23 research outputs found

    -

    Get PDF
    Humans are exposed via the environment and via food to Polycyclic Aromatic Hydrocarbons (PAH), mixtures considered carcinogenic by IARC. A quantitative cancer risk assessment for oral exposure is hampered by the absence of adequate data. The need for experimental data is substantiated by the fact that daily oral doses exceed inhaled doses for some potent carcinogenic PAH compounds, e.g. benzo[a]pyrene (B[a]P), by one order of magnitude, and the fact that epidemiological studies are not expected to provide useful data in this respect. For this reason we have performed a carcinogenicity study in rats; treatment (by gavage) for 2 years with the reference PAH B[a]P resulted in tumour-formation in a wide spectrum of organs and tissues, with liver and forestomach as major target-organs. Liver tumours in female rats were used for estimating a Virtually Safe Dose (VSD), i.e. the daily dose representing a one per million risk upon lifetime exposure, via methodology adopted by the Dutch Health Council (HCN, 1994-1996). Based on available data on occurrence and carcinogenic potency of PAH in Dutch diet it is suggested to apply a correction-factor of 10 for conversion to a VSD for B[a]P as indicator for all dietary PAH. With the resulting VSD of 0.5 ng B[a]P/kg bodyweight per day, cancer risks associated with PAH encountered in Dutch diet are estimated to be around acceptable risk levels. Parallel rat studies indicated that B[a]P-induced DNA adducts per se are not sufficient for tumour-development; induced local cell proliferation seems an additional critical factor. The possible implications of these findings are discussed.Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK) komen zowel wijdverbreid in het milieu als in voedsel voor, beide als gevolg van menselijk handelen. PAK worden beschouwd als kankerverwekkend voor de mens (IARC, 1983). Dit is gebaseerd op zowel dierexperimenteel werk als op epidemiologische studies. De mens staat continu bloot aan deze groep verbindingen via de inhalatoire alsook de orale route (via voedselconsumptie), en in sommige gevallen via de huid. Een kwantitatieve schatting van het risico op kanker als gevolg van de inhalatoire blootstelling aan PAK in het milieu laat zien dat deze de acceptabel geachte grens, 1 extra kankergeval per miljoen levenslang blootgestelden, ruimschoots overschrijdt. Schatting van het risico op kanker als gevolg van blootstelling aan PAK via het voedsel wordt belemmerd door gebrekkige dierexperimentele en epidemiologische gegevens. De noodzaak om dit risico te kwantificeren wordt ge6llustreerd door het feit dat de dagelijkse blootstelling via deze route in grootte een orde hoger geschat wordt dan die via inhalatoire blootstelling voor een aantal belangrijke carcinogene PAK, zoals benzo[a]pyreen (B[a]P). Omdat niet verwacht wordt dat epidemiologische studies hier op termijn uitkomst kunnen bieden, is grote behoefte aan goed uitgevoerd dierexperimenteel onderzoek. Om bovengenoemde reden is een carcinogeniteitsstudie uitgevoerd waarbij ratten levenslang oraal zijn blootgesteld aan B[a]P, algemeen beschouwd als een representatieve modelstof voor carcinogene PAK. De in het instituut gekweekte Wistar ratten (52 dieren per dosis en per sexe) zijn per maagsonde vijf dagen per week blootgesteld aan in soja-olie opgeloste B[a]P, in doseringen van 0 (kontrole), 3, 10 en 30 mg/kg lichaamsgewicht. Deze behandeling resulteerde in een dosis-gerelateerde toename in tumorincidentie in diverse organen en weefsels. Veruit de hoogste incidenties tumoren werden gevonden in lever en voormaag, beide organen met een lage spontane tumorincidentie in deze rattenstam. Levertumoren vormden daarnaast de belangrijkste doodsoorzaak in de hoogste dosis-groep in beide sexen. De tumorvorming in dit orgaan in vrouwtjes ratten is vervolgens gebruikt voor het berekenen van de carcinogene risico's volgens een door de Gezondheidsraad aanbevolen methode. Dit resulteerde in een "acceptabele dagelijkse dosis" (ADI) van 5 ng B[a]P per kg lichaamsgewicht, d.w.z. overeenkomend met 1 extra kankergeval per miljoen levenslang blootgestelden. Op basis van de beschikbare gegevens over de carcinogene potentie en het voorkomen van diverse PAK in het voedsel in Nederland wordt voorgesteld een conversie-factor van 10 te gebruiken voor totale PAK-belasting in voedsel, ofwel een ADI van 0.5 ng B[a]P per kg lichaamsgewicht, met B[a]P als indicator voor in voedsel voorkomende PAK. Dit 'onverwacht' lage risico, althans in vergelijking met de bovenvermelde risico's van PAK bij inhalatoire blootstelling, en de onzekerheden in de database en gebruikte methodiek, worden bediscussieerd. De vorming van DNA addukten door B[a]P is ook in deze species bestudeerd onder dezelfde blootstellings condities. DNA addukten (bepaald met de 32P-postlabelings-methodiek, die stabiele DNA addukten met grote gevoeligheid kan detecteren) konden in alle onderzochte organen en weefsels worden aangetoond. Omdat tumoren slechts in een beperkt aantal hiervan werden gevonden, kan worden geconcludeerd dat de vorming van stabiele DNA addukten op zichzelf niet voldoende is voor tumorvorming. Ook de totale hoeveelheid DNA addukten (ofwel de dichtheid), of de vorming van specifieke DNA addukten kon niet aan de localisatie van tumorvorming gerelateerd worden. Daarentegen suggereren waarnemingen in de range-finding en sub-chronische studies dat lokale celproliferatie een kritische additionele factor in tumor-vorming zou kunnen zijn. De mogelijke implicaties van deze bevindingen worden bediscussieerd

