12 research outputs found

    Maarssen, Zandpad 42, Huis Cromwijck (gemeente Maarssen). Archeologische begeleiding.

    No full text
    In opdracht van de Provincie Utrecht heeft ADC ArcheoProjecten een Archeologische Begeleiding uitgevoerd ten behoeve van bodemsanering op de locatie Zandpad 42, huis Cromwijck in de gemeente Maarssen. De Archeologische Begeleiding behelsde het toezicht houden op het uitgraven van een saneringsput. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van ca. 170 m2 en was voor de restauratie van het huis en de sanering van de bodem in gebruik als fabrieksterrein. Het gebied ligt naast het historische huis Cromwijck uit 1672, aan het Zandpad en de Vecht en wordt begrensd door verschillende privé percelen.Tijdens de begeleiding zijn sporen van een vloer/fundering, een waterkelder en twee stapelputten uit de Nieuwe tijd aangetroffen welke in verband kunnen worden gebracht met het historische huis

    Pijnacker, Kerkweg-Oostlaan (gemeente Pijnacker-Nootdorp) Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven

    No full text
    Op de hoek van de Kerkweg en de Oostlaan in Pijnacker zijn in de periode 14-21 november 2006 drie proefsleuven aangelegd om het bodemarchief in de grond te inventariseren en te waarderen. Op het terrein is nieuwbouw gepland die het mogelijk aanwezige bodemarchief dreigde te verstoren. In Pijnacker is tot op heden nog weinig archeologisch onderzoek verricht en zijn 1 historische kaarten (b.v. de Krukius kaart uit 1712 en het minuutplan van 1834 ) de enige bron van informatie. Op basis van deze historische kaarten werd op de planlocatie de resten van een 2 boerderij uit de Nieuwe tijd verwacht. Naast deze boerderij werd de verwachting uitgesproken 3 een oudere (houten) laat middeleeuwse voorganger van deze boerderij aan te treffen. Tijdens het graven van de sleuven bleek echter al snel dat de boerderij in de 19e of 20e eeuw grondig was afgebroken. Het enige dat was overgebleven, betrof een puinlaag welke waarschijnlijk een gevolg is van deze sloop. Hiernaast is er tijdens of voor het ophogen van het terrein (met zand) een groot aantal kuilen gegraven welke een groot deel van het terrein tot op grote diepte verstoord hebben. Die delen waar de oorspronkelijke ondergrond intact is gebleven hebben echter een relatief groot aantal sporen opgeleverd. Hieronder bevinden zich twee beerputten, Ă©Ă©n waterkuil, Ă©Ă©n kuil, drie greppels en enkele paalsporen. Het aantal intacte delen is echter gering en de verwachtte boerderij is niet meer aanwezig. Aangezien archeologische informatie over het oudste Pijnacker nog schaars is wordt een “opgraving met beperkingen”, een begeleiding waarbij men het recht behoud om die delen die opgravingwaardig zijn te documenteren. Hierdoor blijft er de ruimte om bijvoorbeeld de nog aanwezige beerput alsnog te documenteren

