12 research outputs found
Highlighting the bright side:Research report providing more insight into the positive aspects of work conflicts in the workplace of gifted adults
Inleiding: Uit de literatuur en ervaring is gebleken dat hoogbegaafde volwassenen regelmatig problemen hebben op het werk, waaronder arbeidsconflicten, en mede daardoor soms onvoldoende functioneren op het werk. Intelligentie kan hierbij een rol spelen. Het is bekend dat hoogbegaafde volwassenen veel kunnen bijdragen aan het werk zoals bijvoorbeeld het oplossen van complexe problemen, mede door hun hoog niveau van functioneren. Echter zijn er verschillen tussen hoogbegaafde volwassenen en niet hoogbegaafde volwassenen in denken en werken, wat kan leiden tot een arbeidsconflict. Dit conflict kan leiden tot verzuim op het werk van hoogbegaafde volwassenen vanwege de vele negatieve aspecten, die een uitwerking kunnen hebben op zowel het werk als in de privésfeer. Hoogbegaafde volwassenen kunnen een zeer grote waarde voor een bedrijf of organisatie zijn, vooral als hun talenten worden erkend en hun bijdragen als positief worden beschouwd. Helaas zien we dat als er arbeidsconflicten zijn, deze de positieve bijdragen verhinderen. Het is daarom belangrijk om meer inzicht te krijgen in de positieve aspecten van (arbeids)conflicten om zo problemen in het functioneren en ontslag te voorkomen. Deze algemene kennis is van grote waarde voor de organisatie maar ook voor hoogbegaafde en niet hoogbegaafde volwassenen. In dit exploratieve onderzoek wordt gekeken naar de positieve aspecten van arbeidsconflicten die hoogbegaafde en niet hoogbegaafde volwassenen naar voren brengen en of hierin verschillen zijn. Methode: Er is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. De gegevens zijn verzameld met behulp van een digitale enquête die zowel gesloten als open vragen bevatte. In totaal werden 89 ingevulde enquêtes gebruikt voor het onderzoek. De volgende drie hoofdthema’s van arbeidsconflicten werden gedefinieerd op basis van de open antwoorden, gegeven in de enquête: (1) persoonlijke thema’s, (2) werkgerelateerde thema’s en (3) procesgerelateerde thema’s. Deze hoofdthema’s werden verder verdeeld in subthema’s. De deelnemers werden verdeeld in twee groepen (hoogbegaafd en niet-hoogbegaafd), maar tijdens de groepindeling werd een derde groep waargenomen. Deze derde groep voldeed niet aan de criteria van de andere twee groepen en werd daarom gedefinieerd als ‘hoogbegaafd voelend’. Resultaten: Met betrekking tot de persoonlijke thema’s bleek dat het subthema ‘zelfvertrouwen’ in de eerste plaats werd genoemd door zowel hoogbegaafden als niet-hoogbegaafden, maar dat het subthema ‘zelfkennis’ vaker werd genoemd door de hoogbegaafd voelende. Bij de werkgerelateerde thema’s was het opmerkelijk dat alleen het subthema ‘vertrouwen’ werd genoemd door de hoogbegaafde volwassenen, terwijl dit niet genoemd werd door de andere twee groepen. Bij de analyse van de procesgerelateerde thema’s werd er veel variatie geobserveerd tussen alle groepen. Hoogbegaafd voelende volwassenen en niet-hoogbegaafde volwassenen brachten de subthema’s ‘resultaat’ en ‘focus’ naar voren, terwijl hoogbegaafde volwassenen de enige zijn die ‘perspectief’ noemen als positief aspect van een arbeidsconflict. Conclusie: Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende aspecten van een conflict als positief worden ervaren: zelfkennis en zelfvertrouwen, standvastigheid, vertrouwen in de werkrelatie, erkenning, breder perspectief, behaalde resultaat en toegenomen focus. In de resultaten is naar voren gekomen dat weinig variatie is binnen de persoonlijke thema’s, maar een grote variatie binnen de werkgerelateerde thema’s. Daarnaast was het opmerkelijk dat er een groot verschil was tussen de procesgerelateerde thema’s. Deze resultaten geven dus aan dat de verschillende groepen anders tegen de uitkomsten van arbeidsconflicten aan kijken. Op het moment dat er gesproken wordt over een arbeidsconflict is het belangrijk om het persoonlijke profiel (hoogbegaafd, hoogbegaafd voelend of niet-hoogbegaafd) in gedachten te houden, om zo tot het beste resultaat van het conflict te komen, namelijk geen verzuim, ontslag en weer een optimale samenwerking
