41 research outputs found

    Gevarenidentificatie en karakterisering inclusief een dosis respons schatting van sporenvormende pathogenen in gekookte voedingsmiddelen, die gekoeld moeten worden bewaard en groente bevatten

    No full text
    Een gevarenidentificatie en gevarenkarakterisering, inclusief een summiere dosis respons schatting, voor sporenvormende pathogene bacteri6n (SPB) in gekookte voeding, welke als hoofdbestanddeel groente bevat en gekoeld moet worden bewaard, is uitgevoerd conform de structuur en principes behorend bij een kwantitatieve microbiologische risicoschating zoals beschreven door de Codex Alimentarius Commissie.Indien aanvullende beperkingen en omstandigheden, zoals het vermogen om te kunnen groeien gedurende opslag bij een normale koelkasttemperatuur (4 graden C) of bij een iets te hoge koelkasttemperatuur (10 graden C), aantallen explosies per jaar, aantal ziektegevallen per jaar, mate van fataal zijn van de ziekte, en een relatie met explosies door voedsel dat groente bevat, mee worden genomen dan zijn C. botulinum van groep II en B. cereus gevaren met een hoog risico in bovengenoemde producten. C. botulinum van groep I vormt dan een gemiddeld risico bij bewaring bij een te hoge koelkasttemperatuur. B. subtilis en verwante species en C. perfringens geven een laag risico in dit type producten. Er is een duidelijke relatie tussen blootstelling aan deze organismen en gezondheidseffecten. Een kwantitatieve relatie tussen blootstelling aan een bepaalde concentratie van de SPB of haar toxine en bepaalde effecten die de gezondheid schaden kon niet worden vastgesteld. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan incomplete en niet gestandaardiseerde beschrijving van de klinische verschijnselen en het onvermogen om de dosis van organismen en/of toxinen waaraan de patient is blootgesteld te kunnen vaststellen. Op grond van gegevens bij het therapeutisch gebruik van C. botulinum toxine als spierverslapper bij de mens, is een poging gedaan een "veilige" dosis te bereken, die in voedsel zou mogen voorkomen. Deze "veilige" dosis van C. botulinum toxine bedraagt 0,004-0,008 ng/kg lichaamsgewicht. Bij een concentratie van ca 0,06 ng C. botulinum toxine /kg lichaamsgewicht kunnen reeds gezondheidseffecten optreden.A hazard identification and characterisation, including a preliminary dose response assessment, of sporeforming pathogens in cooked chilled food containing vegetables was performed according to the structure and principles for a quantitative microbiological risk assessment as described by the Codex Alimentarius Commission. In cooked chilled food containing vegetables Clostridium (C.) botulinum group II and Bacillus (B.) cereus were identified and characterised as a hazard with a high risk. C. botulinum group I was identified as a hazard with a median risk, only at refrigerated storage with mild temperature abuse. B. subtilis and related species, and C. perfringens were identified and characterised as hazards with a low risk in these type of products. A relation between exposure to these organisms and the occurrence of adverse health effects could be determined, but not be quantified mainly due to incomplete and no standardised registration of these adverse health effects, and the inability to assess the involved dose of organisms and/or toxic substances. A "safe" dose of botulinal toxin of 0.004-0.008 ng/kg bodyweight was estimated. At a concentration of botulinal toxin of ca 0.06 ng/kg bodyweight adverse health effects can already appear.VWS-Kv

    Gevarenidentificatie en karakterisering inclusief een dosis respons schatting van sporenvormende pathogenen in gekookte voedingsmiddelen, die gekoeld moeten worden bewaard en groente bevatten

