5 research outputs found
De liefde voor de tijd of de tijd van de liefde? Maatschappelijk, fenomenologisch en ethisch onderzoek naar de verhouding tussen tijdsbeleving, duurzaam partnerschap en de katholieke huwelijksgelofte.
In deze doctoraatsverhandeling ligt de onderzoeksfocus bij de manier waarop het tijdsbegrip interfereert met de uitbouw van een kwaliteitsvolle, duurzame relatie, waarbij we in het bijzonder oog hebben voor de manier waarop de katholieke trouwbelofte een eigen tijdsbeleving oproept en instelt, die constitutief is voor het partnerschap.In dit kader gingen we in het eerste hoofdstuk na hoe het cyclische, taakgeoriënteerde en concrete tijdsbesef uit premoderne samenlevingen evolueerde naar het lineaire, tijdsgeoriënteerde en abstracte tijdsbegrip uit de (laat)moderniteit. Dit (laat)moderne tijdsbegrip werd vervolgens verspreid en verinnerlijkt door een proces van universalisering en standaardisering dat plaatsvond opdat de (laat)moderne burgerij de verschillende instellingen, individuen en organen binnen de samenleving op elkaar zou kunnen afstemmen.Tegen die achtergrond worden drie pijnpunten uit het actueel heersende tijdsparadigma gekozen, die negatief kunnen inwerken op het partnerschap en die zodoende opstaan voor verbetering en verrijking. Ten eerste leidde het kwantificeerbare, verstrijkende tijdsconcept ertoe dat men zich in toenemende mate bewust werd van de voortgang en de kostbaarheid van de tijd. Gevolg is een permanente klopjacht op tijdswinst en een gevoel van tijdsdruk dat zich sociologisch gezien over nagenoeg alle lagen van de bevolking heeft verspreid. Ten tweede ging de (laat)moderne mens de tijd beschouwen als een middel om bepaalde doeleinden te verwezenlijken. Precies deze mediumfunctie van de tijd voedde opnieuw de liefde voor de tijd en een efficiënt beheer ervan want, om met Elchardus te spreken, de tijd is onze virtualiteit aan mogelijkheden. Als derde pijnpunt be­lichten we het feit dat de voorwaarts gerichte pijl van de tijd de toekomst viseert en het verleden veelal naar het ver­geethoekje drumt. Daarmee vervalt ook de mogelijkheid het verleden opnieuw te beleven, te herinterpreteren en aan te spreken als een betekenisgevende dimensie. In het tweede hoofdstuk onderzoeken we de manier waarop de drie genoemde spanningsvelden in het actueel gangbare tijdsbesef een negatieve impact kunnen hebben op het partnerschap. Uitgaande van de sociaal heersende tijdnood stellen we ten eerste vast dat hedendaagse partnerrelaties vaak gebukt gaan onder tijdnood en dat de onmogelijkheid om tot een gedeeld territorium in de tijd te komen leidt tot emotionele verarming en verwijdering. De 'mediatisering' van de tijd leidt er, ten tweede, toe dat men uit angst om de eigen levenstijd niet ten volle te hebben genoten zich slechts met de ander wil verbinden voor zover die ander aan het eigen, vooropgestelde ideaalbeeld beantwoordt en aansluit bij de toekomstprojecten van het ik. In dat geval wordt de ander niet als ander erkend, maar als middel in de eigen bestaansontplooiing geïntegreerd. Ten derde kan de geringe aandacht voor het verleden een proces in gang zetten waarbij het verleden blijft nazinderen en aldus het heden en de toekomst kan overschaduwen, zodat ook de uitbouw van een duurzaam en kwaliteitsvol partnerschap in het gedrang komt.Omdat het hedendaagse tijdsperspectief dus een aantal pijnpunten kent die de liefdesrelatie kunnen ondergraven, wordt in het derde hoofdstuk gezocht naar een ander perspectief op de tijd dat een zinvolle aanvulling kan betekenen op het huidige tijdsbegrip. Concreet opteerden we er in dit verband voor om de tijdsfilosofie van Henri Bergson en Emmanuel Levinas te bestuderen. Beide denkers distantiëren zich immers van de kwantificering en mechanisering van de tijd ten voordele van een tijdsbegrip dat de mens in zijn existentie raakt en tekent. Daarnaast ontwikkelde Bergson een tijdsconcept waarin voort­durend nieuwe elementen worden binnengebracht die