16 research outputs found

    Water quality on farm lands : Evaluation of the Dutch fertilizer and manure policy 2012

    No full text
    In de Klei- en Veenregio, gelegen in West- en Noord-Nederland, is de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater van landbouwbedrijven gemiddeld lager dan de nitraatnorm. In de Zand- en Lössregio van Nederland ligt deze concentratie in het bovenste grondwater gemiddeld gezien boven deze norm. De verschillen tussen de regio's worden mede bepaald door verschillen in het vermogen van de bodem om nitraat af te breken. In de Zandregio (Noord-, Oost- en Zuid-Nederland) is, als gevolg van het mestbeleid, de nitraatconcentratie tussen 1992 en 2002 aanzienlijk gedaald, waarna deze lijkt te zijn gestabiliseerd. Dit blijkt uit de RIVM-bijdrage aan de vierjaarlijkse evaluatie van de Meststoffenwet. De Meststoffenwet is de nationale uitwerking van de Europese Nitraatrichtlijn uit 1991 en heeft als doel de waterkwaliteit op landbouwbedrijven te verbeteren. De grootste daling in het bovenste grondwater van de Zandregio heeft plaatsgevonden bij de melkveebedrijven. Op deze bedrijven is de nitraatconcentratie nu het laagst van alle bedrijfstypen in de Zandregio en voldoet 55% van de bedrijven aan de nitraatnorm. Van de akkerbouwbedrijven in de Zandregio voldoet 21% aan de norm, voor hokdierbedrijven is dit 23% terwijl van de overige bedrijven 41% de norm haalt. Voor slootwater geldt dat in de winter de toetswaarde voor stikstof in alle regio's gemiddeld gezien wordt overschreden. In de zomer is de stikstofconcentratie lager en is deze alleen nog in de Zandregio gemiddeld hoger dan de toetswaarde. De fosfaatconcentratie is het hoogst in de zomer, de toetswaarde van fosfaat wordt dan gemiddeld gezien overschreden in de Veen- en Kleiregio maar niet in de Zandregio.In the Clay and Peat region, located in western and northern Netherlands, the average nitrate concentration in shallow groundwater is below the nitrate standard. In the Sand and Loess region, the average nitrate concentration is above the standard. The differences between regions are partially determined by differences in the ability of the soil to reduce nitrate. In the Sand region (northeastern and southern Netherlands), as a result of manure policy, the nitrate concentration decreased significantly between 1992 and 2002, after which it appears to have stabilized. This is evident from the RIVM part of the quadrennial review of the manure act. The manure act is based on the European Nitrates Directive of 1991 and aims to improve water quality on farms. The largest decrease in the Sand region occurred on dairy farms. On these farms the nitrate concentration is the lowest of all farm types in the Sand region and 55% of farms meet the nitrate standard. On arable farms in the Sand region, 21% has a nitrate concentration in the upper groundwater below the nitrate standard, 23% of the industrial-scale animal farms meet the standard and this counts for 41% of the other farms in the Sand region. Considering ditch water, in winter, the test values in all regions are on the average exceeded. In summer, the nitrogen concentration is lower and the test value is only exceeded in the Sand region. The phosphate concentration in ditches is highest in the summer, the test value of phosphate is exceeded on average in the Peat and Clay region but not in the Sand region.Ministerie van Economische ZakenLandbouw en Innovati

    Waterkwaliteit op Landbouwbedrijven : Evaluatie Meststoffenwet 2012: deelrapport ex post

