Risk of Psychosis Among Individuals Who Have Presented to Hospital With Self-harm:A Prospective Nationwide Register Study in Sweden

BACKGROUND AND HYPOTHESIS: Recent research showed that young people who presented to hospital with self-harm in Finland had a significantly elevated risk of later psychosis. We investigated the prospective relationship between hospital presentation for self-harm and risk of psychosis in an unprecedentedly large national Swedish cohort.STUDY DESIGN: We used inpatient and outpatient healthcare registers to identify all individuals born between 1981 and 1993 who were alive and living in Sweden on their 12th birthday and who presented to hospital one or more times with self-harm. We compared them with a matched cohort, followed up for up to 20 years, and compared the cumulative incidence of psychotic disorders. Furthermore, we examined whether the strength of the relationship between hospital presentation for self-harm and later psychosis changed over time by examining for cohort effects.STUDY RESULTS: In total, 28 908 (2.0%) individuals presented to hospital with self-harm without prior psychosis diagnosis during the follow-up. For individuals who presented to hospital with self-harm, the cumulative incidence of diagnosed psychosis was 20.7% at 20 years follow-up (hazard radio = 13.9, 95% CI 13.3-14.6, P-value &lt;5 × 10-308). There was no evidence of a dilution of the effect over time: while the incidence of hospital self-harm presentation increased, this did not result in an attenuation over time of the strength of the relationship between hospital self-harm presentation and subsequent psychosis.CONCLUSIONS: Individuals who present to hospital with self-harm in their teens and 20s represent an important risk group for psychosis prediction and prevention.</p

Short-Term Outcomes of Secondary Liver Surgery for Initially Unresectable Colorectal Liver Metastases following Modern Induction Systemic Therapy in the Dutch CAIRO5 Trial

Objective: To present short-term outcomes of liver surgery in patients with initially unresectable colorectal liver metastases (CRLM) downsized by chemotherapy plus targeted agents. Background: The increase of complex hepatic resections of CRLM, technical innovations pushing boundaries of respectability, and use of intensified induction systemic regimens warrant for safety data in a homogeneous multicenter prospective cohort. Methods: Patients with initially unresectable CRLM, who underwent complete resection after induction systemic regimens with doublet or triplet chemotherapy, both plus targeted therapy, were selected from the ongoing phase III CAIRO5 study (NCT02162563). Short-term outcomes and risk factors for severe postoperative morbidity (Clavien Dindo grade ≥ 3) were analyzed using logistic regression analysis. Results: A total of 173 patients underwent resection of CRLM after induction systemic therapy. The median number of metastases was 9 and 161 (93%) patients had bilobar disease. Thirty-six (20.8%) 2-stage resections and 88 (51%) major resections (>3 liver segments) were performed. Severe postoperative morbidity and 90-day mortality was 15.6% and 2.9%, respectively. After multivariable analysis, blood transfusion (odds ratio [OR] 2.9 [95% confidence interval (CI) 1.1-6.4], P = 0.03), major resection (OR 2.9 [95% CI 1.1-7.5], P = 0.03), and triplet chemotherapy (OR 2.6 [95% CI 1.1-7.5], P = 0.03) were independently correlated with severe postoperative complications. No association was found between number of cycles of systemic therapy and severe complications (r = -0.038, P = 0.31). Conclusion: In patients with initially unresectable CRLM undergoing modern induction systemic therapy and extensive liver surgery, severe postoperative morbidity and 90-day mortality were 15.6% and 2.7%, respectively. Triplet chemotherapy, blood transfusion, and major resections were associated with severe postoperative morbidity

Genetic association study of childhood aggression across raters, instruments, and age