niet voorspelbaar zijn op basis van de feitelijke gegevenheid van de geschiedenis. Geïnspireerd door deze zienswijze stelt Levinas dat het nieuwe en onverwachte van de tijd gelegen is in de ontmoeting met de ander die het zijnsproject van het ik in vraag stelt. In die zin zal Levinas ook de gelijkschakeling van de duur met de naastenliefde in het latere werk van Bergson aangrijpen om de tijd te interpreteren in ethische termen.Levinas radicaliseert en overschrijdt Bergsons tijdsconcept echter ook, in die zin dat hij de tijd niet wil beschouwen als een synchrone stroom, maar de nadruk legt op bestaan van de diachronie als een onderbreking van de gewone tijdsbeleving waarbij de mens zich bewust wordt van zijn/haar ethische verplichtingen tegenover de ander. Vanuit die discontinuïteit brengt Levinas een filosofische herinterpretatie van de drie tijdsdimensies, namelijk van het verleden, het heden en de toekomst. Voor Levinas geldt het heden als een mogelijke onderbreking van de synchrone tijdsstroom en de mense­lijke be­staansdrift. Hierdoor wordt de mogelijkheid gecreëerd om ook de toekomst een nieuwe, dit wil zeggen ethisch gekwalificeerde, interpretatie toe te kennen. Waar de toekomst voor de mens die vanuit de eigen zijnsontplooiing redeneert hoofdzakelijk een toekomst is die in het verlengde ligt van zijn wensdromen, zal na de interruptie door de ander de toekomst gekleurd worden door deze ander. Bijgevolg verschijnt de toekomst als toe-komst , dit wil zeggen als datgene wat op de mens toe-komt . In die zin herinterpreteert Levinas ook het verleden omdat in de ontmoeting met de ander het besef daagt voorafgaandelijk aan de ontologische autonomie door deze ander getekend te zijn.Geïnspireerd door Bergsons en Levinas perspectieven op de tijd ontwikkelen we in het vierde hoofdstuk een relationeel-ethisch kader om de relationele spanningen die voortvloeien uit de hedendaagse omgang met tijd op te heffen of te verlichten. Om, ten eerste, een antwoord te bieden aan de huidige tijdsdrukproblematiek trachtten wij, geïnspireerd door Levinas, de hedendaagse mens tot een kritische reflectie te brengen op zijn omgang met de tijd. Concreet gebeurt dit door te wijzen op de intrinsieke verwevenheid van het besteden van tijd aan de partner en het zorg dragen voor hem/haar. Ten tweede, argumenteren we, in antwoord op de mediatisering van de tijd, dat gestandaardiseerde tijdseenheden van iedere intermenselijke inhoud geledigd zijn, zodat we binnen het partnerschap moeten opteren voor een tijdsbegrip dat zoals Bergsons notie van de duur niet gekenmerkt wordt door een kwantitatieve, maar door een kwalitatieve differentiatie. Daarnaast moeten we erkennen dat mensen, niettegenstaande de grote nadruk van de laatmoderniteit op het intentioneel plannen, zeer fundamenteel, soms niets te plannen hebben. Veel existentieel wezenlijke dingen overkomen ons, zoals de ander die onvermoed binnenbreekt in ons bestaan en ons aanspreekt op onze zorg of die ons naar het woord van Levinas vraagt onze toekomstprojecten bij te stellen of zelfs los te laten zodat hij deze toekomst mee kan vormgeven. Ten derde verwijzen we naar Levinas these dat de mens voorafgaandelijk aan de ontologische autonomie door de ander getekend is, waardoor men voor deze ander verantwoordelijk is, tot zelfs voor de fouten uit het verleden van deze ander. Deze gerichtheid op de ander typeren we binnen de partnerrelatie als een lotsverbondenheid waarbij koppels elkaar kunnen ondersteunen bij het hernemen, herinterpreteren en verwerken van het verleden zodat dit verleden de toekomst niet langer blokkeert.Synthetiserend onderzoeken we in het vijfde hoofdstuk op welke manier men vanuit de katholieke huwelijksbelofte kan omgaan met de drie gegeven spanningsvelden in het huidige tijdsbegrip en de bevonden inzichten. Zo valt, ten eerste, op dat de trouwbelofte door het koppel trouw te laten beloven in goede en kwade dagen, in ziekte en in gezondheid, in rijkdom en in armoede een