    No full text
    A hazard identification and characterisation, including a preliminary dose response assessment, of sporeforming pathogens in cooked chilled food containing vegetables was performed according to the structure and principles for a quantitative microbiological risk assessment as described by the Codex Alimentarius Commission. In cooked chilled food containing vegetables Clostridium (C.) botulinum group II and Bacillus (B.) cereus were identified and characterised as a hazard with a high risk. C. botulinum group I was identified as a hazard with a median risk, only at refrigerated storage with mild temperature abuse. B. subtilis and related species, and C. perfringens were identified and characterised as hazards with a low risk in these type of products. A relation between exposure to these organisms and the occurrence of adverse health effects could be determined, but not be quantified mainly due to incomplete and no standardised registration of these adverse health effects, and the inability to assess the involved dose of organisms and/or toxic substances. A "safe" dose of botulinal toxin of 0.004-0.008 ng/kg bodyweight was estimated. At a concentration of botulinal toxin of ca 0.06 ng/kg bodyweight adverse health effects can already appear.Een gevarenidentificatie en gevarenkarakterisering, inclusief een summiere dosis respons schatting, voor sporenvormende pathogene bacteri6n (SPB) in gekookte voeding, welke als hoofdbestanddeel groente bevat en gekoeld moet worden bewaard, is uitgevoerd conform de structuur en principes behorend bij een kwantitatieve microbiologische risicoschating zoals beschreven door de Codex Alimentarius Commissie.Indien aanvullende beperkingen en omstandigheden, zoals het vermogen om te kunnen groeien gedurende opslag bij een normale koelkasttemperatuur (4 graden C) of bij een iets te hoge koelkasttemperatuur (10 graden C), aantallen explosies per jaar, aantal ziektegevallen per jaar, mate van fataal zijn van de ziekte, en een relatie met explosies door voedsel dat groente bevat, mee worden genomen dan zijn C. botulinum van groep II en B. cereus gevaren met een hoog risico in bovengenoemde producten. C. botulinum van groep I vormt dan een gemiddeld risico bij bewaring bij een te hoge koelkasttemperatuur. B. subtilis en verwante species en C. perfringens geven een laag risico in dit type producten. Er is een duidelijke relatie tussen blootstelling aan deze organismen en gezondheidseffecten. Een kwantitatieve relatie tussen blootstelling aan een bepaalde concentratie van de SPB of haar toxine en bepaalde effecten die de gezondheid schaden kon niet worden vastgesteld. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan incomplete en niet gestandaardiseerde beschrijving van de klinische verschijnselen en het onvermogen om de dosis van organismen en/of toxinen waaraan de patient is blootgesteld te kunnen vaststellen. Op grond van gegevens bij het therapeutisch gebruik van C. botulinum toxine als spierverslapper bij de mens, is een poging gedaan een "veilige" dosis te bereken, die in voedsel zou mogen voorkomen. Deze "veilige" dosis van C. botulinum toxine bedraagt 0,004-0,008 ng/kg lichaamsgewicht. Bij een concentratie van ca 0,06 ng C. botulinum toxine /kg lichaamsgewicht kunnen reeds gezondheidseffecten optreden

    Hazard identification and characterisation, and dose response assessment of spore forming pathogens in cooked chilled food containing vegetables

    No full text
    Een gevarenidentificatie en gevarenkarakterisering, inclusief een summiere dosis respons schatting, voor sporenvormende pathogene bacteri6n (SPB) in gekookte voeding, welke als hoofdbestanddeel groente bevat en gekoeld moet worden bewaard, is uitgevoerd conform de structuur en principes behorend bij een kwantitatieve microbiologische risicoschating zoals beschreven door de Codex Alimentarius Commissie.Indien aanvullende beperkingen en omstandigheden, zoals het vermogen om te kunnen groeien gedurende opslag bij een normale koelkasttemperatuur (4 graden C) of bij een iets te hoge koelkasttemperatuur (10 graden C), aantallen explosies per jaar, aantal ziektegevallen per jaar, mate van fataal zijn van de ziekte, en een relatie met explosies door voedsel dat groente bevat, mee worden genomen dan zijn C. botulinum van groep II en B. cereus gevaren met een hoog risico in bovengenoemde producten. C. botulinum van groep I vormt dan een gemiddeld risico bij bewaring bij een te hoge koelkasttemperatuur. B. subtilis en verwante species en C. perfringens geven een laag risico in dit type producten. Er is een duidelijke relatie tussen blootstelling aan deze organismen en gezondheidseffecten. Een kwantitatieve relatie tussen blootstelling aan een bepaalde concentratie van de SPB of haar toxine en bepaalde effecten die de gezondheid schaden kon niet worden vastgesteld. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan incomplete en niet gestandaardiseerde beschrijving van de klinische verschijnselen en het onvermogen om de dosis van organismen en/of toxinen waaraan de patient is blootgesteld te kunnen vaststellen. Op grond van gegevens bij het therapeutisch gebruik van C. botulinum toxine als spierverslapper bij de mens, is een poging gedaan een "veilige" dosis te bereken, die in voedsel zou mogen voorkomen. Deze "veilige" dosis van C. botulinum toxine bedraagt 0,004-0,008 ng/kg lichaamsgewicht. Bij een concentratie van ca 0,06 ng C. botulinum toxine /kg lichaamsgewicht kunnen reeds gezondheidseffecten optreden.<br

