17 research outputs found
Focus on food outlets. Overview of potential indicators and data sources
De voedselomgeving bepaalt voor een groot deel wat mensen kopen, en dus of mensen gezond of ongezond eten. De voedselomgeving is alles wat kan bepalen wat we eten: van aanbod, prijzen, aanbiedingen, informatie en verkooppunten, tot sociale normen, culturele eetgewoonten en wettelijke afspraken. Ongezonde voeding vergroot de kans op overgewicht en chronische ziekten als hart- en vaatziekten en diabetes type 2. De Nederlandse overheid werkt daarom aan een voedselomgeving die mensen helpt om gezondere keuzes te maken. Om beleid te kunnen maken, is inzicht nodig in de verschillende onderdelen van de voedselomgeving. Het ministerie van VWS(Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ) wil daarom onder andere inventariseren hoe de verkooppunten van voedsel in kaart kunnen worden gebracht. Hieronder vallen alle verkooppunten van alle soorten voedsel, dus van groenteboer en supermarkt tot restaurant en snackbar. Het RIVM geeft voorbeelden hoe de verkooppunten in kaart kunnen worden gebracht (indicatoren) en welke informatie (databronnen) hierover in Nederland beschikbaar is. De twee belangrijkste indicatoren zijn: de ‘dichtheid’ en ‘nabijheid’ van verkooppunten. Met dichtheid bedoelen we hoeveel verkooppunten er in een bepaald gebied zijn, bijvoorbeeld hoeveel verkooppunten in een wijk. Bij nabijheid gaat het erom hoe ver een verkooppunt ligt van bijvoorbeeld een school of woonwijk. Om te kunnen bepalen welke indicatoren en databronnen te gebruiken zijn, moet eerst het doel van de monitor van de hele voedselomgeving duidelijk worden. Zo moet worden bepaald of de monitor nodig is om beleid over de voedselomgeving op landelijk niveau te ontwikkelen. Of juist om beleid over specifieke vraagstukken voor een gemeente te evalueren. Ook kan de mate waarin het voedselaanbod gezond en duurzaam is onderdeel van de monitor zijn. Het monitoren van de verkooppunten kan onderdeel zijn van een brede monitor van de voedselomgeving.What kinds of food people buy, and thus whether they eat healthily or unhealthily, is determined by their food environment. The food environment includes all factors that determine what we eat: from the food options available to us, prices, promotions, information and food outlets to social norms, cultural eating habits and legal agreements. Eating unhealthy increases the risk of obesity and chronic diseases like cardiovascular disease and type 2 diabetes. To address this issue, the Dutch Government is working to create a food environment that helps people make healthier choices. In order to develop policy, the government needs insight into the various aspects of the food environment. Among other things, the Ministry of Health, Welfare and Sport would like to explore ways to create an overview of food outlets. This includes all food outlets for all types of food, from greengrocers and supermarkets to restaurants and snack bars. RIVM gives examples of how food outlets could be identified (indicators) and which information (data sources) is available in the Netherlands. The two most important indicators are the ‘density’ and ‘proximity’ of food outlets. Density refers to how many food outlets there are in a particular area, for example the number of outlets in a neighbourhood. Proximity describes how far a food outlet is from places like a school or residential area. Before the government can decide which indicators and data sources to use, it must first clarify the purpose of monitoring the entire food environment. For instance, it must determine whether monitoring is needed to develop food environment policy at the national level, or to evaluate policy on specific issues for a particular municipality. The extent to which the food supply is healthy and sustainable could be included in the monitoring activities as well. Monitoring sales outlets could be part of a broad food environment monitoring project
Voedselverkooppunten in beeld. Een inventarisatie van mogelijke indicatoren en databronnen
