1,519 research outputs found
A Comparative Study of Machine Learning Methods for X-ray Binary Classification
X-ray Binaries (XRBs) consist of a compact object that accretes material from
an orbiting secondary star. The most secure method we have for determining if
the compact object is a black hole is to determine its mass: this is limited to
bright objects, and requires substantial time-intensive spectroscopic
monitoring. With new X-ray sources being discovered with different X-ray
observatories, developing efficient, robust means to classify compact objects
becomes increasingly important. We compare three machine learning
classification methods (Bayesian Gaussian Processes (BGP), K-Nearest Neighbors
(KNN), Support Vector Machines (SVM)) for determining the compact objects as
neutron stars or black holes (BHs) in XRB systems. Each machine learning method
uses spatial patterns which exist between systems of the same type in 3D
Color-Color-Intensity diagrams. We used lightcurves extracted using six years
of data with MAXI/GSC for 44 representative sources. We find that all three
methods are highly accurate in distinguishing pulsing from non-pulsing neutron
stars (NPNS) with 95\% of NPNS and 100\% of pulsars accurately predicted. All
three methods have high accuracy distinguishing BHs from pulsars (92\%) but
continue to confuse BHs with a subclass of NPNS, called the Bursters, with KNN
doing the best at only 50\% accuracy for predicting BHs. The precision of all
three methods is high, providing equivalent results over 5-10 independent runs.
In a future work, we suggest a fourth dimension be incorporated to mitigate the
confusion of BHs with Bursters. This work paves the way towards more robust
methods to efficiently distinguish BHs, NPNS, and pulsars.Comment: 24 pages, 17 figures, Accepted for publication in Ap
Reliability and validity of the Dutch dimensional assessment of personality pathology-short form(DAPP-SF), a shortened version of the DAPP-Basic questionnaire
The Dimensional Assessment of Personality Pathology-Basic Questionnaire (DAPP-BQ) appears to be a good choice for the assessment of personality pathology. However, due to its length, administration of the instrument is rather time-consuming, hindering standard inclusion of the DABB-BQ in a battery of assessment instruments at intake. We developed the 136-item DAPP-SF (Short Form), and investigated its psychometric characteristics in various samples, i.e., a community-based sample (n = 487), patients with mood-, anxiety-, and somatoform disorders (n = 1,329), and patients with personality disorders (n = 1,393). Results revealed high internal consistency for almost all dimensions. The factor structure appeared almost identical as compared to the factor structure of the original DAPP-BQ, and was shown to be invariant across the various patient and community samples. Indices for convergent, discriminant and criterion related validity were satisfactory. It is concluded that the good psychometric characteristics of the original DAPP-BQ were preserved in the shortened version of the instrument
Active involvement of the end-user when developing web-based mental health interventions.