    Een overzicht van negatieve gezondheidseffecten veroorzaakt door mycotoxinen en bioassays voor de detectie daarvan

    No full text
    Blootstelling aan (toxische metabolieten van) schimmels vormt een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. Met een risico-analytische benadering kan een inschatting gemaakt worden van het werkelijke risico op negatieve gezondheids-effecten. In een eerder verschenen rapport (RIVM-rapport 257852 002) worden in het kader van een gevaren analyse de schimmel genera Aspergillus, Penicillium, Fusarium en Alternaria genoemd als de meest belangrijke genera in verband met besmetting van granen en graanproducten. Dit rapport bevat, als onderdeel van een karakterisering van het gevaar, een overzicht van negatieve gezondheids-effecten bij mens en dier veroorzaakt door mycotoxinen afkomstig van schimmels van eerder genoemde genera. Aangezien geen kwantitatieve toxicologische gegevens zijn opgenomen kan niet worden gesproken van een volledige karakterisering van het gevaar. De Fusarium toxinen fumonisinen en trichothecenen worden heden ten dage uitgebreid bestudeerd. Door de grote hoeveelheid experimentele gegevens is de aandacht voor deze twee groepen toxinen in dit rapport relatief groot. Het grootste deel van de aandoeningen die door mycotoxinen bij dieren veroorzaakt worden is min of meer uitgebreid bestudeerd in dier-experimenten. Bij de mens wordt slechts een klein aantal aandoeningen aan mycotoxinen toegeschreven, hoewel soms het bewijs daarvoor niet onomstotelijk geleverd is. Zodoende vergt het achterhalen van de invloed van mycotoxinen op humane gezondheid nog veel onderzoek. Biologische test systemen (bioassays) kunnen uitkomst brengen bij dergelijk onderzoek. In dit rapport wordt zodoende tevens een niet uitputtend overzicht gegeven van de voorhanden zijnde bioassays. De meeste van dergelijke assays zijn bedoeld om kwalitatief schadelijkheid van een chemische verbinding vast te stellen en niet om specifieke effecten te registreren. Daartoe zullen andere test systemen moeten worden ontwikkeld.Exposure to moulds and their (toxic) metabolites (mycotoxins) is a menace to human and animal health. A risk analysis can shed light on the actual risk of adverse health effects. In a previously published RIVM report (nr. 257852 002) on hazard identification the genera, Aspergillus, Penicillium, Fusarium and Alternaria were designated as the most important genera with respect to contamination of cereals and cereal products. This report, forming part of a hazard characterisation, gives an overview of adverse health effects in humans and animals caused by mycotoxins of the previously mentioned genera. Referring to the most recent literature studies, it is obvious that Fusarium toxins, and especially fumonisins and trichothecenes, are being studied extensively at the moment, making their contribution relatively large. Most of the disorders occurring in animals that can be conclusively attributed to mycotoxins have been studied more-or-less extensively in experimental animals. Only a few disorders in humans can be attributed to mycotoxins, although proof is not conclusive. Much research is needed to further investigate the role of mycotoxins in human health. Bioassays can be helpful tools for researching health effects caused by mycotoxins, especially where human disorders are concerned. A (non-exhaustive) overview of bioassays in use in mycotoxin research is also given. Most bioassays, however, are meant for a general toxicity rating and are not suitable for investigating specific health effects. Therefore more specific assays will need to be designed.IGZIGBGZ

    Een overzicht van negatieve gezondheidseffecten veroorzaakt door mycotoxinen en bioassays voor de detectie daarvan