    Het voorkomen van Carcinogene, Mutagene en Reproductietoxische (CMR-) stoffen in consumentenpreparaten

    No full text
    The general public is protected from the effects of Carcinogenic, Mutagenic and Reprotoxic (CMR) substances partly by banning the sale of preparations containing classified CMR substances (Annex I of 67/548/EEC) at levels above the limit concentration for exposure of the general public. It is therefore important that consumer preparations are checked for the presence of these substances and that, in addition, potential CMR substances are assessed for inclusion in Annex I of 67/548/EEC. A search was made for potential CMR substances in electronically accessible databases, after which a list of 514 potential CMR substances not found in Annex 1 could be compiled. The occurrence of CMR category 1 and 2 substances, and of additional potential CMR substances, in consumer preparations was checked against the SPIN database, an initiative of the Nordic countries. A total of 146 Annex I substances for the CMR categories 1 and 2, and 24 potential CMR substances were found to be present in consumer preparations used in the Nordic countries. It cannot be ruled out that these substances will also be present in consumer preparations used in the Netherlands. A quantitative estimate of the potential exposure to CMR substances was not possible due to the lack of an adequate database of consumer preparations showing actual concentrations.Bescherming van de algemene bevolking tegen de gezondheidsnadelige effecten van Carcinogene, Mutagene en reproductietoxische stoffen wordt voor een belangrijk deel gerealiseerd door een verbod op de verkoop van producten die categorie 1 en 2 CMR-stoffen (Annex I of 67/548/EEC) boven de toegestane limiet bevatten. Het is derhalve belangrijk na te gaan in hoeverre deze stoffen voorkomen in consumenten preparaten en inzicht te verkrijgen in potentiele CMR-stoffen die niet voorkomen op Annex 1. Met behulp van elektronisch toegankelijke databases werd gezocht naar potentiele CMR-stoffen. Dit leverde een additionele lijst van 514 potentiele CMR-stoffen op die niet voorkomen op Annex 1. Het voorkomen van geclassificeerde en potentiele CMR-stoffen in consumentenpreparaten werd geverifieerd aan de hand van het Noord-Europese SPIN databestand. In totaal bleken 146 CMR-stoffen voorkomend op Annex I en 24 potentiele CMR-stoffen voor te komen in consumentenpreparaten. Het kan niet worden uitgesloten dat deze stoffen ook in Nederland kunnen voorkomen in consumenten-preparaten. Aangezien kwantitatieve gegevens over de gehalten van deze stoffen in de betreffende preparaten niet vrij toegankelijk zijn, is een kwantitatieve schatting van de blootstelling niet mogelijk

