14 research outputs found

    Toxafeen Blootstelling in Nederland

    No full text
    Het onderhavige rapport beschrijft de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan toxafeen, gebaseerd op gegevens uit een literatuurstudie en een voorspelling van het modeleringsprogramma EUSES. Toxafeen is feitelijk een uiterst complex mengsel van gechlorineerde bornanes, bornenes and bornadienes. De literatuurstudie geeft aan dat toxafeen over de hele wereld verspreid is. De emissie vertoond een piek rond 1975, maar een vergelijking tussen de huidige niveaus en de niveaus in 1970-1980 laten geen afname van de concentratie toxafeen in lucht zien. Een overzicht van potentiele blootstellingsroutes laat zien dat de consumptie van vis voor het merendeel van de blootstelling lijkt te zorgen. De gemiddelde dagelijkse inname via de voeding wordt geschat op 1-2 ng/kg lichaamsgewicht, op basis van gegevens in de literatuur. Voor mensen die regelmatig vis eten ligt de schatting zeven maal hoger. De bevinding dat de consumptie van vis de voornaamste blootstelling vormt is gecontroleerd met EUSES, een programma dat emissie, verspreiding en blootstelling aan organische verbindingen modelleert. Voor deze exercitie werden twee soorten toxafenen onderscheiden: lipofiele, vluchtige toxafenen en wateroplosbase, niet zo vluchtige toxafenen. De uitkomsten van EUSES ondersteunen de literatuur: verreweg de meeste toxafeen komt via visconsumptie in het lichaam. Dit geldt voor beide typen toxafenen. De voorspelling van EUSES voor concentraties toxafeen in voedsel, water en lucht komen goed overeen met in de literatuur opgegeven waarden.The present report describes the exposure of the Dutch population to toxaphene based on a literature survey and the EUSES modelling program. Toxaphene is actually a highly complex mixture of mostly chlorinated bornanes, bornenes and bornadienes. The literature survey shows that toxaphene is distributed widely over the world. The emission peaks around 1975, but comparisons of recent levels with baseline levels from the 1970s and 1980s show no significant decline in ambient air. An overview of possible exposure routes show that most of human toxaphene exposure is attributed to intake of fish. The mean total daily dietary toxaphene intake in the Netherlands is estimated to be 1 - 2 ng/kg bodyweight, based on literature data. For consistent fish consumers this intake is seven time's larger. The finding that intake occurs via fish is checked using the EUSES program that models emission, distribution and exposure to organic chemicals. Two types of toxaphenes were defined for the modeling exercise: one lipophilic, volatile group and one water soluble, less volatile group. The EUSES outcome confirms the selective exposure via fish for both types of toxaphenes. Concentrations in intake media calculated by EUSES compare reasonably well to values reported in the literature.VW