    No full text
    Exposure to moulds and their (toxic) metabolites (mycotoxins) is a menace to human and animal health. A risk analysis can shed light on the actual risk of adverse health effects. In a previously published RIVM report (nr. 257852 002) on hazard identification the genera, Aspergillus, Penicillium, Fusarium and Alternaria were designated as the most important genera with respect to contamination of cereals and cereal products. This report, forming part of a hazard characterisation, gives an overview of adverse health effects in humans and animals caused by mycotoxins of the previously mentioned genera. Referring to the most recent literature studies, it is obvious that Fusarium toxins, and especially fumonisins and trichothecenes, are being studied extensively at the moment, making their contribution relatively large. Most of the disorders occurring in animals that can be conclusively attributed to mycotoxins have been studied more-or-less extensively in experimental animals. Only a few disorders in humans can be attributed to mycotoxins, although proof is not conclusive. Much research is needed to further investigate the role of mycotoxins in human health. Bioassays can be helpful tools for researching health effects caused by mycotoxins, especially where human disorders are concerned. A (non-exhaustive) overview of bioassays in use in mycotoxin research is also given. Most bioassays, however, are meant for a general toxicity rating and are not suitable for investigating specific health effects. Therefore more specific assays will need to be designed.Blootstelling aan (toxische metabolieten van) schimmels vormt een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. Met een risico-analytische benadering kan een inschatting gemaakt worden van het werkelijke risico op negatieve gezondheids-effecten. In een eerder verschenen rapport (RIVM-rapport 257852 002) worden in het kader van een gevaren analyse de schimmel genera Aspergillus, Penicillium, Fusarium en Alternaria genoemd als de meest belangrijke genera in verband met besmetting van granen en graanproducten. Dit rapport bevat, als onderdeel van een karakterisering van het gevaar, een overzicht van negatieve gezondheids-effecten bij mens en dier veroorzaakt door mycotoxinen afkomstig van schimmels van eerder genoemde genera. Aangezien geen kwantitatieve toxicologische gegevens zijn opgenomen kan niet worden gesproken van een volledige karakterisering van het gevaar. De Fusarium toxinen fumonisinen en trichothecenen worden heden ten dage uitgebreid bestudeerd. Door de grote hoeveelheid experimentele gegevens is de aandacht voor deze twee groepen toxinen in dit rapport relatief groot. Het grootste deel van de aandoeningen die door mycotoxinen bij dieren veroorzaakt worden is min of meer uitgebreid bestudeerd in dier-experimenten. Bij de mens wordt slechts een klein aantal aandoeningen aan mycotoxinen toegeschreven, hoewel soms het bewijs daarvoor niet onomstotelijk geleverd is. Zodoende vergt het achterhalen van de invloed van mycotoxinen op humane gezondheid nog veel onderzoek. Biologische test systemen (bioassays) kunnen uitkomst brengen bij dergelijk onderzoek. In dit rapport wordt zodoende tevens een niet uitputtend overzicht gegeven van de voorhanden zijnde bioassays. De meeste van dergelijke assays zijn bedoeld om kwalitatief schadelijkheid van een chemische verbinding vast te stellen en niet om specifieke effecten te registreren. Daartoe zullen andere test systemen moeten worden ontwikkeld

    Indicator antigens to measure exposure to (allergens of) Aspergillus fumigatus in the indoor environment

    No full text
    Blootstelling aan schimmels en schimmelproducten in het binnenhuismilieu zou kunnen leiden tot het optreden van allergieen, astma en respiratoire aandoeningen. Aangezien meting volgens klassieke methoden ontoereikend is om blootstelling aan schimmels, schimmelproducten en door schimmels geproduceerde allergenen te bepalen, wordt gezocht naar een betere methode. Onderzoek op laboratoriumschaal toont aan dat Aspergillus fumigatus antigenen produceert die onder alle gebruikte kweek-omstandigheden detecteerbaar zijn. Deze gemeenschappelijke antigenen kunnen dienen als indicator-antigenen voor blootstelling aan A.fumigatus en zijn producten. Gezien het gelijktijdig voorkomen van zowel deze gemeenschappelijke antigenen als allergenen kunnen deze indicator-antigenen gebruikt worden om blootstelling aan allergenen geproduceerd door A.fumigatus te bepalen. Aangezien het hier laboratoriumstudies betreft moet de waarde van de hier vermelde indicator-antigenen in praktijkmonsters (huisstof- en luchtmonsters) nog aangetoond worden.Exposure to moulds and their products in the indoor environment may lead to the occurrence of allergies, asthma or respiratory complaints in general. Whereas estimation of exposure by means of enumerating viable parts is insufficient, other methods have to be developed. When grown under different circumstances in the laboratory, Aspergillus fumigatus produces a number of antigens that can be found under all studied growth conditions. These common antigens could serve as indicators for exposure to A. fumigatus and its products. In view of the simultaneous presence of these common antigens and allergens, these common antigens could serve as indicators for exposure to allergens of A. fumigatus. The value of the indicators still has to be proven by investigating house-dust and air samples.VIIGZIGBGZ