Childhood aggressive behavior (AGG) has a substantial heritability of around 50%. Here we present a genome-wide association metaanalysis (GWAMA) of childhood AGG, in which all phenotype measures across childhood ages from multiple assessors were included. We analyzed phenotype assessments for a total of 328 935 observations from 87 485 children aged between 1.5 and 18 years, while accounting for sample overlap. We also meta-analyzed within subsets of the data, i.e., within rater, instrument and age. SNP-heritability for the overall meta-analysis AGGoverall was 3.31% (SE= 0.0038). We found no genome-wide significant SNPs for AGGoverall. The gene-based analysis returned three significant genes: ST3GAL3 (P= 1.6E-06), PCDH7 (P= 2.0E-06), and IPO13 (P= 2.5E-06). All three genes have previously been associated with educational traits. Polygenic scores based on our GWAMA significantly predicted aggression in a holdout sample of children (variance explained = 0.44%) and in retrospectively assessed childhood aggression (variance explained = 0.20%). Genetic correlations rg among rater-specific assessment of AGG ranged from rg= 0.46 between self- and teacher-assessment to rg= 0.81 between mother- and teacher-assessment. We obtained moderate-to-strong rgs with selected phenotypes from multiple domains, but hardly with any of the classical biomarkers thought to be associated with AGG. Significant genetic correlations were observed with most psychiatric and psychological traits (range |rg|: 0.19-1.00), except for obsessive-compulsive disorder. Aggression had a negative genetic correlation (rg=∼-0.5) with cognitive traits and age at first birth. Aggression was strongly genetically correlated with smoking phenotypes (range |rg| : 0.46-0.60). The genetic correlations between aggression and psychiatric disorders were weaker for teacher-reported AGG than for mother- and self-reported AGG. The current GWAMA of childhood aggression provides a powerful tool to interrogate the rater-specific genetic etiology of AGG.</p

Praktijkonderzoek als professionele leerstrategie in onderwijs en opleiding

In deze publicatie beschrijven we onze visie op praktijkonderzoek als professionele leerstrategie, waarmee beginnende en ervaren docenten hun eigen dagelijkse praktijk kunnen verbeteren. Aan de hand van voorbeelden laten we zien wat praktijkonderzoek kan betekenen in scholen en (leraren)opleidingen en op welke wijze dit vorm kan krijgen. Inhoudsopgave publicatie 'Praktijkonderzoek als professionele leerstrategie in onderwijs en opleiding' 1. Inleiding over doel en introductie van de verschillende hoofdstukken (leeswijzer). 2. Praktijkonderzoek als professionele leerstrategie (Sanneke Bolhuis) Het doel van praktijkonderzoek is met meer inzicht en begrip handelen in de specifieke eigen context. Praktijkonderzoek is daarbij zelf een interventie. Docenten als onderzoekers van eigen praktijk zijn onderdeel van wat zij onderzoeken. 3. Toetsing en beoordelen in het onderwijs: een continu onderzoek naar de ontwikkeling van de leerlingen of studenten (Desirée Joosten-ten Brinke) Leraren en opleiders toetsen de leervorderingen van hun leerlingen en studenten voortdurend. Daarmee zijn ze in feite voortdurend onderzoek aan het doen, ook al zijn ze zich daarvan misschien niet zo bewust. 4. Beter onderbouwd handelen door praktijkonderzoek: voorbeelden en voorwaarden (Ilona Mathijsen) Dit hoofdstuk laat zien hoe een docent door praktijkonderzoek zijn handelen beter of anders onderbouwt en daardoor mogelijk ook beter of anders gaat handelen. 5. Praktijkonderzoek doe je samen (Quinta Kools) Samen praktijkonderzoek doen zorgt voor een betere kwaliteit van het praktijkonderzoek, voor continuïteit, verbondenheid tussen docenten en een groter draagvlak voor de uitkomsten. 6. Het betrekken van belanghebbenden bij praktijkonderzoek (Quinta Kools) In dit hoofdstuk gaat het over de mogelijke betrokkenen of belanghebbenden bij praktijkonderzoek: wie maken deel uit van het probleem, wie zouden een bijdrage kunnen leveren aan het beter begrijpen of een betere aanpak, voor wie heeft het onderzoek mogelijk consequenties? 7. Praktijkonderzoek doen moet je leren (Sanneke Bolhuis) Doel van dit hoofdstuk is om een beeld te geven van de persoonlijke kwaliteiten en competenties die nodig zijn voor het doen van praktijkonderzoek. Ook wordt besproken waar scholen op zouden moeten letten als ze scholing voor praktijkonderzoek door leraren de school in halen. 8. Praktijkonderzoek van studenten in de lerarenopleiding begeleiden (Karen Krol) Dit hoofdstuk bespreekt hoe studenten leren om praktijkonderzoek uit te voeren als professionele leerstrategie en wat dat vraagt van de begeleiders (opleiders in het instituut en/of de school). 9. De rol van leidinggevenden bij praktijkonderzoek in onderwijs en opleiding (Sanneke Bolhuis en Quinta Kools). In dit hoofdstuk worden de condities besproken die leidinggevenden moeten creëren om praktijkonderzoek tot de 'normale' onderwijspraktijk te laten behoren. Intermezzo's Tussen de hoofdstukken worden korte voorbeelden van praktijkonderzoek beschreven. Dit zijn voorbeelden van praktijkonderzoek door: o lerarenopleiders, die onderzoek deden in een kenniskring van het lectoraat o studenten van de lerarenopleidingen o leraren in hun school