    Levels of toxic metals in blood and urine of Dutch adults, 1997

    No full text
    This report describes levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic measured in 1997 in blood and urine of 300 Dutch adults. The aim of this study was to assess the body burden of non-occupationally adults exposed to these potentially toxic metals. Results demonstrate that lead levels in human blood have declined substantially since the late 1970s. No drop in cadmium concentrations in the urine could be detected in the last decade. A quarter of the research population have blood lead levels exceeding a level which might result in biochemical changes ( 50 ug/l). In about 2% of the population blood lead levels may induce a small rise in blood pressure ( 100 ug/l). The significance of both effects for public health is not yet clear. Metal concentrations as measured in this study were comparable with concentrations measured in other (European) countries. Age and sex are determining factors for both blood and urine levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic. Smoking causes a significant rise in the body burden from lead and cadmium. Moreover, alcohol consumption contributes to higher blood lead levels, the number of amalgam fillings to higher urine mercury levels and consumption of fish to higher urine inorganic arsenic levels. The research described here yields reference values for body burden of potentially toxic metals to the non-occupationally exposed adult Dutch population, and can be used as background levels in case of disasters to assess the exposure to groups at risk. Furthermore, the established reference values will make it possible to study future trends in exposure to toxic metals.De huidige rapportage beschrijft in 1997 gemeten niveau's van lood in bloed en kwik, cadmium en arseen in urine van 300 volwassen Nederlanders. De doelstelling van dit onderzoek is het in kaart brengen van de inwendige belasting van niet-beroepsmatig blootgestelde volwassenen met metalen. Sinds eind jaren zeventig is in Nederland een sterk dalende trend in lood-bloed gehalten waarneembaar. De lichaamsbelasting met cadmium lijkt niet te zijn gedaald. Van de onderzoekspopulatie heeft 25% een lood-bloed waarde waarbij biochemische veranderingen kunnen optreden (>50 ug/L). Ongeveer twee procent heeft een waarde die een geringe bloeddrukstijging tot gevolg kan hebben (>100 ug/L). De gezondheidskundige betekenis van beide effecten is onduidelijk. Cadmium, kwik en anorganisch arseenconcentraties lijken geen nadelige (gezondheids)effecten tot gevolg te hebben. Concentraties zijn vergelijkbaar met andere (Europese) landen. Geslacht en leeftijd zijn bepalende factoren voor metalen concentraties. Roken heeft een verhoogde lichaamsbelasting met lood en cadmium tot gevolg. Verder draagt alcoholconsumptie bij aan verhoogde lood-bloed waarden, het aantal amalgaam vullingen aan verhoogde kwik-urine waarden en visconsumptie aan verhoogde anorganisch arseen-urine concentraties. De vastgestelde referentiewaarden kunnen worden gebruikt als achtergrondniveau's bij calamiteiten, teneinde een uitspraak te kunnen doen over belasting van risicogroepen. Daarnaast kunnen met behulp van de vastgestelde referentiewaarden, ook in de toekomst trends in de lichaamsbelasting worden onderzocht

    Deoxynivalenol. Afleiding van concentratielimieten voor tarwe en tarwebevattende voedingsmiddelen

    No full text
    The mycotoxin deoxynivalenol (DON) produced by fungi of the Fusarium genus may occur in various cereal crops. A provisional TDI of 1.1 ug per kg body weight was derived to calculate concentration limits for the mycotoxin, deoxynivalenol (DON), in wheat and wheat food products. Children (1-4 years old) have the highest wheat consumption per kg body weight per day and form the population at risk. To derive a safe concentration limit of (cleaned) wheat, we assumed a child with a high wheat consumption. Based on the wheat content of food products and the derived concentration limit for DON in (cleaned) wheat, concentration limits for various food products were calculated. These included 1 ug-DON/kg for (cleaned) wheat, 60 ug-DON/kg for bread and 120 ug-DON/kg for food products with a wheat content greater than 33%.The suggestion is to monitor only the (cleaned) wheat for food products with a wheat content less than 33%.Het mycotoxine deoxynivalenol (DON), dat geproduceerd wordt door schimmels van het geslacht Fusarium, kan in verschillende graansoorten aanwezig zijn. Om concentratielimieten te berekenen voor DON in tarwe en tarwe-bevattende producten is een voorlopige TDI afgeleid van 1,1 4g per kg lichaamsgewicht per dag. Kinderen van 1-4 jaar hebben de hoogste tarwe consumptie per kg lichaamsgewicht en vormen de bevolkingsgroep met het hoogste risico. Voor de afleiding van een veilige concentratielimiet voor DON zijn wij uitgegaan van een kind met een hoge tarwe consumptie. Op basis van de hoeveelheid tarwe in voedingsmiddelen en de concentratielimiet voor DON in (geschoonde) tarwe zijn concentratielimieten voor verschillende voedingsmiddelen afgeleid. De navolgende concentratielimieten worden voorgesteld: 120 4g DON/kg voor (geschoonde) tarwe, 60 4g DON/kg voor brood, en 120 4g DON/kg voor voedingsmiddelen met een tarwegehalte groter dan 33%. Aanbevolen wordt om in voedingsmiddelen met een tarwegehalte kleiner dan 33% uitsluitend de DON-concentratie van de te gebruiken tarwe te bewaken