    Occurrence and detection of (toxic metabolites of) moulds in cereals and cereal products; a hazard identification

    No full text
    De uitvoering van een risico-analyse moet inzicht verschaffen in het risico op negative gezondheidseffecten bij blootstelling aan (toxische metabolieten van) schimmels aanwezig in granen en graanproducten. De gevaren-analyse, als eerste stap van de risico-analyse, maakt duidelijk dat met (toxische metabolieten van) de schimmelgenera Aspergillus, Penicillium, Fusarium en Alternaria in dit verband het meest rekening gehouden moet worden. Een (niet uitputtend) literatuuroverzicht geeft de stand van zaken aangaande voorkomen en detectie van genoemde (toxische metabolieten van) schimmelgenera en, in mindere mate, de biosynthese-routes van toxische metabolieten. In hoeverre moleculair biologische technieken toepassing vinden in relatie tot (toxische metabolieten van) schimmels wordt eveneens beschreven. Uiteindelijk wordt beschreven hoe in het kader van project 257852, Blootstelling aan schimmel(s)(producten) en het daarmee verbonden risico voor de volksgezondheid, gewerkt zal worden aan het bepalen van de genoemde (toxische metabolieten van) schimmelgenera, hoe deze werkzaamheden passen in de totale risico-analyse en hoe deze risico-analyse uiteindelijk toegepast kan worden.The risk of negative health effects after exposure to (toxic metabolites of) moulds present in cereals and cereal products must be determined by carrying out a risk analysis. Hazard identification shows that especially the genera Aspergillus, Penicillium, Fusarium and Alternaria are important in this respect. A (non exhaustive) literature review is given to report on the presence and detection of the mould genera mentioned and their toxic metabolites, and, to a lesser extent the biosynthesis of toxic metabolites. Also a literature review of the application of molecular biological techniques with regard to (toxic metabolites of) moulds is given. Subsequently a desciption is given of the way research will be carried out at the RIVM to determine semi-quantitatively the presence of the (toxic metabolites of) mould genera mentioned. How these investigations fit into the concept of the overall risk analysis and how this risk analysis can be applied in the future is also discussed.IGZIGBVIGZ

    Het ziekmakend mechanisme achter het diarreesyndroom veroorzaakt door Bacillus cereus

    No full text
    Bacillus cereus is de veroorzaker van twee verschillende soorten voedselgerelateerde aandoeningen. In het ene geval gaat het om een braaksyndroom. In het andere geval gaat het om een diarreesyndroom. Het diarreesyndroom kan veroorzaakt worden door vier enterotoxinen: enterotoxine-T, cytotoxine-K, haemolysine BL (HBL) en non-haemolytisch enterotoxine (NHE). In dit rapport staat een beschrijving van het pathogene mechanisme van HBL en NHE centraal en wordt ingegaan op de mogelijke bijdragen van het micro-organisme en de enterotoxinen aan het pathogene mechanisme. Een beter begrip van het pathogene mechanisme is om twee redenen van belang. Ten eerste voor een betere beschrijving van dosis-respons relaties: wat is de kans om ziek te worden bij inname van een bepaalde dosis. Ten tweede kan het, in combinatie met kwantitatieve gegevens omtrent voorkomen van ziekteverwekkende B. cereus stammen, bijdragen aan een bijstelling van de criteria die gesteld zijn ten aanzien van het mogen voorkomen van B. cereus in levensmiddelen. Daarnaast wordt een voorstel gedaan voor verder onderzoek om het pathogene mechanisme achter het diarreesyndroom op te helderen.As a contaminant of food commodities, Bacillus cereus may produce several enterotoxins that are responsible for the development of a diarrhaeal syndrome. Although four enterotoxins -haemolysin BL (HBL), non-haemolytic enterotoxin (NHE), enterotoxin-T, and cytotoxin-K- have been described as possibly responsible for this syndrome, the two most important enterotoxins are the three-component HBL and NHE. However, their mode of action is unclear. Insight into the pathogenic mechanism is of great importance. It may help to clarify questions related to dose-response relationships, such as the chance of symptoms when exposed to a certain amount of enterotoxin. Also, in combination with quantitative data on the occurrence of pathogenic B. cereus strains in food, it may contribute to re-evaluation of the tolerance levels set for B. cereus in food commodities. Suggestions are given here for further research aimed at elucidating the pathogenic mechanism of the diarrheal syndrome using human and animal cell lines.VWSKv