tijdsplatform creëert waarbinnen koppels hun liefde voor elkaar kunnen waarmaken. Ten tweede wijst de trouwbelofte erop dat er zowel goede als kwade dagen kunnen volgen, waarmee duidelijk wordt dat de toekomst misschien niet in de lijn ligt van het geprefereerde toekomstontwerp, maar waarbij de trouwbelofte wel terrein weet te winnen op de onvoorzienbare toekomst door het liefdevolle samenzijn van het koppel voorop te plaatsen onder gelijk welke manier waarop de toekomst zich presenteert. Ten derde creëert de huwelijksbelofte een discontinuïteit met het verleden omdat zij voor de huwenden een nieuw levensstadium inluidt. Hierdoor kan een pijnlijk verleden duidelijker worden begrensd. Daarnaast vormt de trouwbelofte paradoxaal genoeg ook een brug met het verleden. Wanneer partners ten aanzien van elkaar de belofte uitspreken om samen verder te willen gaan, houdt dit immers een positieve bekrachtiging van de persoon die de ander doorheen zijn verleden geworden is, zodat de trouwbelofte de mens in zijn gehele levensloop omvat. Voorts opent de formulering Ik wil je liefhebben en waarderen alle dagen van ons leven de mogelijkheid om de ander niet enkel te dragen in de pijnlijke momenten die komen na het uitspreken van de belofte, maar evenzeer in de kwetsuren en gevoeligheden die ontstaan zijn in het persoonlijke verleden dat voorafging aan de belofte en zelfs aan de ontmoeting van het koppel, zonder daarbij evenwel de grenzen van de persoonlijke integriteit te willen schenden.status: publishe
Influence of genetic polymorphisms on biomarkers of exposure and genotoxic effects in styrene-exposed workers.
A study on 44 workers exposed to styrene and 44 matched referents was performed in order to examine the influence of genetic polymorphisms in biotransformation and DNA repair enzymes on the levels of N-terminal hemoglobin adducts and genotoxicity biomarkers. Urinary mandelic acid concentration averaged 201.57 mg/g creatinine +/-148.32 in exposed workers, corresponding to a calculated average airborne styrene exposure of 9.5 ppm +/-9.6. Individuals with a high level of N-terminal valine adducts had higher levels of DNA damage, as evaluated by the Comet assay (r = 0.29, P = 0.008). Frequencies of micronucleated mononucleated lymphocytes (MNMC) (0.71 +/- 0.88 vs 0.11 +/- 0.20, P<0.0001), micronucleated binucleated lymphocytes (MNBC) (3.93 +/- 2.75 vs 2.65 +/- 1.94, p = 0.02) and micronucleated nasal epithelial cells (0.52 +/- 0.49 vs 0.23 +/- 0.31, p = 0.04) differed significantly between the exposed and referent groups. In the whole group of 88 individuals, higher frequencies of MNMC were found in individuals possessing the XRCC3 Met(241) allele and those individuals with the XRCC1 Gln( (399) ) allele showed higher frequencies of MNMC and MNCB. In vitro DNA repair capacity, as measured by residual DNA strand breaks in peripheral blood leukocytes after a styrene oxide challenge, was also influenced by styrene exposure, with an apparent induction of early repair mechanisms associated with the intensity of recent exposure and a reduction of late (24 h) repair capacity that was associated with the duration of employment. After 1 h of repair, lower levels of residual DNA damage were found in individuals possessing GSTT1 (P = 0.043). After 24 h of repair, lower residual DNA damage was found in individuals homozygous for XRCC1 Arg(194) (P = 0.013). Multivariate regression analysis indicated that the duration of exposure, smoking habits and polymorphisms of XRCC1 at codon 399 were important variables affecting the genotoxic responses. Our data suggest that DNA damage is formed in workers exposed to low concentrations of styrene, and that genotypes of metabolising and DNA-repair genes are important for the assessment of individual genotoxic risk to styrene. The in vitro DNA repair phenotype assay might be a valuable method to estimate the susceptibility of workers
Elucidation of the genetic causes of bicuspid aortic valve disease.