    Toxafeen Blootstelling in Nederland

    No full text
    The present report describes the exposure of the Dutch population to toxaphene based on a literature survey and the EUSES modelling program. Toxaphene is actually a highly complex mixture of mostly chlorinated bornanes, bornenes and bornadienes. The literature survey shows that toxaphene is distributed widely over the world. The emission peaks around 1975, but comparisons of recent levels with baseline levels from the 1970s and 1980s show no significant decline in ambient air. An overview of possible exposure routes show that most of human toxaphene exposure is attributed to intake of fish. The mean total daily dietary toxaphene intake in the Netherlands is estimated to be 1 - 2 ng/kg bodyweight, based on literature data. For consistent fish consumers this intake is seven time's larger. The finding that intake occurs via fish is checked using the EUSES program that models emission, distribution and exposure to organic chemicals. Two types of toxaphenes were defined for the modeling exercise: one lipophilic, volatile group and one water soluble, less volatile group. The EUSES outcome confirms the selective exposure via fish for both types of toxaphenes. Concentrations in intake media calculated by EUSES compare reasonably well to values reported in the literature.Het onderhavige rapport beschrijft de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan toxafeen, gebaseerd op gegevens uit een literatuurstudie en een voorspelling van het modeleringsprogramma EUSES. Toxafeen is feitelijk een uiterst complex mengsel van gechlorineerde bornanes, bornenes and bornadienes. De literatuurstudie geeft aan dat toxafeen over de hele wereld verspreid is. De emissie vertoond een piek rond 1975, maar een vergelijking tussen de huidige niveaus en de niveaus in 1970-1980 laten geen afname van de concentratie toxafeen in lucht zien. Een overzicht van potentiele blootstellingsroutes laat zien dat de consumptie van vis voor het merendeel van de blootstelling lijkt te zorgen. De gemiddelde dagelijkse inname via de voeding wordt geschat op 1-2 ng/kg lichaamsgewicht, op basis van gegevens in de literatuur. Voor mensen die regelmatig vis eten ligt de schatting zeven maal hoger. De bevinding dat de consumptie van vis de voornaamste blootstelling vormt is gecontroleerd met EUSES, een programma dat emissie, verspreiding en blootstelling aan organische verbindingen modelleert. Voor deze exercitie werden twee soorten toxafenen onderscheiden: lipofiele, vluchtige toxafenen en wateroplosbase, niet zo vluchtige toxafenen. De uitkomsten van EUSES ondersteunen de literatuur: verreweg de meeste toxafeen komt via visconsumptie in het lichaam. Dit geldt voor beide typen toxafenen. De voorspelling van EUSES voor concentraties toxafeen in voedsel, water en lucht komen goed overeen met in de literatuur opgegeven waarden