    Venlo TPN, deelgebied 3 WML waterleidingtracT

    No full text
    In opdracht van Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) heeft ADC ArcheoProjecten een Archeologische Begeleiding (opgraving met beperking onder het protocol proefsleuven) uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een waterleiding op de locatie Trade Port Noord (TPN ) deelgebied 3 Heierhoeveweg; Zaarderheiken in de gemeente Venlo. De Archeologische Begeleiding behelsde het toezicht houden op het uitgraven van een waterleidingsleuf. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van ca. 2451m2en was in gebruik als akker- en weidegebied. Het tracĂ© wordt in het zuiden begrensd door een onbenoemd zandpad en ligt ten noorden van de “visvijver”. De noordkant van het tracĂ© wordt begrensd door de Heierkerkweg (Afb. 1 en 2).Het onderzoek in het tracĂ© van de waterleiding loopt vooruit op het proefsleuvenonderzoek in deelgebied 3, Zaarderheiken golfterrein. De bedoeling is dat de resultaten van het onderhavige onderzoek op zinvolle wijze geĂŻntegreerd kunnen worden in het komende proefsleuvenonderzoek. Het onderzoek dient derhalve vooral gericht te zijn op het zorgvuldig bergen en waarderen van de aan te treffen archeologische resten. Daarnaast kan het onderzoek in het kader van de aanleg van de waterleiding onderzoeksvragen oproepen die meegenomen kunnen worden bij het 1 proefsleuvenonderzoek .Geomorfologisch wordt het TPN gebied gekenmerkt door een dekzandrug waarop zich in de loop van de Middeleeuwen een enkeerdbodem heeft gevormd. Naar het zuiden toe wordt de rug begrensd door een dalvormige laagte waarin de Mierbeek is gelegen. De bodem bestaat hier uit lage eerdgronden (deze zone is rijk aan ijzerconcentraties). Tussen de dekzandrug en de spoorlijn bevindt zich verder een natte laagte met moerige gronden (het Mehr en Berksbroek). Naar het noorden toe gaat de dekzandrug over in een dekzandvlakte. Bodemkundig behoort deze zone tot de (hogere) podzolgronden en vlakvaaggronden. De grondwatertrap varieert van III tot VII.Voor het TPN terrein is in vervolg op een archeologische verwachtingskaartin 2005 door RAAP een 2 3 inventariserend archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerdbestaande uit een intensief boorprogramma, oppervlaktekarteringen, een bureauonderzoek en een cultuurhistorische inventarisatie. 4 Op basis van dit onderzoek is in 2007 een proefsleuven onderzoek uitgevoerd op het hele TPN terrein . Tijdens de voorgenoemde onderzoeken zijn aanwijzingen gevonden voor gebruik en bewoning van het landschap vanaf het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd (Tabel 1).Hierbij wordt rond het kruispunt van de Heierhoeveweg en de Heierkerkweg een Romeinse vindplaats verwacht. De hoogste verwachting ligt echter in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, aangezien in deze periode de ontginning van het gebied intensiveerde (verschillende, maar vaak kort gebruikte, kampontginningen zijn al aangetroffen).De aangetroffen archeologische resten sluiten aan bij de verwachtingen van een kampontginning.Tijdens de begeleiding zijn op twee locaties sporen aangetroffen (Afb. 2). Op ca. 225 meter van het kruispunt van de Heierkerkweg en de Heierhoeveweg op de overgang van een lage natte zone naar een dekzandrug ligt locatie 1 die bestaat uit een structuur uit de Volle Middeleeuwen en overige nederzettingssporen. Dit “erf” wordt aan de Noord en Zuidzijde begrensd door een greppel (S12 en S30). Op locatie twee (noordelijkste deel van de sleuf) is de Romeinse vindplaats niet aangetroffen, maar de sleuf kon niet volledig tot aan de kruising worden aangelegd vanwege kabels en leidingen. Dit deel was zeer verstoord door afgebroken hedendaagse bijgebouwtjes behorende bij dehuidige boerderij, slechts twee oudere sporen zijn aangetroffen. De overige delen van het tracĂ© waren archeologisch leeg.5 De waardestelling, zoals voorgeschreven in de KNA versie 3.1heeft een waardering voor de fysieke kwaliteitscriteria van 5 punten opgeleverd en de inhoudelijke kwaliteit van 7 punten. Dit zijn scoren die bovengemiddeld en hoog zijn en de vindplaats het predikaat ‘behoudenswaardig’ opleveren (tabel 3). Over locatie 2 kunnen geen uitspraken gedaan worden aangezien het slechts twee sporen betreft

