13 research outputs found

    Arbeidsmigratie in vieren. Bulgaren en Roemenen vergeleken met Polen.

    Get PDF
    In januari 2007 traden Bulgarije en Roemenie toe tot de Europese Unie (EU). De toetreding van beide landen leidde tot een toename van het aantal Bulgaren en Roemenen in Nederland. Omdat velen van hen zich niet registreren in de GBA is het lastig om exacte cijfers te noemen. Van der Heijden et al. (2011) schatten het aantal Bulgaren dat in 2008 in Nederland verbleef op tussen de 39.000 en 51.000 en het aantal Roemenen op tussen de 40.000 en 51.000. Deze cijfers moeten wel met grote voorzichtigheid worden benaderd. Dat geldt ook voor de schatting van het aantal Polen dat tussen de 144.000 en 170.000 zou liggen. Niettemin geven deze cijfers een indicatie van een groeiende groep van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa (MOE-landen) in de Nederlandse samenleving. In deze studie staan de Bulgaren en Roemenen centraal. Naar deze groep is tot nog toe amper onderzoek gedaan. Om hun positie beter te begrijpen is een systematische vergelijking gemaakt met Poolse arbeidsmigranten. De Polen hebben sinds mei 2007 volledig toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt, terwijl de Bulgaren en Roemenen nog onderhevig zijn aan een overgangsregime. Zij hebben een tewerkstellingsvergunning nodig om op de reguliere arbeidsmarkt te kunnen werken. Deze studie schetst een beeld van de maatschappelijke positie van Bulgaren, Roemenen en Polen, evenals van patronen van arbeidsmigratie en –integratie. Het is gebaseerd op onderzoek in negen Nederlandse gemeenten, waaronder twee grote steden (Rotterdam en Den Haag), drie middelgrote steden (Dordrecht, Breda en Westland) en vier kleinere gemeenten (Moerdijk, Zundert, Oostland en Hillegom). In deze gemeenten zijn 164 Bulgaren, 112 Roemenen en 353 Polen geïnterviewd. Naast een kwantitatieve analyse en beschrijving van de kenmerken van de maatschappelijke positie van Bulgaren en Roemenen in vergelijking met Polen, wordt in het slothoofdstuk een meer kwalitatieve, interpretatieve analyse gemaakt van de bevindingen voor het beleid

    Arbeidsmigranten uit Bulgarije, Polen, en Roemenie in Rotterdam: sociale leefsituatie, arbeidspositie en toekomstperspectief

    Get PDF
    Aims: To assess longer-term outcomes of a drop-in rolling-group model of behavioural support for smoking cessation and the factors that influence cessation outcomes. Design: Prospective observational cohort study. Setting: Fag Ends NHS Stop Smoking Service in Liverpool and Knowsley, UK. Participants: A total of 2585 clients, aged 16 or over, setting a quit date. Measurements: Routine monitoring data were collected from Fag Ends service users and were supplemented by survey data on socio-economic circumstances, smoking-related behaviour and self-report and carbon monoxide (CO)-validated smoking status at 52-week follow-up. Findings: The CO-validated prolonged abstinence rate at 52 weeks for smokers attending the groups was 5.6%, compared with 30.7% at 4 weeks (a relapse rate of 78.2%). The sample was particularly disadvantaged: 68% resided in the most deprived decile of the English Index of Multiple Deprivation. Higher socio-economic status within the sample was a predictor of quitting. Other predictors of long-term cessation in multivariate analysis included older age, being female, lower levels of nicotine dependence, having a live-in partner, stronger determination to quit and use of varenicline versus other medication. Conclusions: A wholly state-reimbursed clinical stop-smoking service providing behavioural support and medication in a region of high economic and social disadvantage has reached a significant proportion of the smoking population. Long-term success rates are lower than are found typically in clinical trials, but higher than would be expected if the smokers were to try and quit unaided. Research is needed into how to improve on the success rates achieved

    De schaduwzijden van de nieuwe arbeidsmigratie. Dakloosheid en overlast van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten in Den Haag

    Get PDF
    In december vorig jaar verschenen op opeenvolgende dagen twee ogenschijnlijk tegengestelde krantenberichten over arbeids-migranten uit Polen en andere Midden- en Oost-Europese landen in Nederland. Het ene bericht ging over de positieve bijdrage van Poolse arbeidsmigranten aan de Rotterdamse deelgemeente Charlois. “In Charlois zijn ze maar wat blij met hun Polen”, zo kopte de Volkskrant. Het feit dat de meeste Polen werken, zich blijvend in de wijk willen vestigen, hun kinderen het goed doen op school en de ouders zeer betrokken zijn bij school wordt positief gewaardeerd in de wijk. Wel wordt opgemerkt dat Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten een andere uitgangspositie hebben en het daarom minder goed doen in de wijk (de Volkskrant 10-12-2010). Een dag later signaleerde de Haagse wethouder Norder een groeiende marginalisering onder de arbeidsmigranten uit Middenen Oost-Europa in Den Haag: migranten die hier kwamen om te werken, verliezen hun werk – mede door de crisis – en daardoor vaak ook hun huisvesting. Zo ontstaat er een nieuwe en groeiende groep ‘drop outs’ in Den Haag: dakloze migranten in een ‘uitzichtloze situatie’ die desondanks niet terug naar eigen land gaan, volgens Norder omdat ze ‘gezichtsverlies’ vrezen als ze in deze situatie teruggaan (de Volkskrant 11-12-2010)
    corecore