    No full text
    In de Klei- en Veenregio, gelegen in West- en Noord-Nederland, is de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater van landbouwbedrijven gemiddeld lager dan de nitraatnorm. In de Zand- en Lössregio van Nederland ligt deze concentratie in het bovenste grondwater gemiddeld gezien boven deze norm. De verschillen tussen de regio's worden mede bepaald door verschillen in het vermogen van de bodem om nitraat af te breken. In de Zandregio (Noord-, Oost- en Zuid-Nederland) is, als gevolg van het mestbeleid, de nitraatconcentratie tussen 1992 en 2002 aanzienlijk gedaald, waarna deze lijkt te zijn gestabiliseerd. Dit blijkt uit de RIVM-bijdrage aan de vierjaarlijkse evaluatie van de Meststoffenwet. De Meststoffenwet is de nationale uitwerking van de Europese Nitraatrichtlijn uit 1991 en heeft als doel de waterkwaliteit op landbouwbedrijven te verbeteren. De grootste daling in het bovenste grondwater van de Zandregio heeft plaatsgevonden bij de melkveebedrijven. Op deze bedrijven is de nitraatconcentratie nu het laagst van alle bedrijfstypen in de Zandregio en voldoet 55% van de bedrijven aan de nitraatnorm. Van de akkerbouwbedrijven in de Zandregio voldoet 21% aan de norm, voor hokdierbedrijven is dit 23% terwijl van de overige bedrijven 41% de norm haalt. Voor slootwater geldt dat in de winter de toetswaarde voor stikstof in alle regio's gemiddeld gezien wordt overschreden. In de zomer is de stikstofconcentratie lager en is deze alleen nog in de Zandregio gemiddeld hoger dan de toetswaarde. De fosfaatconcentratie is het hoogst in de zomer, de toetswaarde van fosfaat wordt dan gemiddeld gezien overschreden in de Veen- en Kleiregio maar niet in de Zandregio

    Eindrapport van de evaluatie van het LMM : scenario's voor het programma vanaf 2011

    No full text
    Het RIVM en het LEI hebben de manier waarop het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is opgezet, geëvalueerd. Op basis hiervan zijn vervolgens drie scenario's opgesteld om het LMM vanaf 2011 vorm te geven. Alle drie de scenario's bieden mogelijkheden om te bezuinigen. De mate waarin dat gebeurt, en de mate waarin wordt voldaan aan de eisen die de ministeries van VROM, LNV en VenW stellen aan het LMM, verschillen per scenario. De resultaten van deze evaluatie zijn getoetst door de Technische Commissie Bodem (TCB)

    Broad health concepts: experiences in three regions in the Netherlands

    No full text
    De zorg staat onder grote druk. Een mogelijke bijdrage aan een oplossing is om ‘gezondheid’ als uitgangspunt te nemen in plaats van ‘ziekte’. Oftewel: hoe blijven mensen zo lang mogelijk gezond, wat kan iemand nog wél en wat maakt hun leven zinvol. Het gaat dus niet alleen om lichamelijke klachten maar ook om de mentale kant. In Nederland werken steeds meer partijen, waaronder zorg- en welzijnsorganisaties, gemeenten, GGD-en, vanuit een breed gezondheidsconcept. Het RIVM heeft eerder kansen en belemmeringen geïnventariseerd. Dit keer is in kaart gebracht hoe drie regio’s in Nederland hun manier van werken hierop aanpassen. Het gaat om provincie Flevoland, gemeente Texel en de wijk Leidsche Rijn-Vleuten de Meern in Utrecht. De betrokken organisaties zijn enthousiast over deze brede kijk op gezondheid, maar lopen nog steeds tegen belemmeringen aan. Denk aan een gebrek aan geld, personeel en manieren om de resultaten te meten. Ook is het gebruik van een brede kijk op gezondheid een proces dat veel tijd vraagt. Organisaties hebben daarom behoefte om van elkaars ervaringen te leren. Zorgprofessionals ervaren dat door de bredere kijk op gezondheid mensen gezonder gaan leven en meer regie krijgen over hun gezondheid. Hierdoor hebben zij ook meer plezier in hun werk. Door de brede kijk op gezondheid kunnen organisaties en professionals uit verschillende domeinen, zoals zorg en welzijn, elkaar beter vinden. Vanuit hetzelfde doel kunnen ze samen makkelijker activiteiten opzetten om de gezondheid van inwoners te bevorderen. Door verder te kijken dan lichamelijke klachten is er meer oog voor zaken die het welzijn van mensen beïnvloeden, zoals eenzaamheid of financiële problemen. Volgens het RIVM vergroten zeven elementen de kans van slagen: draagvlak bij alle betrokken partijen, een duidelijke focus in de aanpak, professionals van verschillende organisaties die elkaar kennen en begrijpen, organisaties die werken vanuit de behoeften en mogelijkheden van inwoners, de mogelijkheid voor organisaties om vanuit een brede kijk te werken, voldoende geld, en gezond leven ook breder in de samenleving een plek geven, bijvoorbeeld in het onderwijs.Healthcare is under tremendous pressure. One possible solution that may contribute is to take ‘health’ as the starting point rather than ‘illness’. In other words, focusing on how we can keep people healthy for as long as possible, on what people can still do and on what makes their lives meaningful. Hence, it is not just about physical health but also about the mental aspect. A broad health concept is being adopted by an increasing number of parties in the Netherlands, including healthcare and welfare organisations, local authorities and Municipal Public Health Services. The National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) previously charted opportunities and obstacles. This time round, it has analysed how three regions in the Netherlands are adapting their way of working to these broad health concepts. The regions are the province of Flevoland, the municipality of Texel and the Leidsche Rijn-Vleuten de Meern district in Utrecht. The organisations involved are enthusiastic about this broad perspective on health but still find themselves faced with obstacles. These obstacles include a lack of funding, staff and methods to measure results. Adopting a broad view of health is also a very time-consuming process. Consequently, organisations need to learn from each other’s experiences. Healthcare professionals have noticed that due to a broad view on health people adopt a healthier lifestyle and be given a greater degree of control over their own health. This boosts job satisfaction for healthcare professionals too. The broad view of health can facilitate collaboration between organisations and professionals from different disciplines, such as healthcare and welfare. Operating from the perspective of a shared goal, they will find it easier to organise activities to foster citizens’ health. Looking beyond physical health will ensure that greater attention is given to factors affecting people’s well-being, such as loneliness or financial problems. The RIVM suggests that seven elements will enhance the chances of success: commitment from all parties involved; a clear focus within the approach; professionals from different organisations knowing and understanding one another; organisations working based on what is needed by and possibilities for citizens; the opportunity for organisations to adopt a broad perspective within the compass of their work; sufficient funding; and embedding healthy lifestyle more in society, for example in education