    Levels of toxic metals in blood and urine of Dutch adults, 1997

    No full text
    De huidige rapportage beschrijft in 1997 gemeten niveau's van lood in bloed en kwik, cadmium en arseen in urine van 300 volwassen Nederlanders. De doelstelling van dit onderzoek is het in kaart brengen van de inwendige belasting van niet-beroepsmatig blootgestelde volwassenen met metalen. Sinds eind jaren zeventig is in Nederland een sterk dalende trend in lood-bloed gehalten waarneembaar. De lichaamsbelasting met cadmium lijkt niet te zijn gedaald. Van de onderzoekspopulatie heeft 25% een lood-bloed waarde waarbij biochemische veranderingen kunnen optreden (>50 ug/L). Ongeveer twee procent heeft een waarde die een geringe bloeddrukstijging tot gevolg kan hebben (>100 ug/L). De gezondheidskundige betekenis van beide effecten is onduidelijk. Cadmium, kwik en anorganisch arseenconcentraties lijken geen nadelige (gezondheids)effecten tot gevolg te hebben. Concentraties zijn vergelijkbaar met andere (Europese) landen. Geslacht en leeftijd zijn bepalende factoren voor metalen concentraties. Roken heeft een verhoogde lichaamsbelasting met lood en cadmium tot gevolg. Verder draagt alcoholconsumptie bij aan verhoogde lood-bloed waarden, het aantal amalgaam vullingen aan verhoogde kwik-urine waarden en visconsumptie aan verhoogde anorganisch arseen-urine concentraties. De vastgestelde referentiewaarden kunnen worden gebruikt als achtergrondniveau's bij calamiteiten, teneinde een uitspraak te kunnen doen over belasting van risicogroepen. Daarnaast kunnen met behulp van de vastgestelde referentiewaarden, ook in de toekomst trends in de lichaamsbelasting worden onderzocht.This report describes levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic measured in 1997 in blood and urine of 300 Dutch adults. The aim of this study was to assess the body burden of non-occupationally adults exposed to these potentially toxic metals. Results demonstrate that lead levels in human blood have declined substantially since the late 1970s. No drop in cadmium concentrations in the urine could be detected in the last decade. A quarter of the research population have blood lead levels exceeding a level which might result in biochemical changes ( 50 ug/l). In about 2% of the population blood lead levels may induce a small rise in blood pressure ( 100 ug/l). The significance of both effects for public health is not yet clear. Metal concentrations as measured in this study were comparable with concentrations measured in other (European) countries. Age and sex are determining factors for both blood and urine levels of lead, mercury, cadmium and inorganic arsenic. Smoking causes a significant rise in the body burden from lead and cadmium. Moreover, alcohol consumption contributes to higher blood lead levels, the number of amalgam fillings to higher urine mercury levels and consumption of fish to higher urine inorganic arsenic levels. The research described here yields reference values for body burden of potentially toxic metals to the non-occupationally exposed adult Dutch population, and can be used as background levels in case of disasters to assess the exposure to groups at risk. Furthermore, the established reference values will make it possible to study future trends in exposure to toxic metals.VWS-IG

    De invloed van eiwitbinding in de lever op de lichaamsbelasting met dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen: Een analyse m.b.v. PBPK modellering

    No full text
    In een voorgaande studie is een "Physiologisch gebaseerd PharmacoKinetisch" (PBPK) model gebruikt om de hoeveelheid van dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen in moedermelk te beschrijven. Hierbij zijn gehalten van dioxinen en furanen in moedermelk als maat genomen voor de totale hoeveelheid van deze stoffen in het lichaam (lichaamsbelasting of body burden). In het PBPK model wordt ervan uitgegaan dat de verdeling van dioxinen en furanen in het lichaam bepaald wordt door het lipide gehalte van het bloed en de verschillende organen. Echter, voor de lever is bekend dat de opname van dioxinen en furanen vanuit het bloed niet alleen bepaald wordt door de hoeveelheid lipide in dit orgaan maar ook door de binding aan eiwitten. Wanneer deze eiwitbinding wezenlijk bijdraagt aan de lichaamsbelasting van dioxinen en furanen dan zal genoemd PBPK model de lichaamsbelasting substantieel onderschatte. Voor octachloro-dibenzo-p-dioxine (OCDD) is onderzocht hoe groot de bijdrage van levereiwitbinding is aan de lichaamsbelasting van deze stof. OCDD is gekozen vanwege zijn eigenschap om specifiek in de lever van de mens te accumuleren. Voor het berekenen van de lichaamsbelasting is een PBPK model gebruikt dat de binding van OCDD aan levereiwit bevat. Na levenslange blootstelling berekent het PBPK model dat de binding van OCDD aan levereiwit voor minder dan 6% bijdraagt aan de lichaamsbelasting. Aangezien van de dioxinen en furanen OCDD de duidelijkste stapeling in de lever te zien geeft mag verwacht worden dat dit percentage voor andere dioxinen en furanen nog kleiner is. Geconcludeerd wordt dat, bij de mens, de binding van dioxinen en furanen aan levereiwit weinig bijdraagt aan de lichaamsbelasting van deze stoffen.In a previous study "Physiologically Based PharmacoKinetic" (PBPK) modeling was used to estimate the amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in mother's milk. This amount is considered to reflect the total amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in the body (body burden). In the PBPK model the distribution of dioxins and furans in the body is assumed to be determined by the lipid content of the blood and the organs. However, in the mammalian liver dioxins and furans not only accumulate by uptake in the liver's lipid fraction but also by binding to hepatic proteins. When this binding substantially contributes to the body burden of dioxins and furans the mentioned PBPK model may underestimate the latter entity. In this study the contribution of hepatic protein binding to the body burden of octachloro-dibenzo-p-dioxin (OCDD) was quantified. OCDD was chosen because of its property to preferentially accumulate in the human liver. The body burden of OCDD was simulated with a PBPK model which incorporates the binding of OCDD to hepatic proteins. After life-long exposure the PBPK model calculates that the contribution of hepatic protein binding to the body burden of OCDD was less than 6%. As, of all dioxins and furans, OCDD shows the most prominent accumulation in the liver this percentage is expected to be even lower for other dioxins and furans. It is concluded that, in humans, the contribution of the hepatic protein binding of dioxins and furans to the body burden of these compounds is limited.IV