    Indicator antigens for the determination of exposure to (allergens of) fungi in the indoor environment II Alternaria alternata

    No full text
    Exposure to moulds and their products in the indoor environment may lead to the occurrence of allergies, asthma or respiratory complaints in general. Whereas estimation of exposure by means of enumerating viable parts is insufficient, other methods have to be developed. When grown under various circumstances in the laboratory, Alternaria alternata produced a number of antigens that can be found under all growth conditions studied. These common antigens could serve as indicators for exposure to A. alternata and its products. In view of the simultaneous presence of these common antigens and allergens, these common antigens could also serve as indicators for exposure to allergens of A. alternata. The value of the indicators still has to be proven by investigating house dust and air samples.Blootstelling aan schimmels en schimmelproducten in het binnenhuismilieu zou kunnen leiden tot het optreden van allergien, astma en respiratoire aandoeningen in het algemeen. Aangezien meting volgens klassieke methoden ontoereikend is om blootstelling aan schimmels, schimmelproducten en door schimmels geproduceerde allergenen te bepalen werd gezocht naar een betere methode hiervoor. Onderzoek op laboratoriumschaal toonde aan dat Alternaria alternata antigenen produceert die onder alle gebruikte kweekomstandigheden detecteerbaar zijn. Deze gemeenschappelijke antigenen kunnen dienen als "indicator"-antigenen voor blootstelling aan A. alternata en zijn producten. Gezien het gelijktijdig voorkomen van zowel deze gemeenschappelijke antigenen als allergenen kunnen deze "indicator"-antigenen gebruikt worden om blootstelling aan allergenen geproduceerd door A. alternata te bepalen. Aangezien het hier laboratoriumstudies betreft moet de waarde van de hier vermelde "indicator"-antigenen in praktijkmonsters (huisstof- en luchtmonsters) nog aangetoond worde

    Bacillus cereus: algemene karakteristieken, gedrag in maagdarmkanaal, en interactie met Caco-2 cellen

    Get PDF
    The consumption of food contaminated with the bacterium Bacillus cereus may lead to diarrhoea. Investigation of characteristics of the bacterium and the pathogenesis increased knowledge regarding the onset of disease. Strains of Bacillus cereus were categorised according to specific characteristics. Besides artificial media to determine the growth characteristics of the strains, simulated intestinal fluid and human body temperature were used. Diarrhoeal disease is mainly caused by strains which grow well at 37 degrees Celsius and which adapt easily to small intestinal conditions. Adhesion of Bacillus cereus to the epithelium of the small intestine appears to be of vital importance for the onset of disease. Moreover, epithelial cells are able to induce germination of Bacillus cereus spores. These are forms of the bacterium able to withstand a variety of adverse conditions, such as dryness and heat. Data on the occurrence of Bacillus cereus in food commodities in The Netherlands will be published elsewhere.Door het eten van voedsel dat besmet is met de bacterie Bacillus cereus kan diarree ontstaan. Onderzoek naar de bacterie zelf en het ziekmakend proces hebben geleid tot meer kennis over het optreden van de ziekte. Allereerst zijn stammen van de bacterie op grond van specifieke karakteristieken ingedeeld. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van kunstmatig darmsap en lichaamstemperatuur om de groeimogelijkheden van de verschillende stammen Bacillus cereus goed te kunnen bepalen. Daarnaast bleek dat slechts een beperkt aantal stammen ziekte kunnen veroorzaken. Dit zijn voornamelijk stammen die goed groeien bij 37 graden Celsius en die zich goed kunnen aanpassen aan omstandigheden zoals die voorkomen in de dunne darm. Een essentiele stap in het ziekmakend proces blijkt de hechting van de Bacillus cereus aan de wand van de dunne darm te zijn. Dit proces is in het onderzoek nagebootst met Caco-2 cellen. Daarnaast kunnen de cellen van de dunne darm aanzetten tot ontkieming en vermenigvuldiging van Bacillus cereus sporen. Sporen zijn bacteriecellen die zich in een soort sluimerstand bevinden. In een wetenschappelijke publicatie zullen gegevens worden gepubliceerd ten aanzien van het voorkomen van Bacillus cereus bacterien in voedsel
    corecore