Conversion strategies with chemotherapy plus targeted agents for colorectal cancer liver-only metastases: A systematic review

Background: There is no consensus on the optimal systemic conversion therapy in patients with unresectable colorectal cancer liver-only metastases (CRLM) to achieve a complete resection. Interpretation of trials is complicated by heterogeneity of patients caused by emerging prognostic and predictive characteristics, such as RAS/BRAF mutation status, lack of consensus on unresectability criteria and lack of data on clinical outcome of secondary resections. A systematic review was performed of characteristics of study populations and methodology of trials regarding patients with initially unresectable colorectal cancer liver-only metastases. Methods: Phase II/III randomised trials, published after 2008, regarding first-line systemic conversion therapy in patients or subgroups of patients with CRLM were included. Data on secondary resection outcomes were collected. Results: Overall, 20 trials were included for analysis: seven prospective trials in patients with unresectable CRLM and 13 trials in the overall population of unresectable metastatic colorectal cancer (mCRC) with retrospective subgroup analysis of CRLM patients. Fourteen trials did not provide unresectability criteria at baseline, and criteria differed among the remaining studies. Trials and study populations were heterogeneous in prognostic/predictive factors, use of primary end-points, and reporting on long-term clinical outcomes. R0-resection rates in CRLM patients varied between CRLM studies and mCRC studies, with rates of 22–57% and 11–38%, respectively. Conclusions: Cross-study comparison of (subgroups of) studies regarding first-line systemic treatment in patients with unresectable CRLM is hampered by heterogeneity in study populations, trial designs, use of (K)RAS/BRAF mutational tumour status, and differences/absence of unresectability criteria. No optimal conversion systemic regimen can be selected from available data. Prospective studies with well-defined criteria of these issues are warranted

First-line systemic treatment strategies in patients with initially unresectable colorectal cancer liver metastases (CAIRO5):an open-label, multicentre, randomised, controlled, phase 3 study from the Dutch Colorectal Cancer Group