AIMS
The present study aims to characterize the genetic risk architecture of bicuspid aortic valve (BAV) disease, the most common congenital heart defect.
METHODS AND RESULTS
We carried out a genome-wide association study (GWAS) including 2236 BAV patients and 11 604 controls. This led to the identification of a new risk locus for BAV on chromosome 3q29. The single nucleotide polymorphism rs2550262 was genome-wide significant BAV associated (P = 3.49 × 10-08) and was replicated in an independent case-control sample. The risk locus encodes a deleterious missense variant in MUC4 (p.Ala4821Ser), a gene that is involved in epithelial-to-mesenchymal transformation. Mechanistical studies in zebrafish revealed that loss of Muc4 led to a delay in cardiac valvular development suggesting that loss of MUC4 may also play a role in aortic valve malformation. The GWAS also confirmed previously reported BAV risk loci at PALMD (P = 3.97 × 10-16), GATA4 (P = 1.61 × 10-09), and TEX41 (P = 7.68 × 10-04). In addition, the genetic BAV architecture was examined beyond the single-marker level revealing that a substantial fraction of BAV heritability is polygenic and ∼20% of the observed heritability can be explained by our GWAS data. Furthermore, we used the largest human single-cell atlas for foetal gene expression and show that the transcriptome profile in endothelial cells is a major source contributing to BAV pathology.
CONCLUSION
Our study provides a deeper understanding of the genetic risk architecture of BAV formation on the single marker and polygenic level
Elucidation of the genetic causes of bicuspid aortic valve disease
Aims The present study aims to characterize the genetic risk architecture of bicuspid aortic valve (BAV) disease, the most common congenital heart defect. Methods and results We carried out a genome-wide association study (GWAS) including 2236 BAV patients and 11 604 controls. This led to the identification of a new risk locus for BAV on chromosome 3q29. The single nucleotide polymorphism rs2550262 was genome-wide significant BAV associated (P = 3.49 x 10(-08)) and was replicated in an independent case-control sample. The risk locus encodes a deleterious missense variant in MUC4 (p.Ala4821Ser), a gene that is involved in epithelial-to-mesenchymal transformation. Mechanistical studies in zebrafish revealed that loss of Muc4 led to a delay in cardiac valvular development suggesting that loss of MUC4 may also play a role in aortic valve malformation. The GWAS also confirmed previously reported BAV risk loci at PALMD (P = 3.97 x 10(-16)), GATA4 (P = 1.61 x 10(-09)), and TEX41 (P = 7.68 x 10(-04)). In addition, the genetic BAV architecture was examined beyond the single-marker level revealing that a substantial fraction of BAV heritability is polygenic and similar to 20% of the observed heritability can be explained by our GWAS data. Furthermore, we used the largest human single-cell atlas for foetal gene expression and show that the transcriptome profile in endothelial cells is a major source contributing to BAV pathology. Conclusion Our study provides a deeper understanding of the genetic risk architecture of BAV formation on the single marker and polygenic level