    Deoxynivalenol. Afleiding van concentratielimieten voor tarwe en tarwebevattende voedingsmiddelen

    No full text
    Het mycotoxine deoxynivalenol (DON), dat geproduceerd wordt door schimmels van het geslacht Fusarium, kan in verschillende graansoorten aanwezig zijn. Om concentratielimieten te berekenen voor DON in tarwe en tarwe-bevattende producten is een voorlopige TDI afgeleid van 1,1 4g per kg lichaamsgewicht per dag. Kinderen van 1-4 jaar hebben de hoogste tarwe consumptie per kg lichaamsgewicht en vormen de bevolkingsgroep met het hoogste risico. Voor de afleiding van een veilige concentratielimiet voor DON zijn wij uitgegaan van een kind met een hoge tarwe consumptie. Op basis van de hoeveelheid tarwe in voedingsmiddelen en de concentratielimiet voor DON in (geschoonde) tarwe zijn concentratielimieten voor verschillende voedingsmiddelen afgeleid. De navolgende concentratielimieten worden voorgesteld: 120 4g DON/kg voor (geschoonde) tarwe, 60 4g DON/kg voor brood, en 120 4g DON/kg voor voedingsmiddelen met een tarwegehalte groter dan 33%. Aanbevolen wordt om in voedingsmiddelen met een tarwegehalte kleiner dan 33% uitsluitend de DON-concentratie van de te gebruiken tarwe te bewaken.The mycotoxin deoxynivalenol (DON) produced by fungi of the Fusarium genus may occur in various cereal crops. A provisional TDI of 1.1 ug per kg body weight was derived to calculate concentration limits for the mycotoxin, deoxynivalenol (DON), in wheat and wheat food products. Children (1-4 years old) have the highest wheat consumption per kg body weight per day and form the population at risk. To derive a safe concentration limit of (cleaned) wheat, we assumed a child with a high wheat consumption. Based on the wheat content of food products and the derived concentration limit for DON in (cleaned) wheat, concentration limits for various food products were calculated. These included 1 ug-DON/kg for (cleaned) wheat, 60 ug-DON/kg for bread and 120 ug-DON/kg for food products with a wheat content greater than 33%.The suggestion is to monitor only the (cleaned) wheat for food products with a wheat content less than 33%.VW

    De invloed van eiwitbinding in de lever op de lichaamsbelasting met dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen: Een analyse m.b.v. PBPK modellering