    Milieukwaliteit en nutrientenbelasting : Achtergrondrapport milieukwaliteit van de Evaluatie Meststoffenwet 2007

    No full text
    Doordat meer meststoffen (stikstof en fosfaat) worden toegediend dan voor gewasgroei nodig is, ontstaan overschotten. Hierdoor wordt het milieu belast. Het RIVM heeft de invloed van deze overschotten op de kwaliteit van bodem, grond- en oppervlaktewater nabij landbouwbedrijven onderzocht. De Europese norm voor nitraat in het grondwater op landbouwbedrijven wordt nog niet overal gehaald. In klei- en veengebieden is de gemiddelde nitraatconcentratie lager dan de Europese norm. In zand- en lössgebieden wordt deze norm gemiddeld nog overschrede

    Compliance checking level for nitrate. Overview research 2008

    No full text
    Nitraat wordt zowel bij natte, matig natte als droge zandgronden in de bovenste 5 meter van het grondwater afgebroken. De nitraatconcentratie neemt naar verwachting echter alleen af met de diepte als het bemestingsniveau door de jaren heen stabiel is. De tijdsperiode waarbinnen een stabiel niveau wordt gerealiseerd is afhankelijk van het gevoerde mestbeleid. Op dit moment is nog geen sprake van een stabiele situatie. In de bovenste 5 meter neemt nitraatconcentratie nu alleen bij natte en matig natte zandsoorten af met de diepte. Bij droge zandgronden neemt in de huidige situatie de concentratie nog toe met de diepte. Dit blijkt uit onderzoek van Alterra, Deltares en het RIVM. Bekend is dat nitraat in zandgrond wordt afgebroken. Bovendien verplaatst het zich via het ondiepe grondwater naar het oppervlaktewater. De lokale verschillen in deze mechanismen zijn echter groot. Hierdoor is het onmogelijk te kwantificeren door welk mechanisme nitraat met de diepte afneemt. Duidelijk is wel dat meer nitraat in het bovenste grondwater een hogere stikstofbelasting van het oppervlaktewater veroorzaakt. De Nitraatrichtlijn geeft niet aan op welke diepte de nitraatdoelstelling van 50 mg/l in het grondwater moet worden gehaald (toetsdiepte). Momenteel gebeurt dat in de bovenste meter van het grondwater. Er bestaat een Europese conceptdocument dat evenwel ruimte biedt een toetsdiepte binnen de bovenste 5 meter van het grondwater aan te houden. Een lagere toetsdiepte is een mogelijkheid voor Nederland om te voldoen aan de grondwaterdoelstelling van de Nitraatrichtlijn zonder de normen voor mestgebruik vergaand aan te scherpen. Voor een verantwoorde aanpassing van de toetsdiepte moet duidelijk zijn of de nitraatconcentratie in de bovenste 5 meter met de diepte afneemt. Daarnaast moet duidelijk zijn of deze aanpassing de problemen niet afwentelt op het oppervlaktewater. De Nitraatrichtlijn bevat ook doelstellingen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.Nitrate is degraded in the upper five meters of the groundwater in sandy soils independent of the depth to the groundwater tables. It is expected that the nitrate concentration will only decrease with depth if fertilization rates remain stabile over many years. The time period necessary to achieve a stabilized fertilization rate is dependent on the principal elements of the National Minerals Policy. A stabile situation has not yet been reached in the Netherlands. At the present time, the nitrate concentration only deceases with depth in sandy soils with high and intermediate groundwater tables. In sandy soils with low groundwater tables, the concentration actually increases with depth. These conclusions are based on results of research conducted by Alterra, Deltares and the RIVM. Nitrate is degraded in sandy soils. Nitrate is also transported with shallow groundwater to the surface water. Because local differences in these mechanisms can be very large, it is not possible to quantify precisely which mechanism causes the decease in nitrate concentration with depth. It is apparent that increasing levels of nitrate in the upper groundwater cause a higher nitrogen emission to surface water. The EU Nitrates Directive does not state the depth at which the threshold level of 50 mg/l nitrate in groundwater has to be reached (compliance checking level). Compliance is currently checked in the upper one meter of groundwater. However, a draft EU monitoring guideline allows for the possibility that compliance may be checked in the upper five meters of the groundwater. A lower checking level would provide the Netherlands with the possibility to meet the Nitrates Directive target level for groundwater without having to implement major changes in the stringency of its nitrogen application standards. Any adjustment in the compliance checking level, however, requires well-founded data on whether nitrate concentration actually does decrease with depth in the upper five meters of the groundwater. It must also be clear whether such an adjustment would result in a shifting of the problems to the surface water. The Nitrates Directive also has targets for surface water quality