De voedselomgeving bepaalt voor een groot deel wat mensen kopen, en dus of mensen gezond of ongezond eten. De voedselomgeving is alles wat kan bepalen wat we eten: van aanbod, prijzen, aanbiedingen, informatie en verkooppunten, tot sociale normen, culturele eetgewoonten en wettelijke afspraken. Ongezonde voeding vergroot de kans op overgewicht en chronische ziekten als hart- en vaatziekten en diabetes type 2. De Nederlandse overheid werkt daarom aan een voedselomgeving die mensen helpt om gezondere keuzes te maken. Om beleid te kunnen maken, is inzicht nodig in de verschillende onderdelen van de voedselomgeving. Het ministerie van VWS(Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ) wil daarom onder andere inventariseren hoe de verkooppunten van voedsel in kaart kunnen worden gebracht. Hieronder vallen alle verkooppunten van alle soorten voedsel, dus van groenteboer en supermarkt tot restaurant en snackbar. Het RIVM geeft voorbeelden hoe de verkooppunten in kaart kunnen worden gebracht (indicatoren) en welke informatie (databronnen) hierover in Nederland beschikbaar is. De twee belangrijkste indicatoren zijn: de ‘dichtheid’ en ‘nabijheid’ van verkooppunten. Met dichtheid bedoelen we hoeveel verkooppunten er in een bepaald gebied zijn, bijvoorbeeld hoeveel verkooppunten in een wijk. Bij nabijheid gaat het erom hoe ver een verkooppunt ligt van bijvoorbeeld een school of woonwijk. Om te kunnen bepalen welke indicatoren en databronnen te gebruiken zijn, moet eerst het doel van de monitor van de hele voedselomgeving duidelijk worden. Zo moet worden bepaald of de monitor nodig is om beleid over de voedselomgeving op landelijk niveau te ontwikkelen. Of juist om beleid over specifieke vraagstukken voor een gemeente te evalueren. Ook kan de mate waarin het voedselaanbod gezond en duurzaam is onderdeel van de monitor zijn. Het monitoren van de verkooppunten kan onderdeel zijn van een brede monitor van de voedselomgeving
Spotlight on the sale of Wheel of Five products in supermarkets and the out-of-home sector. Advice on setting up a monitor
Gezonde voeding verkleint de kans op chronische ziekten. Daarom beveelt de overheid aan om vooral producten uit de Schijf van Vijf te eten. Maar Nederlanders eten en drinken minder van deze producten dan wordt aanbevolen, en juist veel producten die erbuiten vallen, zoals snacks en frisdranken. In het Nationaal Preventieakkoord heeft de overheid met supermarkten, de horeca en catering afgesproken dat zij elk jaar meer producten uit de Schijf van Vijf verkopen. Het ministerie van VWS wil weten of dit inderdaad gebeurt en of ook er minder producten worden verkocht die buiten de Schijf van Vijf vallen. VWS heeft het RIVM en het Voedingscentrum gevraagd of het mogelijk is om de verkoop van Schijf van Vijf-producten in supermarkten in kaart te brengen en te volgen (monitoren). Het RIVM en het Voedingscentrum geven aan welke organisaties informatie hebben of producten in supermarkten binnen de Schijf van Vijf vallen en hoeveel daarvan zijn verkocht. Ook wordt geadviseerd hoe de informatie uit deze verschillende bronnen zo goed mogelijk aan elkaar kan worden gekoppeld. In de zogeheten Levensmiddelendatabank staan verschillende gegevens over de producten die in supermarkten worden verkocht, onder andere of ze binnen de Schijf van Vijf vallen. De streepjescodes van producten kunnen worden gekoppeld aan verkoopcijfers. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is een van de partijen die inzicht hebben in hoeveel er van bepaalde producten in Nederlandse supermarkten is verkocht. Verder onderzoek naar de koppeling van de gegevens is nodig om de methode te verfijnen. Het advies richt zich nu nog alleen op de verkoop van producten uit de Schijf van Vijf in de supermarkten. Mogelijkheden worden gegeven om de methode uit te breiden naar de horeca en catering. Later moet nog uitgewerkt worden hoe de opeenvolgende rondes van de monitor kunnen worden opgezet en hoe deze kan aansluiten op bestaande monitors, zoals de Voedselconsumptiepeiling (VCP) en de Monitor productverbetering. Zo kunnen de monitors elkaar aanvullen en laten zien of het voedselaanbod en het voedingspatroon in de loop van de tijd daadwerkelijk verbeteren.A healthy diet reduces the risk of chronic diseases. As such, the government recommends mainly eating products from the Wheel of Five. However, the Dutch eat and drink less of these products