BACKGROUND: Although many web-based mental health interventions are being released, the actual uptake by end users is limited. The marginal level of engagement of end users when developing these interventions is recognized as an important cause for uptake problems. In this paper, we offer our perceptive on how to improve user engagement. By doing so, we aim to stimulate a discourse on user involvement within the field of online mental health interventions. METHODS: We shortly describe three different methods (the expert-driven method, intervention mapping, and scrum) that were currently used to develop web-based health interventions. We will focus to what extent the end user was involved in the developmental phase, and what the additional challenges were. In the final paragraph, lessons learned are summarized, and recommendations provided. RESULTS: Every method seems to have its trade-off: if end users are highly involved, availability of end users and means become problematic. If end users are less actively involved, the product may be less appropriate for the end user. Other challenges to consider are the funding of the more active role of technological companies, and the time it takes to process the results of shorter development cycles. CONCLUSION: Thinking about user-centered design and carefully planning, the involvement of end users should become standard in the field of web-based (mental) health. When deciding on the level of user involvement, one should balance the need for input from users with the availability of resources such as time and funding
Involving patients and families in the analysis of suicides, suicide attempts, and other sentinel events in mental healthcare: A qualitative study in The Netherlands
Involving patients and families in mental healthcare is becoming more commonplace, but little is known about how they are involved in the aftermath of serious adverse events related to quality of care (sentinel events, including suicides). This study explores the role patients and families have in formal processes after sentinel events in Dutch mental healthcare. We analyzed the existing policies of 15 healthcare organizations and spoke with 35 stakeholders including patients, families, their counselors, the national regulator, and professionals. Respondents argue that involving patients and families is valuable to help deal with the event emotionally, provide additional information, and prevent escalation. Results indicate that involving patients and families is only described in sentinel event policies to a limited extent. In practice, involvement consists mostly of providing aftercare and sharing information about the event by providers. Complexities such as privacy concerns and involuntary admissions are said to hinder involvement. Respondents also emphasize that involvement should not be obligatory and stress the need for patients and families to be involved throughout the process of treatment. There is no one-size-fits-all strategy for involving patients and families after sentinel events. The first step seems to be early involvement during treatment process itself
Calamiteitenonderzoek in de geestelijke gezondheidszorg:Het betrekken van patiënten en hun naasten of nabestaanden bij calamiteitenonderzoek in de geestelijke gezondheidszorg
In haar meerjarenbeleidsplan 2016-2019 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de ambitie geformuleerd om betrokkenheid van patiënten en naasten bij calamiteiten te stimuleren en hen nadrukkelijker te betrekken bij het toezicht. Ook in de richtlijn calamiteitenrapportage van de IGJ, die beschrijft wat de IGJ verwacht van een zorginstelling na calamiteiten, wordt specifiek aandacht besteed aan het betrekken van patiënten en naasten bij het onderzoek naar calamiteiten.
Deze studie betreft een verkenning van de mogelijkheid om patiënten en naasten bij calamiteitenonderzoek door zorgaanbieders in de GGZ te betrekken. Daarbij besteden we aandacht aan in hoeverre dit zou kunnen leiden tot verbetering van kwaliteit van zorg. Er is nog niet veel bekend over de rol van patiënten en naasten bij calamiteitenonderzoek in de GGZ. Voor zover wij weten is dit de eerste studie naar dit onderwerp. Daarom is de literatuur bekeken, zijn calamiteitenrapportages en beleid van GGZ-instellingen geanalyseerd, en zijn verschillende betrokkenen zoals patiënten, naasten, zorgverleners, andere zorgprofessionals, en inspecteurs geïnterviewd. Voortvloeiend uit deze verkenning volgt de vraag welke mogelijkheden de IGJ heeft om het betrekken van patiënten en naasten door zorgaanbieders in de GGZ te stimuleren.
Betrokkenheid bij calamiteitenonderzoek in de GGZ kan volgens onze respondenten en de literatuur verschillende doelen dienen. Ten eerste is er het individuele belang voor patiënten en/of naasten in het verwerkingsproces. Ook zorgverleners kunnen mogelijk beter verwerken wat er is gebeurd doordat patiënten en naasten vanuit hun perspectief inzicht geven in het ontstaan van de calamiteit. Ten tweede is er het collectieve belang van verbetering van kwaliteit van zorg. De ervaringen van patiënten en naasten kunnen aanvullende informatie bieden over de oorzaken van een calamiteit. Dat het betrekken van patiënten en naasten bij het calamiteitenonderzoek kan bijdragen aan beide doelen wordt zowel in het literatuuronderzoek als de interviews met respondenten bevestigd. Dit kunnen we op een aantal punten specifieker maken.