    Final report on the evaluation of the LMM : including programme scenarios to be initiated in 2011

    No full text
    De bijlagen van dit rapport zijn verschenen in rapport 680717013Het RIVM en het LEI hebben de manier waarop het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is opgezet, geevalueerd. Op basis hiervan zijn vervolgens drie scenario's opgesteld om het LMM vanaf 2011 vorm te geven. Alle drie de scenario's bieden mogelijkheden om te bezuinigen. De mate waarin dat gebeurt, en de mate waarin wordt voldaan aan de eisen die de ministeries van VROM, LNV en VenW stellen aan het LMM, verschillen per scenario. Het LMM levert informatie over de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit die nodig is om te voldoen aan zowel Europese verplichtingen als de nationale beleidsbehoefte voor het Nederlandse mestbeleid. Aanleiding voor de evaluatie is de start van het zogeheten Vierde Nitraatrichtlijn Actieprogramma, waarin afspraken tussen Nederland en de Europese Commissie staan over de invulling van de Europese Nitraatrichtlijn. Daarnaast is voor Nederland een nieuwe derogatieperiode ingegaan, waarmee onder voorwaarden mag worden afgeweken van het maximum dat de Europese Nitraatrichtlijn aan het gebruik van dierlijke mest stelt. Het eerste scenario vult de monitoring van de landelijke trends die nodig zijn voor rapportageverplichtingen aan de Europese Commissie beperkt in. Bij dit scenario wordt juist uitgebreid voldaan aan de eisen vanuit nationaal beleid. Zo worden naast landelijke trends innovatieve bedrijven gevolgd en zijn er programma's om specifieke bedrijfsgroepen te monitoren. Het tweede scenario is omgekeerd: landelijke trends voor Brussel worden uitgebreider ingevuld, maar de nationale beleidsbehoefte komt beperkt aan bod. In het derde scenario zijn zowel de rapportageverplichting aan Brussel als de invulling van de nationale beleidsbehoefte beperkt ingevuld.The RIVM and LEI, part of Wageningen University and Research Centre, have evaluated the organization and functioning of the Minerals Policy Monitoring Programme (LMM: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid). Based on this evaluation, they have formulated three scenarios for the continuation of the LMM from 2011 onwards. Each of the three scenarios provides opportunities to economize on expenditures. The actual amount of cost savings and the extent to which the requirements of the Ministries of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM), Agriculture Nature and Food quality (LNV) and Transport and Water Management (VandW) are met differs per scenario. Final report on the evaluation of the LMM including programme scenarios to be initiated in 2011 The RIVM and LEI, part of Wageningen University and Research Centre, have evaluated the organization and functioning of the Minerals Policy Monitoring Programme (LMM: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid). Based on this evaluation, they have formulated three scenarios for the continuation of the LMM from 2011 onwards. Each of the three scenarios provides opportunities to economize on expenditures. The actual amount of cost savings and the extent to which the requirements of the Ministries of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM), Agriculture Nature and Food quality (LNV) and Transport and Water Management (VandW) are met differs per scenario. The first scenario provides for only a limited monitoring of the national trends stipulated in the reporting obligations to the European Committee while largely meeting the national policy requirements. This scenario not only assesses national trends but also includes provisions for the monitoring of innovative farms and of specific types of farming. The second scenario is a mirror image of the first: national trends to be reported to Brussels will be assessed more comprehensively, while the national policy needs will only be met to a limited extent. In the third scenario, both the reporting obligations to Brussels and national policy needs will be met to a limited extent.VROMLNVV&