    ADC Monografie 13

    No full text
    Het onderzoek in het toekomstig tunneltracĂ© van de Rijksweg 35 en de te verleggen spoorlijn tussen Zwolle en Almelo heeft belangrijke nieuwe inzichten opgeleverd over de activiteiten die de mens gedurende vele duizenden jaren op De Eversberg en het aangrenzende Reggedal heeft ontplooid. Het onderzoek heeft geen spectaculaire vondsten of grote aantallen sporen opgeleverd die iets kunnen vertellen over de langdurige bewoningsgeschiedenis van het Reggedal. Het uitzonderlijke verhaal van dit onderzoek zit in de grote verscheidenheid aan perioden die in het vondstmateriaal zijn vertegenwoordigd en de lange periode die deze gezamenlijk beslaan. Juist de kleine aantallen vondsten en sporen vormen puzzelstukjes die, met de archeologische en landschappelijke gegevens die al bekend zijn, tonen hoe de Regge en het aangrenzende landschap gedurende een bijzonder lange periode een grote aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op de mens. Daarnaast hebben de twee kleinschalige onderzoeken in de vorm van archeologische begeleidingen in het kader van natuurontwikkelingsprojecten bij De Groene Mal en De Veldkamp belangrijke aanvullende informatie opgeleverd over de activiteiten die men in bepaalde periodes heeft ontplooid in het Reggedal zelf. In die zin sluiten deze onderzoeken goed aan bij de veranderende inzichten onder archeologen over de activiteiten die mensen in het verleden in beek- en rivierdalen hebben ontplooid. Dacht men tot een klein decennium geleden nog dat beek- en rivierdalen te nat en daardoor voor de mens onaantrekkelijk waren; de onderzoeken op De Eversberg en bij De Groene Mal en De Veldkamp zijn een goede illustratie van het tegendeel. De locatie van de dekzandrug, onmiddellijk grenzend aan het dal van de Regge, verklaart waarschijnlijk voor een groot deel waarom De Eversberg door de eeuwen heen grote aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op de mens om hier een breed scala van activiteiten te ontplooien, te beginnen met de jagers, vissers en voedselverzamelaars in het Jong-Paleolithicum. Sinds hun aanwezigheid op de dekzandrug van De Eversberg heeft het landschap grote veranderingen ondergaan. Het klimaat werd warmer en natter waardoor het aanvankelijk vrij open landschap steeds meer bebost raakte. Door de toegenomen biodiversiteit hoefde men niet langer achter migrerende kuddes grootwild aan te trekken en neemt de mobiliteit af. Dit schept de voorwaarden voor de aanstaande veranderingen. Vanaf het Neolithicum kapt men kleine stukjes bos om akkertjes aan te leggen. Naast jagers, vissers en voedselverzamelaars zijn de bezoekers/bewoners van De Eversberg nu ook boeren. Nog niet zo lang geleden dachten archeologen dat de overgang van de ene naar de andere bestaanswijze vrij abrupt was gegaan. In dit verband sprak men wel van de ‘neolithische revolutie’. Het onderzoek van de laatste jaren heeft echter uitgewezen dat deze overgang in onze streken veel geleidelijker is gegaan. Het onderzoek op De Eversberg wijst uit dat dit ook voor bezoekers/bewoners van De Eversberg gold. Zowel het landschappelijk onderzoek als de aangetroffen vuurstenen werktuigen wijzen uit dat jacht, visserij en voedsel verzamelen nog tot in de Bronstijd een dominante rol speelden in de wijze waarop men zich in het levensonderhoud voorzag. Tegelijkertijd moet het belang van de introductie van akkerbouw en veeteelt ook niet worden onderschat. De vondst van fragmenten van vuurstenen bijlen op De Eversberg wijst uit dat deze hier zijn gebruikt om open plekken in het bos te creĂ«ren ten gunste van tijdelijke