergelijking met andere teelten, laag energiegebruik. De lage bloemprijzen van de afgelopen jaren hebben ervoor gezorgd dat het besparen op de kosten (energie en arbeid) belangrijker is geworden dan de productie of de kwaliteit.In overleg met een groep telers en voorlichters uit diverse regio’s en uit België is een “referentieteelt” omschreven, met nadruk op energieverbruik en twee kwaliteitsaspecten: blauwverkleuring en glazigheid na de oogst (productkwaliteit) en rek van de internodia (gewaskwaliteit). Vervolgens zijn in een paar werkbijeenkomsten allerlei mogelijkheden besproken om energie te besparen met aandacht voor de genoemde kwaliteitsaspecten. Het energieverbruik van de meest kansrijke mogelijkheden is na selectie berekend met behulp van een kasklimaatmodel; de te verwachten effecten op de kwaliteit zijn met behulp van uit de literatuur beschikbare gegevens geanalyseerd. Het onderzoek is door Productschap Tuinbouw en Ministerie van LNV binnen het programma Kas als Energiebron gefinancier
Kwantificeren effecten CO2 doseren bij Anthurium
CO2 enrichment is not a year round practice in the cultivation of Anthurium andreanum in The Netherlands, but is mostly related to the heat demand in the greenhouse, which means that there is only sufficient CO2 available when the heating is on. Because of great efforts on energy saving measures, the number of hours in which CO2 is supplied has been only declining in the recent years. The expected benefits of CO2 dosage, based on growers experience, are too low to justify the investment and running costs of a system with continuous CO2 dosage, especially in times of very low flower prices. To evaluate whether the actual cost of continuous CO2 supply can be paid back by extra production and quality, a one year lasting greenhouse experiment was designed in which 2 levels of CO2 (500 ppm and 800 ppm) were continuously supplied to the varieties of Anthurium andreanum ‘Tropical’ and ‘Midori’ and compared to ambient level (+/- 380 ppm). The experiment has shown that CO2 enrichment with 800 ppm significantly affects the number of harvested ‘Midori’ flowers (+10%), but does not significantly affects production numbers in ‘Tropical’. However, flower diameter, stem length, flower fresh and dry weight are positively affected in both cultivars. Because of the better prices paid for the flowers with bigger diameters, is the CO2 enrichment economically interesting for ‘Tropical’. ‘Midori’ prices are less affected by the flower diameter, and therefore is the economic result of enrichment only economically interesting for the 800 ppm, Supply of 500 ppm has too little impact on production and quality to be interesting. The results suggest also that there might be room for improvement of the CO2 supply (a better match between demand and supply)
Teeltbegeleiding semi-gesloten Phalaenopsis
Vier Phalaenopsisbedrijven met een semi-gesloten kas met warmtepomp zijn gedurende twee jaar gemonitord en begeleid op het gebied van teelt, klimaat en energiegebruik. Een warmtepomp in een semi-gesloten kas is energiezuiniger dan een koelmachine, omdat de vrijkomende warmte in een Phalaenopsisteelt benut wordt voor het realiseren van een hoge temperatuur in de opkweekfase en voor het realiseren van een snelle droging van het gewas na iedere gietbeurt. Tijdens het project zijn diverse aspecten naar voren gekomen. Onder andere dat het warmtegebruik van Phalaenopsisbedrijven zeer hoog kan oplopen, en dat de warmtepomp lang niet altijd de grootste warmtebron is (zie Figuur a). Bovendien is de warmtepomp niet de grootste vrager van elektriciteit. Voor belichting is namelijk veel meer elektriciteit nodig (zie Figuur b). Verder is gebleken dat het koelen van onderen minder koelwater vergt dan het koelen van bovenaf. Alleen blijkt het van onderen af moeilijker om te ontvochtigen met LBK’s die niet kunnen herverwarmen
- …