Background: Patients with initially unresectable colorectal cancer liver metastases might qualify for local treatment with curative intent after reducing the tumour size by induction systemic treatment. We aimed to compare the currently most active induction regimens. Methods: In this open-label, multicentre, randomised, phase 3 study (CAIRO5), patients aged 18 years or older with histologically confirmed colorectal cancer, known RAS/BRAFV600E mutation status, WHO performance status of 0–1, and initially unresectable colorectal cancer liver metastases were enrolled at 46 Dutch and one Belgian secondary and tertiary centres. Resectability or unresectability of colorectal cancer liver metastases was assessed centrally by an expert panel of liver surgeons and radiologists, at baseline and every 2 months thereafter by predefined criteria. Randomisation was done centrally with the minimisation technique via a masked web-based allocation procedure. Patients with right-sided primary tumour site or RAS or BRAFV600E mutated tumours were randomly assigned (1:1) to receive FOLFOX or FOLFIRI plus bevacizumab (group A) or FOLFOXIRI plus bevacizumab (group B). Patients with left-sided and RAS and BRAFV600E wild-type tumours were randomly assigned (1:1) to receive FOLFOX or FOLFIRI plus bevacizumab (group C) or FOLFOX or FOLFIRI plus panitumumab (group D), every 14 days for up to 12 cycles. Patients were stratified by resectability of colorectal cancer liver metastases, serum lactate dehydrogenase concentration, choice of irinotecan versus oxaliplatin, and BRAFV600E mutation status (for groups A and B). Bevacizumab was administered intravenously at 5 mg/kg. Panitumumab was administered intravenously at 6 mg/kg. FOLFIRI consisted of intravenous infusion of irinotecan at 180 mg/m2 with folinic acid at 400 mg/m2, followed by bolus fluorouracil at 400 mg/m2 intravenously, followed by continuous infusion of fluorouracil at 2400 mg/m2. FOLFOX consisted of oxaliplatin at 85 mg/m2 intravenously together with the same schedule of folinic acid and fluorouracil as in FOLFIRI. FOLFOXIRI consisted of irinotecan at 165 mg/m2 intravenously, followed by intravenous infusion of oxaliplatin at 85 mg/m2 with folinic acid at 400 mg/m2, followed by continuous infusion of fluorouracil at 3200 mg/m2. Patients and investigators were not masked to treatment allocation. The primary outcome was progression-free survival, analysed on a modified intention-to-treat basis, excluding patients who withdrew consent before starting study treatment or violated major entry criteria (no metastatic colorectal cancer, or previous liver surgery for colorectal cancer liver metastases). The study is registered with ClinicalTrials.gov, NCT02162563, and accrual is complete. Findings: Between Nov 13, 2014, and Jan 31, 2022, 530 patients (327 [62%] male and 203 [38%] female; median age 62 years [IQR 54–69]) were randomly assigned: 148 (28%) patients to group A, 146 (28%) patients to group B, 118 (22%) patients to group C, and 118 (22%) patients to group D. Groups C and D were prematurely closed for futility. 521 patients were included in the modified intention-to-treat population (147 in group A, 144 in group B, 114 in group C, and 116 in group D). The median follow-up at the time of this analysis was 51·1 months (95% CI 47·7–53·1) in groups A and B and 49·9 months (44·5–52·5) in in groups C and D. Median progression-free survival was 9·0 months (95% CI 7·7–10·5) in group A versus 10·6 months (9·9–12·1) in group B (stratified hazard ratio [HR] 0·76 [95% CI 0·60–0·98]; p=0·032), and 10·8 months (95% CI 9·9–12·6) in group C versus 10·4 months (9·8–13·0) in group D (stratified HR 1·11 [95% CI 0·84–1·48]; p=0·46). The most frequent grade 3–4 events in groups A and B were neutropenia (19 [13%] patients in group A vs 57 [40%] in group B; p&lt;0·0001), hypertension (21 [14%] vs 20 [14%]; p=1·00), and diarrhoea (five [3%] vs 28 [19%]; p&lt;0·0001), and in groups C and D were neutropenia (29 [25%] vs 24 [21%]; p=0·44), skin toxicity (one [1%] vs 29 [25%]; p&lt;0·0001), hypertension (20 [18%] vs eight [7%]; p=0·016), and diarrhoea (five [4%] vs 18 [16%]; p=0·0072). Serious adverse events occurred in 46 (31%) patients in group A, 75 (52%) patients in group B, 41 (36%) patients in group C, and 49 (42%) patients in group D. Seven treatment-related deaths were reported in group B (two due to multiorgan failure, and one each due to sepsis, pneumonia, portal vein thrombosis, septic shock and liver failure, and sudden death), one in group C (multiorgan failure), and three in group D (cardiac arrest, pulmonary embolism, and abdominal sepsis). Interpretation: In patients with initially unresectable colorectal cancer liver metastases, FOLFOXIRI-bevacizumab was the preferred treatment in patients with a right-sided or RAS or BRAFV600E mutated primary tumour. In patients with a left-sided and RAS and BRAFV600E wild-type tumour, the addition of panitumumab to FOLFOX or FOLFIRI showed no clinical benefit over bevacizumab, but was associated with more toxicity. Funding: Roche and Amgen.</p