    Het voorkomen van Carcinogene, Mutagene en Reproductietoxische (CMR-) stoffen in consumentenpreparaten

    No full text
    Bescherming van de algemene bevolking tegen de gezondheidsnadelige effecten van Carcinogene, Mutagene en reproductietoxische stoffen wordt voor een belangrijk deel gerealiseerd door een verbod op de verkoop van producten die categorie 1 en 2 CMR-stoffen (Annex I of 67/548/EEC) boven de toegestane limiet bevatten. Het is derhalve belangrijk na te gaan in hoeverre deze stoffen voorkomen in consumenten preparaten en inzicht te verkrijgen in potentiele CMR-stoffen die niet voorkomen op Annex 1. Met behulp van elektronisch toegankelijke databases werd gezocht naar potentiele CMR-stoffen. Dit leverde een additionele lijst van 514 potentiele CMR-stoffen op die niet voorkomen op Annex 1. Het voorkomen van geclassificeerde en potentiele CMR-stoffen in consumentenpreparaten werd geverifieerd aan de hand van het Noord-Europese SPIN databestand. In totaal bleken 146 CMR-stoffen voorkomend op Annex I en 24 potentiele CMR-stoffen voor te komen in consumentenpreparaten. Het kan niet worden uitgesloten dat deze stoffen ook in Nederland kunnen voorkomen in consumenten-preparaten. Aangezien kwantitatieve gegevens over de gehalten van deze stoffen in de betreffende preparaten niet vrij toegankelijk zijn, is een kwantitatieve schatting van de blootstelling niet mogelijk.The general public is protected from the effects of Carcinogenic, Mutagenic and Reprotoxic (CMR) substances partly by banning the sale of preparations containing classified CMR substances (Annex I of 67/548/EEC) at levels above the limit concentration for exposure of the general public. It is therefore important that consumer preparations are checked for the presence of these substances and that, in addition, potential CMR substances are assessed for inclusion in Annex I of 67/548/EEC. A search was made for potential CMR substances in electronically accessible databases, after which a list of 514 potential CMR substances not found in Annex 1 could be compiled. The occurrence of CMR category 1 and 2 substances, and of additional potential CMR substances, in consumer preparations was checked against the SPIN database, an initiative of the Nordic countries. A total of 146 Annex I substances for the CMR categories 1 and 2, and 24 potential CMR substances were found to be present in consumer preparations used in the Nordic countries. It cannot be ruled out that these substances will also be present in consumer preparations used in the Netherlands. A quantitative estimate of the potential exposure to CMR substances was not possible due to the lack of an adequate database of consumer preparations showing actual concentrations.VW

    Actuele ontwikkelingen in regelgeving omtrent het vaststellen van reproductietoxiciteit