Betrekken van patiënt en naasten begint al bij de dagelijkse zorg
Zowel uit literatuur als uit de interviews blijkt dat het betrekken van naasten veel eerder begint dan pas na een calamiteit, namelijk al bij de dagelijkse zorg. De meeste instellingen voeren een familiebeleid waarbij naasten een centrale rol krijgen toebedeeld bij de behandeling van de patiënt. Ook richten verschillende richtlijnen en initiatieven zich op het verbeteren van de betrokkenheid van naasten vanaf het begin van de behandeling. Tegelijkertijd wordt uit de verhalen van patiënten en familie duidelijk dat deze betrokkenheid in de praktijk niet altijd plaats vindt, terwijl dit volgens hen wel belangrijk is. Meer betrokkenheid en beter luisteren naar de patiënt en diens naasten tijdens de dagelijkse zorgverlening kan bijvoorbeeld helpen om calamiteiten te voorkomen, aldus de respondenten. Dit werkt vervolgens ook door in het calamiteitenonderzoek. De analyse van wat er mis ging wordt op deze manier breder dan alleen een analyse van wat er ging er mis ging op het moment van de calamiteit.
Complexiteit rondom definitie van een calamiteit
Voor respondenten is het betrekken van patiënten en naasten direct verbonden met de eigen ervaringen met calamiteitenonderzoek. Deze ervaringen vormen de context waarbinnen de onderzoeksvraag moet worden beantwoord. Uit die ervaringen blijkt dat patiënten, naasten en vertegenwoordigers van zorginstellingen verschillend denken over wanneer iets een calamiteit is. Zo is een suïcide voor naasten (bijna) altijd een calamiteit, en kan gedwongen zorg door de patiënt ervaren worden als calamiteit. Tegelijkertijd kunnen deze gevallen volgens de wettelijke definitie geen calamiteit zijn. Wat de vraag of er sprake is van een calamiteit of niet in de GGZ extra complex maakt is dat het vaak lastig is om te bepalen of er een causaal verband is tussen een gebeurtenis en de kwaliteit van zorg. De verschillende perspectieven op wanneer een situatie een calamiteit is, roepen de vraag op hoe de inbreng van patiënten en naasten bij het bepalen van de vraag of er sprake is van een calamiteit moet worden meegewogen.
Spanningen bij het betrekken van patiënten en naasten bij calamiteitenonderzoek
Bij het betrekken patiënten en naasten in de uitvoering van het calamiteitenonderzoek doen zich verschillende spanningen voor. Er kan een spanning bestaan tussen de vereisten die samenhangen met de calamiteitenrapportage en de behoefte van patiënten of naasten. Een juridisch vereiste is bijvoorbeeld de termijn waarbinnen een calamiteit gemeld moet worden bij de IGJ. Deze termijn kan soms te kort zijn en botsen met de behoeften van patiënten en naasten, die zo kort na een ingrijpende gebeurtenis niet altijd klaar zijn om mee te kunnen denken. Dit vereist op zijn minst zorgvuldige communicatie vanuit de zorginstelling naar patiënten en naasten over het proces en het doel van het melden bij de inspectie. Ook kan de privacy van de patiënt betrokkenheid van naasten in de weg staan. Hetzelfde geldt voor angst voor juridische consequenties en de wens om zorgverleners te beschermen. Ook benadrukken respondenten het feit dat calamiteitenonderzoeken in de GGZ op het niveau van de zorginstelling relatief weinig voorkomen. Het aantal calamiteiten is dusdanig laag, aldus respondenten, dat er weinig routine bestaat om met die calamiteiten om te gaan en ze te onderzoeken. Voor betrokken zorgverleners is een calamiteit een bijzondere gebeurtenis met veel impact. Ook is bij sommige calamiteiten, zoals geweld of suïcide, de patiënt zelf een actor, en kan de zorgverlener soms zelfs het slachtoffer zijn. Dit alles heeft ook gevolgen voor de manier waarop patiënten en naasten bij het onderzoek betrokken (kunnen) worden.