akkers. Ook het landschapsarcheologische onderzoek wijst erop dat men een vorm van slash-and-burn akkerbouw bedreef. Dat dit ook in de belevingswereld van de toenmalige bezoekers/bewoners van het Reggedal een rol van grote betekenis speelde, valt af te lezen aan de talrijke vondsten van vuurstenen bijlen. Blijkbaar vertegenwoordigde juist dit object een grote symbolische waarde. En dat valt ook goed te begrijpen, wanneer we bedenken dat het juist deze bijlen waren die de mens in staat stelden om zijn wil op de leggen aan zijn natuurlijke omgeving. Fontijn heeft erop gewezen dat het geen toeval is dat bijlen juist in natte contexten, zoals beken en moerassen werden gedeponeerd. Beekdalen vormden waarschijnlijk de grens tussen de menselijke en bovennatuurlijke wereld. En in zekere zin betekende depositie van een bijl in een beek een ‘teruggave aan diezelfde natuur’. Het is pas in de loop van de Bronstijd dat men langduriger op Ă©Ă©n en dezelfde plek verblijft.Waarschijnlijk blijft men nog wel jagen, vissen en voedsel verzamelen, maar akkerbouw en veeteelt worden nu de belangrijkste bestaanswijze. Daarmee worden ook de ingrepen van de mens in het omringende landschap omvattender. Bossen worden nu gekapt om langdurig plaats te maken voor akkers en mogelijk ook weiden. Blijkbaar wordt de wereld ook ‘groter’, want vondsten van bijvoorbeeld maalsteenfragmenten wijzen erop dat men vanaf nu opgenomen wordt in lange afstandsnetwerken, waardoor men over voorwerpen en grondstoffen kan beschikken die over afstanden van vele honderden kilometers zijn aangevoerd. Nu worden ook de eerste, overigens schaarse, aanwijzingen gevonden dat de samenleving waarvan de bewoners van De Eversberg deel uitmaakten hiĂ«rarchisch georganiseerd was. Opmerkelijk is het grotendeels ontbreken van aanwijzingen voor bewoning in vooral de Vroege- , maar waarschijnlijk ook de Midden-IJzertijd. Daarbij moeten we bedenken dat slechts een zeer beperkt deel van de dekzandrug van De Eversberg is onderzocht. Voor deze periode wordt aangenomen dat er sprake is van ‘zwervende erven’, boerenhoeven worden geregeld verplaatst naar een nieuwe locatie binnen een beperkt areaal. Ook de resultaten van het landschapsarcheologische onderzoek geven geen reden om te veronderstellen dat er geen bewoning zou zijn op de Eversberg. Dit onderzoek wijst juist uit dat het landschap in deze periode steeds opener wordt. De bewoning zal zich daarom in deze periode elders op de Eversberg hebben voortgezet. Wel is duidelijk dat de voormalige akkers in deze periode zijn overstoven, waardoor op deze akkers een dik pakket stuifzand is afgezet. Het is pas in de Late IJzertijd dat men op de onderzoekslocatie weer overtuigende sporen van bewoning heeft achtergelaten. Vervolgens zijn de aanwijzingen voor enige vorm van bewoning in de Romeinse tijd schaars. Ook voor deze periode valt te veronderstellen dat er niet ver verwijderd van de onderzoekslocatie een nederzetting zal zijn gelegen. Wanneer de dekzandrug precies wordt verlaten, valt niet met zekerheid te zeggen. Duidelijk is wel dat er in de loop van de Romeinse tijd regeneratie van het bos plaatsvindt wat erop duidt dat ook dit gebied, zoals grote delen van Nederland, geheel of gedeeltelijk ontvolkt raakt. De bosopstanden zijn in de Vroege en Volle Middeleeuwen reden waardoor op de onderzoekslocatie houtskool wordt geproduceerd, vermoedelijk ten behoeve van de productie van ijzer uit locale voorkomens van ijzeroer. Vanaf de Late Middeleeuwen wordt het onderzoeksterrein geheel of gedeeltelijk duurzaam omgevormd tot landbouwgrond. Vanaf dit moment vormt zich een esdek