    No full text
    Chemische stoffen moeten getest worden op schadelijke effecten op de voortplanting van de mens. Dankzij innovaties zal dit steeds efficienter kunnen, waardoor ook minder proefdieren gebruikt hoeven te worden. Dit staat in dit rapport van het RIVM. Het rapport geeft een overzicht van actuele ontwikkelingen in het meten van reproductietoxiciteit, de schadelijke effecten van chemische stoffen op de voortplanting. Chemische stoffen kunnen schadelijke effecten op de voortplanting teweegbrengen, zoals een verminderde vruchtbaarheid en een verstoorde ontwikkeling van de ongeborene. Onder meer in het kader van het Europese testprogramma REACH moeten producenten van chemische stoffen deze schadelijke effecten vaststellen. De huidige methoden om reproductietoxiciteit in kaart te brengen stammen uit de jaren tachtig. Deze methoden zijn voornamelijk gebaseerd op studies met knaagdieren. Het gebruik van proefdieren ligt daarbij hoog. Dit komt voornamelijk doordat meer dan een generatie moet worden bestudeerd. Een verminderd proefdiergebruik is echter in aantocht. Onderzoek aan hormoonverstoring, proefdierwelzijn en het Europese testprogramma REACH hebben innovaties op dit gebied gestimuleerd. Hierdoor worden gestandaardiseerde testen aangepast en nieuwe testmethoden voorgesteld. Dit beinvloedt tevens teststrategieen, die individuele testen combineren op een getrapte manier. De innovaties moeten leiden tot een verhoogde efficiency en een verminderd proefdiergebruik.Chemicals must be tested for adverse effects on human reproduction. Thanks to innovations, testing will become more efficient, thereby reducing the use of experimental animals. The main developments have been signalled in an overview of current developments in the testing of reproductive toxicity (the adverse effects of chemicals of reproduction) documented in this RIVM report. Chemicals can adversely affect reproduction, which may manifest itself as reduced fertility or maldevelopment of the fetus. Manufacturers of chemicals are required to assess these adverse effects, for example, in the framework of the European programme for chemical safety called REACH. Current methods for reproductive toxicity assessment, which rely mainly on experimental animal studies, stem from the early eighties. The high animal use in the testing of reproductive toxicicity is primarily due to the need to study more than one generation. Reductions of animal use are, however, imminent, with developments in the endocrine disruption, animal welfare and REACH having stimulated innovations in this area. Standard protocols are in the process of being amended and there are proposals for novel test systems. These developments also influence testing strategies, which combine individual tests in a tiered approach. These are innovations then that should lead to increased efficiency and reduced animal use.VW

    Risico's op systemische effecten na huidblootstelling : Deel A: voorgestelde aanpakken voor risico-evaluaties

    No full text
    Een eenvoudige aanpak is voorgesteld om risico's op systemische effecten na huidblootstelling in arbeidssituaties aan chemische stoffen te kunnen beoordelen. De wetgeving vereist dat werkgevers hun werknemers veilig en gezond laten werken en dit ook aan kunnen tonen. Op dit moment worden systemische effecten na huidblootstelling vaak niet meegenomen in Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) door een werkgever. De eenvoudige aanpak is gebaseerd op beschikbare stof- en toxiciteitsgegevens en samengevat in een werkschema. Om risico's te beoordelen of uit te sluiten worden twee methoden beschreven. De eerste methode houdt in dat wordt aangetoond dat er geen huidblootstelling of huidopname van een stof is. In de tweede methode, wordt beschreven hoe huidblootstelling en normen van een stof kunnen worden verkregen. De verkregen huidblootstelling en norm kunnen dan met elkaar vergeleken worden om een risico te kunnen beoordelen. Als onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, dan worden aanbevelingen gedaan voor een alternatieve aanpak, die meer toxicologische kennis vereist.A simple approach is suggested to evaluate risks of systemic effects after occupational dermal exposure to chemical substances. Legislation requires that employers provide a safe and healthy workplace for their employees and moreover that employers should be able to prove that the occupational exposure is safe. However, up till now an evaluation of risks associated with occupational dermal exposure is rarely included. The approach, which is represented in a flowchart, is based on available information on the substance's properties. To assess or exclude possible risks from occupational dermal exposure two methods were described. The first method describes how the dermal exposure and/or dermal absorption of a substance can be excluded. In the second method is described how exposure estimates and limit values can be obtained and compared to each other to assess the risk. If the data is considered insufficient, alternative methods are suggested, which however require more toxicological assessment skills.Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenhei

    Collegiale toetsing van AWARE

    No full text
    Voor producten met vluchtige organische oplosmiddelen, zoals sommige industriele schoonmaakmiddelen, is een nieuwe code ontwikkeld die het risico aangeeft voor gebruikers die hieraan staan blootgesteld. De methode die hieraan ten grondslag ligt, de AWARE-methode, levert ten opzichte van het nieuwe Europese stoffenbeleid (REACH) echter weinig meerwaarde op. Dat blijkt uit een evaluatie van het RIVM van de methode. De AWARE-methode is ontwikkeld door de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), om het aantal gevallen van de schildersziekte terug te dringen. AWARE wil het gebruik van minder schadelijke producten stimuleren door het risico van schadelijke producten inzichtelijk te maken. De AWARE-code is bedoeld om gebruikers te laten kiezen voor het veiligste product. Producenten kunnen het relatieve risico en gevaar bepalen tijdens de productontwikkeling. De AWARE-methode geeft een indicatie van het risico op basis van een onduidelijke beschrijving en beperkte onderbouwing. Bovendien komt het verschil tussen de AWARE-code op producten niet altijd overeen met het verschil tussen de risico's van producten. De methode zou verbeterd kunnen worden door gebruik te maken van de limietwaarden voor risicobeoordelingen die voor REACH worden afgeleid in de komende jaren. De REACH-wetgeving heeft - net als AWARE - als doel een veilig gebruik van chemische stoffen te bereiken. Bovendien is REACH wettelijk verplicht en geeft meer inzicht in veilig gebruik van stoffen. AWARE communiceert alleen het relatieve risico van een product. De toegevoegde waarde ervan is hierdoor beperkt zodra REACH is geimplementeerd.For products containing volatile organic compounds, like some industrial cleaning agents, a new code has been developed which indicates the risk for exposed users. The method, on which this is based, named the AWARE-method, has limited added value in comparison to the new European legislation on chemicals (REACH). This results from the peer review of the method by the RIVM. The AWARE-method was developed by the University of Amsterdam, by order of the Ministry of Social Affairs and Employment (SZW) to reduce the incidence of organic solvent neurotoxicity. AWARE wants to stimulate the use of less harmful products by providing insight in the risk of harmful products. The AWARE code allows users to choose the safest product. Producers can determine the relative risk and hazard during product development. The AWARE method provides an indication of the risk based on a limited method description and justification. Further, the difference in AWARE code between products does not always match with the difference in risks of products. The method could be improved by using the limit values that will be derived for REACH over the coming years. The REACH legislation aims, just like AWARE, at the safe use of chemicals. Also, REACH is a legal obligation and provides additional insights in the safe use of chemicals. AWARE only communicates the relative risk of a product. Therefore, AWARE has limited added value after entry into force of REACH.SZ

    Historical survey of public information on the human health effects, classification and standards of PFOA and DMAC targeted at worker exposure.

    No full text
    Berichtgeving over de chemiefabriek Dupont/Chemours in Dordrecht heeft naar voren gebracht dat werknemers in het verleden mogelijk zijn blootgesteld aan de stoffen PFOA (perfluoroctaanzuur) of de bijbehorende zouten en aan DMAC (N,N-dimethylacetamide). Dit was voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding om een eenmalig diepgaand onderzoek naar de feiten te laten uitvoeren. Om de feiten in hun juiste context te kunnen bezien, heeft het RIVM de opdracht gekregen om de destijds bekende gezondheidsrisico's en geldende normstelling voor de stoffen in kaart gebracht. Met dit overzicht wordt het mogelijk de feiten omtrent het gebruik van deze stoffen door Dupont, de destijds gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingsmaatregelen in perspectief te plaatsen. In dit rapport geeft het RIVM met behulp van een tijdlijn weer wanneer welke wetenschappelijke kennis over de gezondheidseffecten van deze stoffen openbaar is geworden. Daarnaast wordt aangegeven wanneer welke nationale en internationale maximale concentraties golden voor blootstelling aan deze stoffen op de werkplek (grenswaarden). De tijdlijn bevat ook de ontwikkeling van de gevaarsindeling van de stoffen in de (Europese) regelgeving. Voor dit overzicht is de openbare wetenschappelijke literatuur doorzocht op informatie over de gezondheidseffecten van de genoemde stoffen, evenals de evaluaties van deze stoffen door gezaghebbende instanties. Ook is geïnventariseerd op welk moment de studies voor het eerst openbaar zijn gemaakt. Dit is niet altijd met zekerheid vast te stellen. De kwaliteit van de wetenschappelijke onderzoeken is niet beoordeeld.News reports on the chemical plant of Dupont/Chemours in Dordrecht have shown that in the past workers were possibly exposed to the substances PFOA (perfluorooctanoic acid) or related salts and DMAC (N,N-dimethylacetamide). This urged the Minister of Social Affairs and Employment to ask for an in-depth study on the facts. To review these facts within the current context, RIVM received the assignment to describe the health risks and applicable standards known as a function of time. This survey allows placing the facts on the use of these substances by Dupont, the working processes applied at that time and the related risk management measures in the right perspective. In this report, the RIVM provides a timeline showing which and when scientific knowledge on the health effects of these substances became publically available. In addition, the introduction and changes over time of the nationally and internationally maximum allowed concentration of these substances at the work place (limit values) are indicated. The timeline also shows the development of the hazard classification of the substances in the pertinent European regulations. For this survey, the publically available scientific literature was searched for information on the health effects of the substances mentioned as well as on the assessment of these substances by regulating bodies. In addition, an inventory was made of when these studies were publically available for the first time. This could not always be determined with certainty. The quality of the scientific studies was not assessed.Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenhei

    Hazardous substances in textile products

    No full text
    Consumenten komen dagelijks in contact met textiel, bijvoorbeeld via kleding en beddengoed. De bezorgdheid bestaat dat textiel stoffen bevat met eigenschappen die een risico zouden kunnen vormen voor de gezondheid, zoals huidallergie. Een aantal kleurstoffen mag inmiddels niet meer in textiel worden gebruikt. Het RIVM heeft in dit verband een methode ontwikkeld waarmee een rangorde kan worden gegeven aan stoffen die in de Europese wetgeving REACH staan geregistreerd voor gebruik in textiel. Op basis van deze prioritering kan worden bepaald van welke stoffen het belangrijk is een risicobeoordeling uit te voeren. Keuzes voor deze prioritering zijn ontleend aan de registratiegegevens over het gebruik van de stof: zit de stof in het eindproduct van textiel of wordt deze tijdens het productieproces van het textiel gebruikt? Daarnaast is gekeken naar classificatie van de gevaarseigenschappen zoals huidallergie of kanker. Ten slotte is de hoogte van de blootstelling waarboven effecten op de gezondheid niet kunnen worden uitgesloten (drempelwaarde) van belang. Met de methode zijn 788 individuele stoffen geïdentificeerd, waarvan 32 stoffen de hoogste prioriteit kregen. De meeste stoffen met zo'n hoge prioriteit waren kleurstoffen en vlamvertragers. Van tien van deze hoog-prioritaire stoffen is nader onderzocht of de registratiegegevens in REACH informatie over de blootstelling bevatten. Deze informatie bleek weinig specifiek te zijn, waardoor een goede risicoschatting niet mogelijk is. Hoewel de methode geschikt is gebleken voor de prioritering, geeft het RIVM enkele aanbevelingen om de methode verdere uit te werken en te valideren. Zo is een realistisch model voor blootstellingschattingen nodig om een risicobeoordeling van gevaarlijke stoffen te kunnen uitvoeren. De belangrijkste beperking om deze blootstelling en een risicoschatting te kunnen maken is het gebrek aan stofspecifieke gegevens over de mate waarin stoffen aanwezig zijn in textiel en eruit vrijkomen tijdens het gebruik. Ten slotte is de hoogte van de blootstelling waarboven effecten op de gezondheid niet kunnen worden uitgesloten (drempelwaarde) van belang.Consumers have daily dermal contact with textile articles, through clothing and matrasses for example. There is a concern that textiles contain hazardous substances that pose a risk to human health, such as skin sensitization. Some dyes are already restricted for use in textiles. RIVM has developed a prioritization method for substances in textiles that are registered in the European legislation REACH based on their hazard characteristics. Prioritization depends on the use of the substances, e.g. only in the production process or present in textile article. In addition, the classification of the substances into categories such as carcinogen or skin sensitization, and potency were also included for prioritization. This method identified 788 individual substances, 32 of which had the highest priority scores. Most substances with a high priority were dyes and flameretardants. An in-depth assessment was performed for ten of the high-priority substances. Information available in the REACH registration dossier was not specific enough to perform a risk assessment. Although it has some drawbacks, this method seems to be a solid for indicating high-priority substances registered under REACH. Recommendations are given for further development and validation. A realistic exposure model is needed to perform a risk assessment for hazardous substances in textiles. Substancespecific information on the concentration and release from textiles is required.NVW