than is recommended. Instead, they eat many products that fall outside the scope of these recommendations, such as snacks and soft drinks. In the National Prevention Agreement (NPA), the government agreed with supermarkets and the hospitality and catering industry that they will sell more products from the Wheel of Five each year. The Ministry of Health, Welfare and Sport wants to know whether this is actually happening and also whether fewer products that fall outside the Wheel of Five are being sold. The Ministry of Health, Welfare and Sport asked the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the Netherlands Nutrition Centre (Voedingscentrum) whether it is possible to identify and monitor the sale of Wheel of Five products in supermarkets. RIVM and the Netherlands Nutrition Centre have indicated which organisations have information on whether products in supermarkets fall within the Wheel of Five and how many of them have been sold. They have also issued advice on how the information from these different sources can be linked as effectively as possible. The Dutch branded food database LEDA (Levensmiddelendatabank) contains various data on the products sold in supermarkets, including whether they fall within the Wheel of Five. The barcodes of products can be linked to sales figures. Statistics Netherlands (CBS) is one of the parties that has insights into the quantities of products sold in Dutch supermarkets. Further research into the linking of the data is required in order to refine the method. The advice currently only focuses on the sale of products from the Wheel of Five in supermarkets. It gives possibilities for expanding the method to the hospitality and catering industry. Later, it will be necessary to elaborate on how the successive rounds of the monitor can be set up and how these can be connected to existing monitors, such as the Dutch National Food Consumption Survey (VCP) and the Product Improvement Monitor. This will allow the various monitors to complement each other and show whether the food supply and the diet are actually improving over time
New criteria for product improvement. Levels of salt, saturated fat and sugar for food groups
Nederlanders eten gemiddeld te veel zout, verzadigd vet en suiker, vooral via bewerkte voedingsmiddelen. De Nederlandse overheid wil dat fabrikanten minder zout en suiker aan voedingsmiddelen toevoegen en bijvoorbeeld een deel van het verzadigd vet vervangen door onverzadigd vet. Zo krijgen mensen toch minder van deze stoffen binnen als zij dezelfde bewerkte voedingsmiddelen blijven eten. In 2022 start de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV). Deze aanpak is bedoeld om verbeteringen in de samenstelling van bewerkte voedingsmiddelen, die via eerdere afspraken in gang zijn gezet, te versnellen. Het doel is ook om productverbetering uit te breiden naar alle bewerkte voedingsmiddelen in verschillende kanalen: niet alleen in supermarkten maar bijvoorbeeld ook in restaurants. De bedoeling is dat fabrikanten de samenstelling van voedingsmiddelen zo veel mogelijk aanpassen. Hiervoor zijn nu per voedingsmiddelengroep grenswaarden opgesteld voor de hoeveelheid zout, verzadigd vet en/of suiker. Het RIVM heeft dat samen met het Voedingscentrum en de HAS Hogeschool gedaan. Per voedingsstof (zout, verzadigd vet, suiker) zijn er drie grenswaarden (laag, midden, hoog), op basis waarvan voedingsmiddelen zijn ingedeeld. Het ministerie van VWS heeft de doelen voor de productverbetering bepaald. Bijvoorbeeld dat minimaal vijftig procent van de voedingsmiddelen onder de laagste grenswaarde zit. De NAPV maakt het mogelijk dat voedingsmiddelen stapsgewijs verbeteren. Zo kunnen fabrikanten van voedingsmiddelen die al onder de hoogste grenswaarde zijn gekomen, eraan werken om ze onder de middelste grenswaarde te laten vallen. Het RIVM gaat de komende jaren de veranderingen in de samenstelling van voedingsmiddelen volgen en kijken of de doelen worden behaald. Het plan voor de nieuwe aanpak is een onderdeel van het Preventieakkoord. Via het Preventieakkoord werken verschillende organisaties eraan om het aantal mensen met (ernstig) overgewicht te laten dalen. Zo worden ook ziekten die daarmee te maken hebben, zoals