    De Lier, bedrijventerrein Leehove

    No full text
    In opdracht van de Gemeente Westland heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven met aanvullende boringen uitgevoerd voor het plangebied Bedrijventerrein Leehove in De Lier. Vooronderzoek toonde reeds aan dat zich op deze locatie mogelijke nederzettingsresten uit de Romeinse tijd (1tot 3e eeuw n. Chr.) en de Vroege Middeleeuwen (450-1050 n. Chr.) bevinden.Uit het proefsleuvenonderzoek komt inderdaad naar voren dat zich binnen het gebied met een zeer hoge verwachting nederzettingsresten uit de Romeinse tijd bevinden. Op basis van het vondstmateriaal lijktbewoning in de 3e eeuw aannemelijk. Iets ten zuiden van het gebied met een zeer hoge verwachting werd een geul gevonden met naast Romeins materiaal een behoorlijke component Karolingisch aardewerk. Door de geringe breedte van de beide aangelegde sleuven van twee meter en de zeer slechte weersomstandigheden bleek het niet mogelijk een duidelijk inzicht in de aard van de sporen te krijgen. De sporen lijken zich op twee niveaus te bevinden, waarbij het vooralsnog onduidelijk is of de niveaus enerzijds een vroegmiddeleeuwse fase vertegenwoordigen en anderzijds een inheems-Romeinse fase. Bij de Romeinse vindplaats werd in ieder geval een perceleringsgreppel aangesneden met hierin behoorlijk wat bouwpuin.In de directe nabijheid van het onderzoeksgebied zijn tijdens vooronderzoek twee vindplaatsen aangetroffen: direct ten noorden een Romeinse huisplaats en direct ten westen een Karolingische vindplaats. Het lijkt aannemelijk te veronderstellen dat de Romeinse sporen en vondsten aan de huisplaats te koppelen zijn en de Karolingische vondsten in de geul aan de vindplaats die hier ten westen van gelegen is. Eventueel toekomstig onderzoek kan hier meer inzichten in verschaffen.Voorgesteld wordt om het selectieadvies op basis van het vooronderzoek te handhaven en tevens uit te breiden tot op de locatie van de aangesneden geul. Indien toekomstige bodemverstoringen plaatsvinden, wordt voorgesteld de westelijke punt van het gebied op de verwachtingskaart vlakdekkend op te graven. Met behulp van enkele aanvullende proefsleuven kan dan tevens buiten dit gebied de geul onderzocht worden en bepaald worden of hier nog een aanvullend onderzoek dient plaats te vinden. Aanbevolen wordt om toekomstige resultaten te combineren met de uitgevoerde onderzoeken naar de Romeinse en de Karolingische vindplaats in de directe omgeving. Verder wordt aanbevolen eventueel toekomstig onderzoek niet in een natte periode uit te voeren en de mogelijkheden te onderzoeken tot bronbemaling. Tijdens het huidige onderzoek is namelijk gebleken dat het vlak door overvloedig regenwater, maar mogelijk ook door de grondwaterspiegel, zeer snel onleesbaar wordt voor gedegen archeologisch onderzoek

    Van Krinpen aan den IJssel tot Bergambacht, Locatie R2

    No full text
    In opdracht van Ballast Nedam Infra heeft ADC ArcheoProjecten een Archeologische Begeleiding (opgraving met beperking) uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een wegcunet op de locatie N210, R2 (Locatie F zal in 2009 ontwikkeld worden) in de gemeente Krimpen aan den IJssel - Bergambacht. De Archeologische Begeleiding behelsde het aanleggen van een sleuf. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van ca. 1600m2totaal en was in gebruik als geasfalteerde parkeerplaats. Het gebied ligt aan de N210 nabij Bergambacht en wordt begrensd door de N210 in het noorden, een sloot in het zuiden en werkzaamheden van de opdrachtgever in het westen.Tijdens de begeleiding zijn geen sporen aangetroffen.Aanleiding tot het archeologisch onderzoek in het gebied van de Krimpenerwaard is de verlegging en uitbreiding van de N210 en de herinrichting van het landschap die hiermee samenhangt. Het doel van de archeologische begeleiding is om binnen de grenzen van deze verstorende bodemingrepen eventueel aanwezige archeologische waarden te documenteren. Eerder archeologisch onderzoek in dit gebied heeft uitgewezen dat op sommige plaatsen langs de N210 Laat-Middeleeuwse terpen in de vorm van verbrande kleilagen goed bewaard zijn gebleven en landschappelijk gezien is er een kans op vindplaatsen uit het Midden- en Laat Neolithicum. Slechts de locaties van de geasfalteerde parkeerplaatsen F en R2 binnen het project van de heraanleg van de N210 zijn nog niet eerder onderzocht. Na het verwijderen van het asfalt van de parkeerplaatsen op de beoogde onderzoekslocaties kon pas een inschatting gemaakt worden in welke staat het archeologische vlak zich bevond. Er is gekozen voor een archeologische begeleiding om deze inschatting te maken. De begeleiding die op 11 maart 2008 heeft plaatsgevonden, bevond zich op locatie R2. De andere locatie, locatie F, zal pas in 2009 aan bod komen. Daarom is er voor gekozen om de onderzoekresultaten van deze locatie meteen rapporteren. Op locatie R2 is op de zuidelijke helft een oost-west georiĂ«nteerde proefsleuf aangelegd met een afmeting van 35 x 2 meter. Het wegcunet dat hier wordt uitgegraven zal tot 70 cm onder maaiveld de bodem verstoren en de archeologie werd verwacht tot maximaal 1 meter onder maaiveld. Het vlak is op gemiddeld 80 cm onder maaiveld aangelegd in het “schone” veen met Ă©Ă©n kijkgat naar 1 meter onder maaiveld.De bodemopbouw is gedocumenteerd door middel van vier profielkolommen en de locatie van de put en profielkolommen kon met behulp van de door Ballast Nedam Infra beschikbaar gestelde landmeter worden ingemeten. Hoewel de bodemopbouw vrijwel onverstoord was zijn er echter geen archeologische indicatoren aangetroffen op deze locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseertADC ArcheoProjecten dat er op de locatie geen aanvullend archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd

    Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven bij Velsen-Zuid-Oostbroek

    No full text
    ADC ArcheoProjecten heeft een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het kader van de geplande aanleg van een 380kV hoogspanningsverbinding (R380kV) door de Randstad. Het huidige onderzoek betreft het onderzoek op de terreinen van drie geplande mastvoeten in de Noordring (Noord-Holland) op de locatie Velsen-Zuid-Oostbroek / A9. Op de locatie van drie hoogspanningsmasten kunnen nederzettingssporen vanaf de Bronstijd t/m de Middeleeuwen verwacht worden. De nabijheid van de Romeinse havenplaats Velsen 1 vergroot de kans op het aantreffen van sporen uit de Vroeg Romeinse tijd. De voorgenomen bouwplannen vormen een bedreiging voor deze eventueel aanwezige bewoningssporen. Per lokatie is Ă©Ă©n proefsleuf aangelegd. De totaal onderzochte oppervlakte is ca. 188 m2. De resultaten van het onderzoek zijn in algemene zin zeer mager. Hoewel de onderzoekslocaties een hoge archeologische verwachting hadden wegens de ligging in een AMK terrein, zijn in geen van de proefsleuven relevante bewoningssporen aangetroffen. De verklaring hiervoor ligt in de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Het fysisch geografisch onderzoek heeft uitgewezen dat de afzettingsomstandigheden van de in de proefputten aangetroffen sedimenten duiden op een zeer nat milieu dat onaantrekkelijk moest zijn geweest voor bewoning. De drie onderzochte gebieden kunnen vrijgegeven worden voor de voorgenomen bodemingreep. Het is echter goed mogelijk dat tijdens de uitvoering van de grondwerkzaamheden alsnog gestuit wordt op archeologie. Om deze reden dient de uitvoerder erop gewezen te worden dat het een wettelijke verplichting is archeologische bodemvondsten te melden bij de bevoegde overheid in overeenstemming met de Monumentenwet 1988 artikel 53

    Wageningen, Rooseveltweg

    No full text
    In opdracht van de gemeente Wageningen heeft ADC ArcheoProjecten een Archeologische Begeleiding uitgevoerd ten behoeve van herinrichtingswerkzaamheden op de locatie Rooseveltweg in de gemeente Wageningen. De Archeologische Begeleiding behelsde het toezicht houden op het uitgraven van een singel die gaat aansluiten op de stadsgracht en onderdeel is van een groter herinrichtingsproject waarbij een verkeersveilige hoofdroute wordt gemaakt.Het projectgebied heeft een oppervlakte van ca. 1000 x 10-12m en was vóór de herinrichting in gebruik als infrastructuur en groenstroken. Het traject loopt vanaf de Nijenoord Allee tot aan de Lawickse Allee over de Rooseveltweg.Tijdens de begeleiding zijn nederzettingsporen uit de Bronstijd, de Late IJzertijd/Romeinse tijd, deRomeinse tijd, de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen. In dit gebied komen dergelijke resten veel voor. In de omgeving zijn resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd gevonden wat duidt op een vrijwel continue bewoning van het gebied vanaf de prehistorie