    Pharmaceuticals in drinking water and sources for drinking water

    No full text
    Het RIVM heeft in het jaar 2002 een meetprogramma geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen uitgevoerd. De aanleiding hiervoor was het toenemend aantal publicaties waarin melding werd gemaakt van het voorkomen van geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen. Het doel van het onderzoek was een inventarisatie van een selectie van humane geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen. Het meetprogramma omvatte 13 stoffen uit verschillende categorieen geneesmiddelen (antibiotica, pijnstillers, fibraten, B-blokkers en anti-epileptica). In totaal zijn er 21 drinkwaterproductielocaties bemonsterd, inclusief de ruwwaterbronnen en enkele zuiveringsstappen. Het bemonsteringsprogramma is tweemaal uitgevoerd in het voor- en najaar. Het RIVM-onderzoek toont aan dat geneesmiddelen incidenteel in zeer lage concentraties (tot enkele tientallen nanogrammen) aanwezig zijn in drinkwater. De concentraties liggen een factor 1000 lager dan de afgeleide (voorlopige) drinkwaterlimieten. Hieruit volgt dat het risico voor de consument op basis van dit onderzoek en de beschikbare toxicologische informatie verwaarloosbaar is. Het betreft de stoffen (acetyl)salicylzuur (pijnstiller), carbamazepine (anti-epilepticum), clofibrinezuur (hart- en vaatmiddel) en sulphamethoxazol (antibioticum). De zuiveringstappen ozonisatie en actief koolfiltratie lijken op basis van dit onderzoek een beter resultaat op te leveren bij de verwijdering van de onderzochte geneesmiddelen dan de combinatie chloor en actief koolfiltratie. In het effluent van de rioolwaterzuivering (een monster) zijn negen stoffen aangetroffen in tientallen tot honderden nanogrammen per liter. De VROM-Inspectie wordt aanbevolen resultaten van de meetprogramma's geneesmiddelen in het milieu onder de aandacht te brengen van de stakeholders in de gezondheidszorg (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen; Ministerie VWS). Indien er overwogen wordt normen voor geneesmiddelen in drinkwater op te stellen kan er worden gekozen voor normen per individuele stof gebaseerd op toxicologische gegevens of voor het voorzorgsprincipe. Aanbevolen wordt geneesmiddelen als groep onder het voorzorgsprincipe te brengen. De stoffen horen niet in drinkwater thuis. Voorgesteld wordt om in de meetprogramma's voor kwaliteitsbewaking van de drinkwaterinnamepunten de stoffen die in de drinkwaterbronnen zijn aangetroffen op te nemen. Hundreds of active substances are used in human and veterinary drug formulas. Because pharmaceuticals are broadly applied, their residues can reach the environment via several pathways. Since pharmaceutical compounds are not completely eliminated in the sewage treatment plants, variable amounts reach surface water and groundwater. The last few years has seen a growing interest in the assessment of the presence of pharmaceuticals in the environment.This report records results of the analysis to gain information on the occurrence of pharmaceuticals in surface water, groundwater, drinking water and waste water in the Netherlands. The aim is to use this information for risk assessment and risk management. All 13 pharmaceuticals in this study were analysed using a single method (LC-MS/MS). Pharmaceuticals such as acetylsalicylic acid (analgesic), carbamazepine (anti-epileptic), clofibric acid (cardiovascular agent) and sulphamethoxazol (antibiotic) are found incidentally in very low concentrations (several tens of nanograms) in drinking water. Concentrations come to a factor of 1000 lower than the (provisional) toxicological limit values. Based on the results of the survey and the current toxicological information, the risk for the drinking-water consumer is negligible. The results of samples taken after different treatment steps during drinking-water production indicate that ozonisation in combination with activated carbon filtration promotes better removal of the pharmaceuticals than chlorination followed by activated carbon filtration. To realise the aim of risk management pharmaceuticals should not be present in drinking water. Therefore taking measures to prevent the discharge of persistent pharmaceuticals into the environment is recommended.VROM Inspecti