The X-linked gene G4.5 is responsible for different infantile dilated cardiomyopathies.

Barth syndrome (BTHS) is an X-linked disorder characterized clinically by the associated features of cardiac and skeletal myopathy, short stature, and neutropenia. The clinical manifestations of the disease are, in general, quite variable, but cardiac failure as a consequence of cardiac dilatation and hypertrophy is a constant finding and is the most common cause of death in the first months of life. X-linked cardiomyopathies with clinical manifestations similar to BTHS have been reported, and it has been proposed that they may be allelic. We have recently identified the gene responsible for BTHS, in one of the Xq28 genes, G4.5. In this paper we report the sequence analysis of 11 additional familial cases: 8 were diagnosed as possibly affected with BTHS, and 3 were affected with X-linked dilated cardiomyopathies. Mutations in the G4.5 gene were found in nine of the patients analyzed. The molecular studies have linked together what were formerly considered different conditions and have shown that the G4.5 gene is responsible for BTHS (OMIM 302060), X-linked endocardial fibroelastosis (OMIM 305300), and severe X-linked cardiomyopathy (OMIM 300069). Our results also suggest that very severe phenotypes may be associated with null mutations in the gene, whereas mutations in alternative portions or missense mutations may give a "less severe" phenotype

Faster recovery of gastrointestinal transit after laparoscopy and fast-track care in patients undergoing colonic surgery

Postoperative ileus is characterized by delayed gastrointestinal (GI) transit and is a major determinant of recovery after colorectal surgery. Both laparoscopic surgery and fast-track multimodal perioperative care have been reported to improve clinical recovery. However, objective measures supporting faster GI recovery are lacking. Therefore, GI transit was measured following open and laparoscopic colorectal surgery with or without fast-track care. Patients (n = 93) requiring elective colonic surgery were randomized to laparoscopic or conventional surgery with fast-track multimodal management or standard care, resulting in 4 treatment arms. Gastric emptying and colonic transit were scintigraphically assessed from days 1 to 3 in 78 patients and compared with clinical parameters such as time to tolerance of solid food and/or bowel movement and time until (ready for) discharge. A total of 71 patients without mechanical bowel obstructions or surgical complications requiring intervention were available for analysis. No differences in gastric emptying 24 hours after surgery between the different groups were observed (P = .61). However, the median colonic transit of patients undergoing laparoscopic/fast-track care was significantly faster compared with the laparoscopic/standard, open/fast-track, and open/standard care groups. Multiple linear regression analysis showed that both laparoscopic surgery and fast-track care were significant independent predictive factors of improved colonic transit. Both were associated with significantly faster clinical recovery and shorter time until tolerance of solid food and first bowel movement. Colonic transit recovers significantly faster after laparoscopic surgery and the fast-track program; laparoscopy and fast-track care lead to faster recovery of GI motility and improve clinical recover

Outcomes of Resectability Assessment of the Dutch Colorectal Cancer Group Liver Metastases Expert Panel

Contains fulltext : 213616.pdf (publisher's version ) (Closed access