    Leek, Leeksterveld

    No full text
    In opdracht van de gemeente Leek heeft ADC ArcheoProjecten een Archeologische Begeleiding uitgevoerd ten behoeve van het graven van wegcunetten, watergangen en een vijverpartij voor het toekomstige bedrijvenpark op de locatie Hoge Traan/Blinksloot in de gemeente Leek. De Archeologische Begeleiding behelsde het toezicht houden op het uitgraven van de voorgenoemde wegcunetten, watergangen en vijverpartij.Het onderzoeksgebied bestaat uit circa 42.000 m2 wegcunet, 22.500 m2 nieuwe watergang en een waterpartij van maximaal 35.000 m2. Het terrein was vóór de ontwikkeling in gebruik als landbouwgebied. Het gebied ligt ten noorden van de rijksweg A7 ter hoogte van afrit 34 en wordt verder begrensd door “de oude Postweg” in het oosten, de “Noorderweg” in het noorden en een sloot in het westen.Tijdens de begeleiding zijn sporen van nederzettingen en graven uit het Mesolithicum, hetNeolithicum, de Bronstijd en de Late Middeleeuwen aangetroffen. In dit gebied komen dergelijke resten vrij weinig voor en de resultaten zijn daarom archeologisch zeer interessant te noemen. In put 7 en 8 zijn haardkuilen aangetroffen welke waarschijnlijk tot het Mesolithicum behoren. Deze haardkuilen staan waarschijnlijk in verband met of behoren nog bij de eerder onderzochte mesolithische vindplaats op het terrein van het asielzoekerscenrum. Deze putten liggen hoog op de overgang van de noordoostelijke dekzandrug naar het beekdal. De vuursteenconcentraties in put 5 kunnen met enige voorzichtigheid in het Midden- tot Laat- Mesolithicum geplaatst worden; daarnaast zijn er ook fragmenten die in het Neolithicum of de Bronstijd geplaatst moeten worden. In put 8 is een laatneolithisch graf aangetroffen dat zowel het centrale graf van een grafheuvel als een vlakgraf geweest kan zijn In put 3 is een grote perceelgreppel aangetroffen en op het terrein binnen deze greppel ligt een water- of beerput. Deze percelering behoort waarschijnlijk tot de historisch bekende Uithof.In het plangebied Leek-Leeksterveld zijn in het beekdal van de Blinksloot twee boven elkaar gelegen veenpakketten palynologisch onderzocht. Op basis van de palynologische samenstelling van het onderste veen wordt dit pakket van ca 20 cm dikte in het Allerþd (11.900 - 10.950 BP) gedateerd. Het onderste veen is afgedekt door een kleiig sediment dat niet palynologisch is onderzocht. Op dit minerale sediment ontwikkelde zich in het begin van het Holoceen opnieuw veen

    Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van zeefvakken

    No full text
    ADC ArcheoProjecten heeft een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van Ă©Ă©n proefsleuf met testvakken uitgevoerd voor het plangebied Kanaalkruising Sluiskil – Zone 3, Terneuzen. Dit archeologisch onderzoek valt binnen het overkoepelende project Sluiskiltunnel, waarbij onder het kanaal van Gent naar Terneuzen een tunnel wordt aangelegd met bijbehorende infrastructuur. In het hier betreffende plangebied zal de boorput voor de tunnel worden aangelegd. Op deze locatie zou zich mogelijk een mesolithische vindplaats op het pleistocene dekzandoppervlak bevinden en potentieel resten uit de IJzertijd en/of Romeinse tijd op de top van het veen. Op basis van het eerder uitgevoerde onderzoek kon geen eenduidige conclusie worden gegeven over de archeologische waarde van het plangebied. Het huidige onderzoek is uitgevoerd om, op basis van gravend onderzoek, de aard, omvang en kwaliteit vast te stellen van de (mogelijke) vindplaats in het gebied om te komen tot een definitief oordeel over de behoudenswaardigheid van deze. Een specifiek onderzoeksdoel is de vraag in hoeverre zowel het dekzandoppervlak alsmede de top van het veen intact zijn en of er erosie heeft plaatsgevonden op deze niveaus. Een tweede onderzoeksthema is gericht op de ontwikkeling van het veen door de tijd heen. Binnen het plangebied is geen archeologische vindplaats aangetroffen. Op het Pleistocene dekzand zijn geen sporen of aanwijzingen gevonden voor bewoning op dit niveau. De vondst van enkele archeologische indicatoren als houtskool en hazelnootdoppen suggereren dat er hooguit enige vorm van menselijke activiteit heeft plaatsgevonden in het plangebied. Voor de top van het veen zijn evenmin aanwijzingen gevonden voor enige vorm van menselijke activiteit op dit niveau. Uit het botanische onderzoek blijkt dat binnen het plangebied de top van het veen in de IJzertijd – Romeinse tijd te nat was voor bewoning en gebruik als akker. Wel zijn er aanwijzingen gevonden dat in de omgeving van het plangebied in deze periode akkerbouw heeft plaatsgevonden, wat bekend is van eerder uitgevoerde archeologische onderzoeken. Het plangebied is gelegen op een dekzandrug, welk niveau heden ten dage ~2,5 m onder maaiveld ligt. Tot het eind van het Mesolithicum was de omgeving van het plangebied begroeid met een gemengd eiken-linden bos met hier en daar een den. In het dekzand ontwikkelde zich een bodem. Als gevolg van de algemene zeespiegelstijging steeg de grondwaterstand en vanaf 4500 v. Chr. was het dusdanig nat dat binnen het onderzoeksgebied veen kon groeien. De top van het dekzand, met de hierin gevormde bodem, bleef hierbij intact. Het veen groeide bovenop het dekzand. Het landschap in deze eerste fase van veenvorming kan het best gekarakteriseerd worden als een elzenbroekbos. Omstreeks 3500 v. Chr. daalde de grondwaterspiegel iets en was het droog genoeg voor soorten als eik en berk om te groeien en kwam een oerbos tot ontwikkeling binnen het onderzoeksgebied. Het initiĂ«le veenpakket werd omgezet tot een amorfe veenlaag. Na 3500 v. Chr. steeg de grondwaterstand weer en werden de condities te nat voor bomen om te groeien. Er ontwikkelde zich een veenmoeras met open water. Op de hoger gelegen dekzandruggen in de omgeving van het plangebied groeide een gemengd eiken loofbos. Taxus is in deze periode een nieuwkomer in de vegetatie op de vochtige en nattere gronden en deze wist zich in het gebied snel uit te breiden. Onder invloed van de stijgende grondwaterspiegel (gerelateerd aan de zeespiegelstijging) kan in deze periode steeds meer veengroei plaatsvinden in de lagere delen van het landschap. Hierdoor verdwijnt taxus uiteindelijk weer uit de vegetatie. Vanaf 2000 v. Chr. groeit er beuk op de hogere dekzandruggen. Na 800 v. Chr. treedt een verdere vernatting op van het landschap en komt een hoogveengebied tot ontwikkeling, waar veenmos groeide in de lagere delen en heide op de bulten. Het landschap was zeer open, op de hogere dekzandruggen groeide nog het restant van een loofbos. In de loop van de IJzertijd vindt een verdroging van het landschap plaats. In deze periode zijn er ook aanwijzingen dat in de wijde omgeving van het plangebied akkerbouw plaatsvond. Het plangebied zelf was te nat om te beakkeren. Door de verdroging van het landschap oxideerde de top van het veenpakket, er vond geen erosie plaats. In de Middeleeuwen (vanaf 450 n. Chr.) wordt door mariene inbraken een pakket klei over het veen afgezet. Met het huidige onderzoek is duidelijk geworden dat binnen het plangebied geen vindplaats aanwezig is. Met het onderzoek is nieuwe kennis verkregen met betrekking tot de landschappelijke ontwikkeling van de omgeving van het plangebied, met name de start en de verdere ontwikkeling van de veenvorming
    corecore