7 research outputs found

    PREZIES: prevention of hospital-acquired infections through surveillance. Central catheter-related sepsis, 2000-2003

    No full text
    Korte termijn centraal-veneuze katheters zijn infuuskatheters (lijnen) die, ingebracht via andere aders, tot in de holle ader vlakbij het hart of verder tot in de longslagader worden opgeschoven. Hierdoor kunnen parenterale voeding, bepaalde in kleine aders snel vaatontsteking opwekkende medicatie of grote hoeveelheden vocht toegediend worden. Ook kunnen metingen aan hartfunctie en bloedsomloop gedaan worden. Centraal-veneuze katheters zijn onmisbaar in de klinische zorg, maar vormen ook de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisgerelateerde bloedvergiftiging (sepsis). Dit rapport beschrijft de resultaten van de, door het samenwerkingsverband PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance (PREZIES) opgezette, surveillancemodule voor centraal-veneuze katheter-gerelateerde sepsis (lijnsepsis), voor de periode 2000 - 2003. De gegevens, afkomstig van 3 ziekenhuizen, betroffen 751 lijnen bij 554 patienten, met 6443 lijndagen en 19 gevallen van lijnsepsis. De gemiddelde lijnsepsisincidentie was 2,9 per 1000 lijndagen en varieerde tussen de ziekenhuizen van 0 tot 8,0 per 1000 lijndagen. Bij univariate Cox-regressie bleken inbrengafdeling en parenterale voeding een significant effect op het lijnsepsisrisico te hebben. Bij multivariate Cox-analyse van deze 2 factoren bedroegen de relatieve risico's voor inbrengen op de OK/verkoever t.o.v. de IC 2,9 (95% BI: 0,9-9,8) en voor parenterale voeding 11,1 (95%BI: 2,4-52). De gemiddelde lijnsepsisincidentie komt goed overeen met de 2 a 3 in andere onderzoeken. Een verhoogd risico bij inbrengen op de OK vergeleken met de IC verwacht men niet omdat op de OK makkelijker steriel gewerkt kan worden. Parenterale voeding is een bekende risicofactor voor lijnsepsis. Ook na correctie voor het gebruik van parenterale voeding was de variatie tussen de ziekenhuizen aanzienlijk.Short-term central venous catheters are the most important cause of nosocomial sepsis. This report gives the results of the surveillance programme for central venous catheter-related sepsis (CRS), established by the PREZIES national network for the surveillance of nosocomial infections, for the period 2000-2003. Data, originating from 3 hospitals, were available on 751 lines in 554 patients, with 6443 catheter days and 19 cases of CRS. The mean CRS incidence was 2.9 per 1000 catheter days and varied from 0 to 8.0 per 1000 catheter days between hospitals. Univariate Cox regression showed the department where the catheter was inserted (ICU, OR/recovery or elsewhere) to have a significant effect on the risk of CRS; the particular use of the catheter also had a significant effect. Multivariate modelling for both these factors showed parenteral feeding (versus no parenteral feeding) to pose a relative risk of 11.1 (95% CI: 2.4-52) and the placement department (OR/recovery compared to the ICU), a relative risk of 2.9 (95% CI: 0.9-9.8). The average CRS incidence is comparable with the 2 to 3 found in other studies. A higher risk with OR placement compared to ICU placement was not expected as sterile barriers are easier to realize at the OR. Parenteral feeding is a well-known risk factor for CRS. Despite adjustment for parenteral feeding, the variation between hospitals remained considerable.VWSIG

    PREZIES: prevention of hospital-acquired infections through surveillance. Pilot module for Ventilator-associated lower respiratory tract infections, 2003