    Pharmaceuticals in drinking water and sources for drinking water

    No full text
    Hundreds of active substances are used in human and veterinary drug formulas. Because pharmaceuticals are broadly applied, their residues can reach the environment via several pathways. Since pharmaceutical compounds are not completely eliminated in the sewage treatment plants, variable amounts reach surface water and groundwater. The last few years has seen a growing interest in the assessment of the presence of pharmaceuticals in the environment.This report records results of the analysis to gain information on the occurrence of pharmaceuticals in surface water, groundwater, drinking water and waste water in the Netherlands. The aim is to use this information for risk assessment and risk management. All 13 pharmaceuticals in this study were analysed using a single method (LC-MS/MS). Pharmaceuticals such as acetylsalicylic acid (analgesic), carbamazepine (anti-epileptic), clofibric acid (cardiovascular agent) and sulphamethoxazol (antibiotic) are found incidentally in very low concentrations (several tens of nanograms) in drinking water. Concentrations come to a factor of 1000 lower than the (provisional) toxicological limit values. Based on the results of the survey and the current toxicological information, the risk for the drinking-water consumer is negligible. The results of samples taken after different treatment steps during drinking-water production indicate that ozonisation in combination with activated carbon filtration promotes better removal of the pharmaceuticals than chlorination followed by activated carbon filtration. To realise the aim of risk management pharmaceuticals should not be present in drinking water. Therefore taking measures to prevent the discharge of persistent pharmaceuticals into the environment is recommended.Het RIVM heeft in het jaar 2002 een meetprogramma geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen uitgevoerd. De aanleiding hiervoor was het toenemend aantal publicaties waarin melding werd gemaakt van het voorkomen van geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen. Het doel van het onderzoek was een inventarisatie van een selectie van humane geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen. Het meetprogramma omvatte 13 stoffen uit verschillende categorieen geneesmiddelen (antibiotica, pijnstillers, fibraten, B-blokkers en anti-epileptica). In totaal zijn er 21 drinkwaterproductielocaties bemonsterd, inclusief de ruwwaterbronnen en enkele zuiveringsstappen. Het bemonsteringsprogramma is tweemaal uitgevoerd in het voor- en najaar. Het RIVM-onderzoek toont aan dat geneesmiddelen incidenteel in zeer lage concentraties (tot enkele tientallen nanogrammen) aanwezig zijn in drinkwater. De concentraties liggen een factor 1000 lager dan de afgeleide (voorlopige) drinkwaterlimieten. Hieruit volgt dat het risico voor de consument op basis van dit onderzoek en de beschikbare toxicologische informatie verwaarloosbaar is. Het betreft de stoffen (acetyl)salicylzuur (pijnstiller), carbamazepine (anti-epilepticum), clofibrinezuur (hart- en vaatmiddel) en sulphamethoxazol (antibioticum). De zuiveringstappen ozonisatie en actief koolfiltratie lijken op basis van dit onderzoek een beter resultaat op te leveren bij de verwijdering van de onderzochte geneesmiddelen dan de combinatie chloor en actief koolfiltratie. In het effluent van de rioolwaterzuivering (een monster) zijn negen stoffen aangetroffen in tientallen tot honderden nanogrammen per liter. De VROM-Inspectie wordt aanbevolen resultaten van de meetprogramma's geneesmiddelen in het milieu onder de aandacht te brengen van de stakeholders in de gezondheidszorg (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen; Ministerie VWS). Indien er overwogen wordt normen voor geneesmiddelen in drinkwater op te stellen kan er worden gekozen voor normen per individuele stof gebaseerd op toxicologische gegevens of voor het voorzorgsprincipe. Aanbevolen wordt geneesmiddelen als groep onder het voorzorgsprincipe te brengen. De stoffen horen niet in drinkwater thuis. Voorgesteld wordt om in de meetprogramma's voor kwaliteitsbewaking van de drinkwaterinnamepunten de stoffen die in de drinkwaterbronnen zijn aangetroffen op te nemen
    corecore