hart- en vaatziekten en diabetes voorkomen. De meeste bewerkte voedingsmiddelen vallen ook na de aanpassingen niet binnen de Schijf van Vijf. Het blijft belangrijk om via een gezond voedingspatroon minder ongezonde voedingsstoffen binnen te krijgen.On average, Dutch people eat too much salt, saturated fat and sugar, particularly through their consumption of processed foods. To combat this, the Dutch government would like manufacturers to add less salt and sugar to foods and, for example, replace some of the saturated fat with unsaturated fat. That way, people consume less of these substances even if they keep eating the same processed foods. The National Approach to Product Improvement (Nationale Aanpak Productverbetering, NAPV in Dutch) is set to start in 2022. This approach is intended to speed up the improvements to processed food composition that are already under way due to previously made agreements, and to increase their scope to include all processed foods. Additionally, the approach aims to improve foods in more channels – not just in supermarkets, but in restaurants as well, for example. The intention is for manufacturers to adapt the composition of their food products as far as possible. Therefore, ceiling limits for quantities of salt, saturated fat and/or sugar have now been developed by RIVM together with the Netherlands Nutrition Centre and HAS University of Applied Sciences. There are three ceiling limits (low, middle, high) for each nutrient, with foods being classified in the appropriate band. The Ministry of Health, Welfare and Sport established the objectives for this product improvement effort. To take an example, at least fifty percent of foods must be below the lowest ceiling limit. This approach will enable step-by-step improvements to food. For instance, manufacturers of foods that have already met the requirements for the highest ceiling limit might strive to let these foods drop below the middle limit. Over the next few years, RIVM will be measuring the changes in the composition of foods, and monitoring whether the objectives are met. The plan for the new approach is part of the National Prevention Agreement. This Agreement sees various organisations working together on reducing overweight (and obesity) in the population and preventing diseases associated with overweight, such as cardiovascular disease and diabetes. Even after being adjusted, most processed foods will not end up in the food-based dietary guidelines for the Netherlands known as the Wheel of Five. As such, reducing unhealthy food consumption through a healthy diet is still very important
Determination of picogram levels of midazolam, and 1- and 4-hydroxymidazolam in human plasma by gas chromatography-negative chemical ionization-mass spectrometry.
Midazolam is a widely accepted probe for phenotyping cytochrome P4503A. A gas chromatography-mass spectrometry (GC-MS)-negative chemical ionization method is presented which allows measuring very low levels of midazolam (MID), 1-OH midazolam (1OHMID) and 4-OH midazolam (4OHMID), in plasma, after derivatization with the reagent N-tert-butyldimethylsilyl-N-methyltrifluoroacetamide. The standard curves were linear over a working range of 20 pg/ml to 5 ng/ml for the three compounds, with the mean coefficients of correlation of the calibration curves (n = 6) being 0.999 for MID and 1OHMID, and 1.0 for 4OHMID. The mean recoveries measured at 100 pg/ml, 500 pg/ml, and 2 ng/ml, ranged from 76 to 87% for MID, from 76 to 99% for 1OHMID, from 68 to 84% for 4OHMID, and from 82 to 109% for N-ethyloxazepam (internal standard). Intra- (n = 7) and inter-day (n = 8) coefficients of variation determined at three concentrations ranged from 1 to 8% for MID, from 2 to 13% for 1OHMID and from 1 to 14% for 4OHMID. The percent theoretical concentrations (accuracy) were within +/-8% for MID and 1OHMID, within +/-9% for 4OHMID at 500 pg/ml and 2 ng/ml, and within +/-28% for 4OHMID at 100 pg/ml. The limits of quantitation were found to be 10 pg/ml for the three compounds. This method can be used for phenotyping cytochrome P4503A in humans following the administration of a very low oral dose of midazolam (75 microg), without central nervous system side-effects