    Get PDF
    Surveillance of ventilator-associated pneumonia according to the protocol developed by PREZIES, the national network for the surveillance of nosocomial infections, is particularly suitable for large hospitals. This is the conclusion drawn from the three-month pilot on 'Ventilator-associated lower respiratory tract infections', in which three hospitals participated. This pilot was aimed at ascertaining whether criteria and definitions in the protocol were clear and whether data collection was feasible with respect to the needed time investment. Evaluation took the form of telephone interviews with the responsible infection control practitioner (ICP), a validation visit, data analysis, a meeting of participants to discuss results and, finally, submission of the altered protocol to experts for comments. ICPs experienced no problems in data collection, except for bronchitis. Since the criteria for bronchitis were not specific and bronchitis was considered clinically less interesting, the outcome for bronchitis has been excluded from the final protocol. Non-invasive ventilation and death can be registered optionally according to this protocol. Further adaptations were minor. The total intake of 35 patients was lower than expected. The incidence was 5 /1000 ventilation days for pneumonia as well as bronchitis. This is lower than the pneumonia incidence of 24 /1000 ventilation days which was determined in an earlier PREZIES surveillance, performed in 21 hospitals. To gain insight into the incidence of ventilator-associated pneumonia with a certain reliability, hospitals are advised to take up at least 100 patients in the surveillance. The final version of the module, 'Ventilator-associated pneumonias', can be concluded then as being particularly suitable for large hospitals.De surveillance van beademing-gerelateerde pneumonieen volgens het protocol van het samenwerkingsverband PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Preventie (PREZIES) is met name geschikt voor 'grotere' ziekenhuizen. Dit is de conclusie van de drie maanden durende pilotstudie voor de surveillance van 'Beademing-gerelateerde lage luchtweginfecties', waaraan drie ziekenhuizen meededen. Het doel van deze pilotstudie was te achterhalen in hoeverre de gehanteerde criteria en definities helder en bruikbaar waren en of de dataverzameling wat betreft tijdsinvestering haalbaar was. Het protocol is geevalueerd door respectievelijk telefonische interviews met de betrokken ziekenhuishygienisten, een validatiebezoek, data-analyse, een bijeenkomst met deelnemers waar de resultaten werden besproken en de beoordeling van het gewijzigde protocol door experts. De surveillance volgens het protocol verliep goed volgens de ziekenhuishygienisten. De criteria voor bronchitis werden echter niet specifiek gevonden en tevens vond men bronchitis klinisch minder van belang. Bronchitis is daarom niet als uitkomst in het definitieve protocol opgenomen. Non-invasieve beademing en sterfte kunnen volgens dit protocol optioneel geregistreerd worden. Verder werd het protocol op kleine punten aangepast. De instroom, 35 patienten in totaal, was lager dan verwacht. De incidentie bedroeg 5 /1000 beademingsdagen voor zowel pneumonie als bronchitis. Dit is lager dan de pneumonie-incidentie van 24 /1000 beademingsdagen die in een eerdere PREZIES-surveillance, uitgevoerd in 21 ziekenhuizen, gemeten werd. Om met enige betrouwbaarheid inzicht te kunnen krijgen in de incidentie van beademing-gerelateerde pneumonie is het advies dat er per ziekenhuis minstens 100 patienten in de surveillance worden opgenomen. Hiermee is de module 'Beademing-gerelateerde pneumonieen' met name geschikt voor 'grotere' ziekenhuizen

    PREZIES: prevention of hospital-acquired infections through surveillance. Pilot module for Ventilator-associated lower respiratory tract infections, 2003

    No full text
    De surveillance van beademing-gerelateerde pneumonieen volgens het protocol van het samenwerkingsverband PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Preventie (PREZIES) is met name geschikt voor 'grotere' ziekenhuizen. Dit is de conclusie van de drie maanden durende pilotstudie voor de surveillance van 'Beademing-gerelateerde lage luchtweginfecties', waaraan drie ziekenhuizen meededen. Het doel van deze pilotstudie was te achterhalen in hoeverre de gehanteerde criteria en definities helder en bruikbaar waren en of de dataverzameling wat betreft tijdsinvestering haalbaar was. Het protocol is geevalueerd door respectievelijk telefonische interviews met de betrokken ziekenhuishygienisten, een validatiebezoek, data-analyse, een bijeenkomst met deelnemers waar de resultaten werden besproken en de beoordeling van het gewijzigde protocol door experts. De surveillance volgens het protocol verliep goed volgens de ziekenhuishygienisten. De criteria voor bronchitis werden echter niet specifiek gevonden en tevens vond men bronchitis klinisch minder van belang. Bronchitis is daarom niet als uitkomst in het definitieve protocol opgenomen. Non-invasieve beademing en sterfte kunnen volgens dit protocol optioneel geregistreerd worden. Verder werd het protocol op kleine punten aangepast. De instroom, 35 patienten in totaal, was lager dan verwacht. De incidentie bedroeg 5 /1000 beademingsdagen voor zowel pneumonie als bronchitis. Dit is lager dan de pneumonie-incidentie van 24 /1000 beademingsdagen die in een eerdere PREZIES-surveillance, uitgevoerd in 21 ziekenhuizen, gemeten werd. Om met enige betrouwbaarheid inzicht te kunnen krijgen in de incidentie van beademing-gerelateerde pneumonie is het advies dat er per ziekenhuis minstens 100 patienten in de surveillance worden opgenomen. Hiermee is de module 'Beademing-gerelateerde pneumonieen' met name geschikt voor 'grotere' ziekenhuizen.Surveillance of ventilator-associated pneumonia according to the protocol developed by PREZIES, the national network for the surveillance of nosocomial infections, is particularly suitable for large hospitals. This is the conclusion drawn from the three-month pilot on 'Ventilator-associated lower respiratory tract infections', in which three hospitals participated. This pilot was aimed at ascertaining whether criteria and definitions in the protocol were clear and whether data collection was feasible with respect to the needed time investment. Evaluation took the form of telephone interviews with the responsible infection control practitioner (ICP), a validation visit, data analysis, a meeting of participants to discuss results and, finally, submission of the altered protocol to experts for comments. ICPs experienced no problems in data collection, except for bronchitis. Since the criteria for bronchitis were not specific and bronchitis was considered clinically less interesting, the outcome for bronchitis has been excluded from the final protocol. Non-invasive ventilation and death can be registered optionally according to this protocol. Further adaptations were minor. The total intake of 35 patients was lower than expected. The incidence was 5 /1000 ventilation days for pneumonia as well as bronchitis. This is lower than the pneumonia incidence of 24 /1000 ventilation days which was determined in an earlier PREZIES surveillance, performed in 21 hospitals. To gain insight into the incidence of ventilator-associated pneumonia with a certain reliability, hospitals are advised to take up at least 100 patients in the surveillance. The final version of the module, 'Ventilator-associated pneumonias', can be concluded then as being particularly suitable for large hospitals.IGZVW

