6 research outputs found

    Long-term trends in survival of a declining population: the case of the little owl (Athene noctua) in the Netherlands

    Get PDF
    The little owl (Athene noctua) has declined significantly in many parts of Europe, including the Netherlands. To understand the demographic mechanisms underlying their decline, we analysed all available Dutch little owl ringing data. The data set spanned 35 years, and included more than 24,000 ringed owls, allowing detailed estimation of survival rates through multi-state capture–recapture modelling taking dispersal into account. We investigated geographical and temporal variation in age-specific survival rates and linked annual survival estimates to population growth rate in corresponding years, as well as to environmental covariates. The best model for estimating survival assumed time effects on both juvenile and adult survival rates, with average annual survival estimated at 0.258 (SE = 0.047) and 0.753 (SE = 0.019), respectively. Juvenile survival rates decreased with time whereas adult survival rates fluctuated regularly among years, low survival occurring about every 4 years. Years when the population declined were associated with low juvenile survival. More than 60% of the variation in juvenile survival was explained by the increase in road traffic intensity or in average temperature in spring, but these correlations rather reflect a gradual decrease in juvenile survival coinciding with long-term global change than direct causal effects. Surprisingly, vole dynamics did not explain the cyclic dynamics of adult survival rate. Instead, dry and cold years led to low adult survival rates. Low juvenile survival rates, that limit recruitment of first-year breeders, and the regular occurrence of years with poor adult survival, were the most important determinants of the population decline of the little owl

    Long-term trends in survival of a declining population: the case of the little owl (Athene noctua) in the Netherlands

    Get PDF
    The little owl (Athene noctua) has declined significantly in many parts of Europe, including the Netherlands. To understand the demographic mechanisms underlying their decline, we analysed all available Dutch little owl ringing data. The data set spanned 35 years, and included more than 24,000 ringed owls, allowing detailed estimation of survival rates through multi-state capture–recapture modelling taking dispersal into account. We investigated geographical and temporal variation in age-specific survival rates and linked annual survival estimates to population growth rate in corresponding years, as well as to environmental covariates. The best model for estimating survival assumed time effects on both juvenile and adult survival rates, with average annual survival estimated at 0.258 (SE = 0.047) and 0.753 (SE = 0.019), respectively. Juvenile survival rates decreased with time whereas adult survival rates fluctuated regularly among years, low survival occurring about every 4 years. Years when the population declined were associated with low juvenile survival. More than 60% of the variation in juvenile survival was explained by the increase in road traffic intensity or in average temperature in spring, but these correlations rather reflect a gradual decrease in juvenile survival coinciding with long-term global change than direct causal effects. Surprisingly, vole dynamics did not explain the cyclic dynamics of adult survival rate. Instead, dry and cold years led to low adult survival rates. Low juvenile survival rates, that limit recruitment of first-year breeders, and the regular occurrence of years with poor adult survival, were the most important determinants of the population decline of the little owl

    Analyse ligging kustlijn Friese Waddeneilanden met extrapolaties

    No full text
    In opdracht van de hoofddirectie van de Rijkswaterstaat dient een beleidsanalytische studie naar de verdediging van de zandige Noordzeekust van Nederland te worden verricht. Dit onderzoek geschiedt in het kader van het landelijke project "Nota Kustverdediging". Via een behandeling door de Tweede Kamer en het Kabinet kan het rijksbeleid op grond van deze studie worden vastgesteld. Met de realisering van de bedoelde nota is de dienst Getijdewateren (DGW) van de Rijkswaterstaat belast. Alle kustdirecties moeten daarin een bijdrage leveren,welke voornamelijk bestaat uit het voorspellen van de toekomstige ligging van de kustlijn in de door die directies beheerde kuststroken. Wat de directie Friesland betreft, zijn dit de Noordzeekusten van de Waddeneilanden Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Door deze directie zijn inmiddels de notities ANW 88-16 en ANW 88-16a uitgebracht, welke respectievelijk in juni en oktober 1988 zijn verschenen. In deze notities is de verwachte ligging van de kust in de toekomstige jaren 1990, 1995, 2000, 2010, 2020, 2050 en 2090 neergelegd. De laatstgenoemde notitie is een update van de eerste omdat hierin de verkregen resultaten een voorlopig karakter droegen en omdat er in de aanpak van het onderzoek tussentijdse veranderingen en wijzigingen zijn aangebracht. Het verloop van het onderzoek en de toegepaste methoden zijn in de notities in verbale termen geschetst; de eerste notitie (ANW 88-16) kan inhoudelijk als gedeeltelijk achterhaald worden beschouwd. Dit geldt tevens voor enkele aspecten en de resultaten van de tweede notitie (ANW 88-16a). In rapport ANW 88-44 worden deze notities met de voorlopige resultaten samengevat terwijl daarin enkele gezichtspunten van dit rapport (ANW 88-35) zijn toegevoegd. In het voorliggende rapport zijn de mathematisch-statistische methoden van analyse en extrapolatie van het beschikbare waarnemingsmateriaal herzien en als zodanig aan de orde gesteld. De analyse en de resultaten van de extrapolaties hebben betrekking op de ligging van de kustlijn, waarvoor hier de gemiddelde afstand tussen de hoog- en laagwaterlijn tot aan de hoofdmeetlijn is genomen. Onder "kustlijn" wordt in dit rapport dus de ligging van punten halverwege het natte strand verstaan

    Voorspelling ligging kustlijn Friese waddeneilanden

    No full text
    In deze notitie wordt beknopt ingegaan op de methoden van onderzoek op grond waarvan uit het bestaande waarnemingsmateriaal extrapolaties van het toekomstige gedrag van de Noordzeekusten van de eilanden: Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog (overzicht zie bijlage 1) met de nodige reserve kunnen worden verkregen. Deze "reserve" is gekoppeld aan de onvermijdelijke twijfel, welke inherent is aan welke extrapolatie dan ook, want hoe verder men in de tijd extrapoleert, hoe groter de onzekerheid wordt omtrent de juistheid van de aldus geschatte uitkomsten. Ondanks eerder genoemde statistische bezwaren worden in deze notitie voor de jaren 1990, 1995, 2000, 2010, 2020, 2050 en 2090 de verwachte ligging van hoogwaterlijn (HW-lijn), laagwaterlijn (LW-lijn) en waar mogelijk van de duinvoet (DV-lijn) in enkele kenmerkende raaien van de bovengenoemde eilanden gepresenteerd. De gevolgde extrapolatiemethodiek wordt hier stapsgewijs toegelicht voor Terschelling aan de hand van tussenresultaten voor enkele kenmerkende raaien
    corecore