    Environmental quality and nutrient surplus : Background report on the environmental quality of the Evaluation of the Fertilizers Act 2007

    No full text
    Door het mestbeleid zijn de stikstof- en fosfaatoverschotten op landbouwbedrijven in Nederland tot 2001 afgenomen. Vanaf 2001 stabiliseren de overschotten. De kwaliteit van de bodem is gelijk gebleven of verslechterd. De kwaliteit van het grondwater is tot 2002 verbeterd, daarna globaal gelijk gebleven. De kwaliteit van oppervlaktewater is verbeterd, al is het voor de periode na 2001 niet duidelijk wat hiervan de reden is. Doordat meer meststoffen (stikstof en fosfaat) worden toegediend dan voor gewasgroei nodig is, ontstaan overschotten. Hierdoor wordt het milieu belast. Het RIVM heeft de invloed van deze overschotten op de kwaliteit van bodem, grond- en oppervlaktewater nabij landbouwbedrijven onderzocht. In het mestbeleid is tot op heden sprake van een fosfaatoverschot op de bodem. Hierdoor is de fosfaatverzadingsgraad van landbouwgronden de afgelopen jaren verder toegenomen. Inmiddels is meer dan 56 procent van de landbouwgronden verzadigd met fosfaat. De Europese norm voor nitraat in het grondwater op landbouwbedrijven wordt nog niet overal gehaald. In klei- en veengebieden is de gemiddelde nitraatconcentratie lager dan de Europese norm. In zand- en lossgebieden wordt deze norm gemiddeld nog overschreden. De concentraties stikstof en fosfaat in het oppervlaktewater blijven dalen, al neemt de daling ten opzichte van eerdere jaren wel af. Meer dan de helft van de locaties (57 procent) in regionale wateren voldoet aan de norm (Maximaal Toelaatbaar Risico) voor fosfaat. Circa 34 procent van de locaties voldoet aan deze norm voor stikstof.The manure policy has led to a reduction in the surplus amounts of nitrogen and phosphate on farms in the Netherlands occurring up to 2001. Surplus amounts have stabilised since 2001. The quality of the soil has either remained the same or has deteriorated. The quality of groundwater improved up to 2002 and has remained roughly the same since then. The quality of surface water has improved although it is not clear what has caused this improvement to occur after 2001. A surplus arises when more nitrogen and phosphate based fertilizers are used than is necessary for crop cultivation. This puts a strain on the environment. The National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) has investigated the effects of these surpluses on the quality of the soil, ground and surface water on and in the direct vicinity of farms. The current manure policy still results in surplus levels of phosphate in the soil. This has led to further increases in the phosphate saturation rate on farmland. Currently, more than 56 percent of farmland areas are saturated with phosphate. The European standard for nitrate levels in groundwater on farms is not always achieved. In clay and peat areas, the average nitrate concentration is lower than the European standard. In sandy and loessy soil areas, the average concentration exceeds this standard. The concentrations of nitrogen and phosphate in surface water remain on the decrease, although this decrease is less than it has been in previous years. More than half of the locations (57 percent) in regional waters do meet the standard (maximum permissible risk) for phosphate levels. For nitrogen levels, approximately 34 percent of the locations meet this standard.LN
    corecore