    PREZIES: prevention of hospital-acquired infections through surveillance. Central catheter-related sepsis, 2000-2003

    No full text
    Short-term central venous catheters are the most important cause of nosocomial sepsis. This report gives the results of the surveillance programme for central venous catheter-related sepsis (CRS), established by the PREZIES national network for the surveillance of nosocomial infections, for the period 2000-2003. Data, originating from 3 hospitals, were available on 751 lines in 554 patients, with 6443 catheter days and 19 cases of CRS. The mean CRS incidence was 2.9 per 1000 catheter days and varied from 0 to 8.0 per 1000 catheter days between hospitals. Univariate Cox regression showed the department where the catheter was inserted (ICU, OR/recovery or elsewhere) to have a significant effect on the risk of CRS; the particular use of the catheter also had a significant effect. Multivariate modelling for both these factors showed parenteral feeding (versus no parenteral feeding) to pose a relative risk of 11.1 (95% CI: 2.4-52) and the placement department (OR/recovery compared to the ICU), a relative risk of 2.9 (95% CI: 0.9-9.8). The average CRS incidence is comparable with the 2 to 3 found in other studies. A higher risk with OR placement compared to ICU placement was not expected as sterile barriers are easier to realize at the OR. Parenteral feeding is a well-known risk factor for CRS. Despite adjustment for parenteral feeding, the variation between hospitals remained considerable.Korte termijn centraal-veneuze katheters zijn infuuskatheters (lijnen) die, ingebracht via andere aders, tot in de holle ader vlakbij het hart of verder tot in de longslagader worden opgeschoven. Hierdoor kunnen parenterale voeding, bepaalde in kleine aders snel vaatontsteking opwekkende medicatie of grote hoeveelheden vocht toegediend worden. Ook kunnen metingen aan hartfunctie en bloedsomloop gedaan worden. Centraal-veneuze katheters zijn onmisbaar in de klinische zorg, maar vormen ook de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisgerelateerde bloedvergiftiging (sepsis). Dit rapport beschrijft de resultaten van de, door het samenwerkingsverband PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance (PREZIES) opgezette, surveillancemodule voor centraal-veneuze katheter-gerelateerde sepsis (lijnsepsis), voor de periode 2000 - 2003. De gegevens, afkomstig van 3 ziekenhuizen, betroffen 751 lijnen bij 554 patienten, met 6443 lijndagen en 19 gevallen van lijnsepsis. De gemiddelde lijnsepsisincidentie was 2,9 per 1000 lijndagen en varieerde tussen de ziekenhuizen van 0 tot 8,0 per 1000 lijndagen. Bij univariate Cox-regressie bleken inbrengafdeling en parenterale voeding een significant effect op het lijnsepsisrisico te hebben. Bij multivariate Cox-analyse van deze 2 factoren bedroegen de relatieve risico's voor inbrengen op de OK/verkoever t.o.v. de IC 2,9 (95% BI: 0,9-9,8) en voor parenterale voeding 11,1 (95%BI: 2,4-52). De gemiddelde lijnsepsisincidentie komt goed overeen met de 2 a 3 in andere onderzoeken. Een verhoogd risico bij inbrengen op de OK vergeleken met de IC verwacht men niet omdat op de OK makkelijker steriel gewerkt kan worden. Parenterale voeding is een bekende risicofactor voor lijnsepsis. Ook na correctie voor het gebruik van parenterale voeding was de variatie tussen de ziekenhuizen aanzienlijk
    corecore