Low value of second-look endoscopy for detecting residual colorectal cancer after endoscopic removal
Background and Aims: Endoscopic resection is often feasible for submucosal invasive colorectal cancers (T1 CRCs) and usually judged as complete. If histology casts doubt on the radicality of resection margins, adjuvant surgical resection is advised, although residual intramural cancer is found in only 5% to 15% of patients. We assessed the sensitivity of biopsy specimens from the resection area for residual intramural cancer as a potential tool to estimate the preoperative risk of residual intramural cancer in patients without risk factors for lymph node metastasis (LNM). Methods: In this multicenter prospective cohort study, patients with complete endoscopic resection of T1 CRC, scheduled for adjuvant resection due to pathologically unclear resection margins, but absent risk factors for LNM, were asked to consent to second-look endoscopy with biopsies. The results were compared with the pathology results of the surgical resection specimen (criterion standard). Results: One hundred three patients were included. In total, 85% of resected lesions were unexpectedly malignant, and 45% were removed using a piecemeal resection technique. Sixty-four adjuvant surgical resections and 39 local full-thickness resections were performed. Residual intramural cancer was found in 7 patients (6.8%). Two of these patients had cancer in second-look biopsy specimens, resulting in a sensitivity of 28% (95% confidence interval, <58%). The preoperative risk of residual intramural cancer in the case of negative biopsy specimens was not significantly reduced (P =.61). Conclusions: The sensitivity of second-look endoscopy with biopsies for residual intramural cancer after endoscopic resection of CRC is low. Therefore, it should not be used in the decision whether or not to perform adjuvant resection. (Clinical trial registration number: NCT02328664.
Stromatoxin-sensitive, heteromultimeric Kv2.1/Kv9.3 channels contribute to myogenic control of cerebral arterial diameter
Cerebral vascular smooth muscle contractility plays a crucial role in controlling arterial diameter and, thereby, blood flow regulation in the brain. A number of K+ channels have been suggested to contribute to the regulation of diameter by controlling smooth muscle membrane potential (Em) and Ca2+ influx. Previous studies indicate that stromatoxin (ScTx1)-sensitive, Kv2-containing channels contribute to the control of cerebral arterial diameter at 80 mmHg, but their precise role and molecular composition were not determined. Here, we tested if Kv2 subunits associate with ‘silent’ subunits from the Kv5, Kv6, Kv8 or Kv9 subfamilies to form heterotetrameric channels that contribute to control of diameter of rat middle cerebral arteries (RMCAs) over a range of intraluminal pressure from 10 to 100 mmHg. The predominant mRNAs expressed by RMCAs encode Kv2.1 and Kv9.3 subunits. Co-localization of Kv2.1 and Kv9.3 proteins at the plasma membrane of dissociated single RMCA myocytes was detected by proximity ligation assay. ScTx1-sensitive native current of RMCA myocytes and Kv2.1/Kv9.3 currents exhibited functional identity based on the similarity of their deactivation kinetics and voltage dependence of activation that were distinct from those of homomultimeric Kv2.1 channels. ScTx1 treatment enhanced the myogenic response of pressurized RMCAs between 40 and 100 mmHg, but this toxin also caused constriction between 10 and 40 mmHg that was not previously observed following inhibition of large conductance Ca2+-activated K+ (BKCa) and Kv1 channels. Taken together, this study defines the molecular basis of Kv2-containing channels and contributes to our understanding of the functional significance of their expression in cerebral vasculature. Specifically, our findings provide the first evidence of heteromultimeric Kv2.1/Kv9.3 channel expression in RMCA myocytes and their distinct contribution to control of cerebral arterial diameter over a wider range of Em and transmural pressure than Kv1 or BKCa channels owing to their negative range of voltage-dependent activation