Rol van de IGJ
De IGJ wil het betrekken van patiënten en naasten bij calamiteitenonderzoek stimuleren. Daartoe is het goed om in te spelen op de manier waarop hier in het veld tegenaan wordt aangekeken. Dit onderzoek levert daarvoor een aantal aangrijpingspunten.
Zo lijkt het productief om in ieder geval in te zetten op betrokkenheid van naasten en patiënten bij de dagelijkse zorg. Als die betrokkenheid er tijdens de behandeling is, dan lijkt betrokkenheid bij een calamiteitenonderzoek meer vanzelfsprekend. Die betrokkenheid bij calamiteiten kan op verschillende manieren vorm krijgen. Suggesties uit het onderzoek aan de IGJ zijn:
• signalen van patiënten en naasten, ook buiten de calamiteitenprocedure, vaker zien als een mogelijkheid om te leren en verbeteren, en zorginstellingen bewegen daar meer mee te doen;
• instellingen stimuleren om het instellingsbeleid op het gebied van calamiteiten verder uit te werken en daarbij patiënten en naasten betrekken;
• samen met patiënten en naasten de vormgeving van hun betrokkenheid bij het calamiteitenonderzoek explicieter uitwerken;
• experimenteren met andere methoden van calamiteitenonderzoek, zoals met de inzet van externe voorzitters.
De IGJ zou aan de hand van deze suggesties in dialoog met de sector kunnen komen tot een ontwikkelagenda die leidt tot calamiteitenonderzoek waarbij patiënten en naasten vaker en beter worden betrokken. (aut. ref.
The bittersweet effects of COVID-19 on mental health:Results of an online survey among a sample of the Dutch population five weeks after relaxation of lockdown restriction
Previous research shows that crises can have both negative and positive mental health effects on the population. The current study explored these effects in the context of the COVID-19 pandemic after relaxation of governmental measures. An online survey was administered among a representative sample of the Dutch population (n = 1519) in June 2020, ten weeks after the peak of COVID-19 had passed, and five weeks after restrictions were relaxed. Participants were asked about mental health, adverse events during COVID-19, and about any positive effects of the pandemic. Most participants (80%, n = 1207) reported no change in mental health since the COVID-19 pandemic. This was also the case among respondents who had experienced an adverse event. Protective factors of mental health were being male and high levels of positive mental well-being. Risk factors were emotional loneliness and the experience of adverse life events. Social loneliness was positively associated with stable mental health, stressing the importance of meaningful relationships. Note that 58% of participants reported positive effects of the pandemic, the most common of which were rest, working from home, and feeling more socially connected. In summary, 10 weeks after the start of the crisis, and 5 weeks after relaxation of the restrictions, most people remained stable during the crisis, and were even able to report positive effects
Who didn't consult the doctor? Understanding sociodemographic factors in relation to health care uptake before suicide
Objective: This study aimed to establish differences between suicide decedents and a reference population across various health care settings.Methods: This population-wide registration study combined death statistics, sociodemographic data and health care data from Statistics Netherlands. From 2010 to 2016, 12,015 suicide cases and a random reference group of 132,504 were included and assigned to one of the three health care settings; mental health (MH) care, primary care or no care. Logistic regression analyses were performed to determine differences in suicide risk factors across settings.Results: In the 1–2 year period before suicide, 52% of the suicide decedents received MH care, 41% received GP care only and 7% received neither. Although sociodemographic factors showed significant differences across settings, the suicide risk profiles were not profoundly distinctive. A decreasing trend in suicide risk across health care settings became apparent for male gender, income level and being in a one-person or one-parent household, whereas for other factors (middle and older age, non-Western migration background, couples without children and people living in more sparsely populated areas), risk of suicide increased when health care setting became more specialized.Limitations: Because of the data structure, 18 months of suicide decedents’ health care use were compared with two years health care use of the reference group, which likely led to an underestimation of the reported differences.Conclusion: Although there are differences between suicide decedents and a reference group across health care settings, these are not sufficiently distinctive to advocat
- …