    No full text
    In a previous study "Physiologically Based PharmacoKinetic" (PBPK) modeling was used to estimate the amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in mother's milk. This amount is considered to reflect the total amount of dibenzo-p-dioxins and dibenzo-p-furans in the body (body burden). In the PBPK model the distribution of dioxins and furans in the body is assumed to be determined by the lipid content of the blood and the organs. However, in the mammalian liver dioxins and furans not only accumulate by uptake in the liver's lipid fraction but also by binding to hepatic proteins. When this binding substantially contributes to the body burden of dioxins and furans the mentioned PBPK model may underestimate the latter entity. In this study the contribution of hepatic protein binding to the body burden of octachloro-dibenzo-p-dioxin (OCDD) was quantified. OCDD was chosen because of its property to preferentially accumulate in the human liver. The body burden of OCDD was simulated with a PBPK model which incorporates the binding of OCDD to hepatic proteins. After life-long exposure the PBPK model calculates that the contribution of hepatic protein binding to the body burden of OCDD was less than 6%. As, of all dioxins and furans, OCDD shows the most prominent accumulation in the liver this percentage is expected to be even lower for other dioxins and furans. It is concluded that, in humans, the contribution of the hepatic protein binding of dioxins and furans to the body burden of these compounds is limited.In een voorgaande studie is een "Physiologisch gebaseerd PharmacoKinetisch" (PBPK) model gebruikt om de hoeveelheid van dibenzo-p-dioxinen en dibenzo-p-furanen in moedermelk te beschrijven. Hierbij zijn gehalten van dioxinen en furanen in moedermelk als maat genomen voor de totale hoeveelheid van deze stoffen in het lichaam (lichaamsbelasting of body burden). In het PBPK model wordt ervan uitgegaan dat de verdeling van dioxinen en furanen in het lichaam bepaald wordt door het lipide gehalte van het bloed en de verschillende organen. Echter, voor de lever is bekend dat de opname van dioxinen en furanen vanuit het bloed niet alleen bepaald wordt door de hoeveelheid lipide in dit orgaan maar ook door de binding aan eiwitten. Wanneer deze eiwitbinding wezenlijk bijdraagt aan de lichaamsbelasting van dioxinen en furanen dan zal genoemd PBPK model de lichaamsbelasting substantieel onderschatte. Voor octachloro-dibenzo-p-dioxine (OCDD) is onderzocht hoe groot de bijdrage van levereiwitbinding is aan de lichaamsbelasting van deze stof. OCDD is gekozen vanwege zijn eigenschap om specifiek in de lever van de mens te accumuleren. Voor het berekenen van de lichaamsbelasting is een PBPK model gebruikt dat de binding van OCDD aan levereiwit bevat. Na levenslange blootstelling berekent het PBPK model dat de binding van OCDD aan levereiwit voor minder dan 6% bijdraagt aan de lichaamsbelasting. Aangezien van de dioxinen en furanen OCDD de duidelijkste stapeling in de lever te zien geeft mag verwacht worden dat dit percentage voor andere dioxinen en furanen nog kleiner is. Geconcludeerd wordt dat, bij de mens, de binding van dioxinen en furanen aan levereiwit weinig bijdraagt aan de lichaamsbelasting van deze stoffen

    Current levels of some metals in the Dutch population. Pilot-study with participants of the 'MORGEN-project'

    No full text
    Vooruitlopend op een onderzoek naar de lichaamsbelasting van de Nederlandse bevolking met lood, arseen, kwik en cadmium, is in een pilot-studie de monsterverzameling nader onderzocht. Hiervoor zijn lood-bloed concentraties bepaald en cadmium-, kwik- en arseen-urine concentraties van deelnemers aan het MORGEN-project. De infrastructuur van het MORGEN-project bleek prima geschikt om het metalen-onderzoek in te passen. Contaminatie van urinemonsters tijdens monstername leek geen groot probleem. Gemeten concentraties waren goed vergelijkbaar met te verwachten concentraties in een niet-beroepsmatig blootgestelde populatie. De intra-individuele variatie in concentraties in urinemonsters in de tijd, was zoals verwacht hoog voor arseen (zeer korte biologische halfwaardetijd) en lager voor kwik en cadmium. Tevens is een nieuwe methode getest om in toxiciteit verschillende arseenverbindingen afzonderlijk te meten, de zgn. arseenspeciatiemethode.Preceding a survey on current body burdens of lead, arsenic, mercury and cadmium in the general Dutch population, a pilot study has been performed in which sample collection procedures were examined. To this end, blood-lead and urine-cadmium, -arsenic and -mercury concentrations were determined in participants of the MORGEN-project. The infrastructure of the MORGEN-project appeared very suitable for sample collection of the metalstudy. Contamination of urinesamples during collection constituted no major problems. Measured concentrations were comparable to expected concentrations in a non-occupationally exposed population. Intra-individual variation in time in concentrations in urine was high in case of arsenic (short biological half-time) and lower in case of mercury and cadmium. Finally, a new method was tested to measure arsenic compounds in urine, which vary in toxicity, the so-called arsenic speciation method.VWS/IG
    corecore