3 research outputs found

    Effecten van systeemingrepen op de water- en bodemkwaliteit van de Westerschelde

    No full text
    Het Schelde-estuarium is al sinds lange tijd, letterlijk en figuurlijk, het werkterrein van de mens. Dit heeft geresulteerd in een groot aantal ingrepen in het fysische systeem van het estuarium, die gedurende een lange reeks van jaren werden uitgevoerd. De aanleg van dijken en de inpoldering van delen van het estuarium, alsmede het verdiepen en vastleggen van de vaargeul door de Schelde en de Westerschelde, fixeerden op veel plaatsen de geometrie van het estuarium. Verder zijn stroomopwaarts van het estuarium, in België en Frankrijk, vele kanalen aangelegd en beken en rivieren gekanaliseerd. Deze werkzaamheden hadden tot doel de toegankelijkheid van het gebied voor de scheepvaart te vergroten én het \u91overtollige\u92 regenwater snel af te voeren, waardoor de kans op overstromingen werd verkleind. Hierdoor werd de waterhuishouding van het gebied dat het Schelde-estuarium voorziet van zoet water, kunstmatig aangepast. Ook tegenwoordig worden grootschalige ingrepen in het fysische systeem van het estuarium uitgevoerd. De waterbodem van de Zeeschelde wordt gesaneerd en de vaargeul door de Westerschelde wordt verder verdiept, waardoor deze toegankelijk wordt gemaakt voor grotere zeeschepen. Dit rapport is in opdracht van de directie Zeeland opgesteld om een beeld te geven van de gevolgen voor de kwaliteit van het water en de bodem van de Westerschelde van een aantal menselijke ingrepen in het fysische systeem van het Schelde-estuarium. De resultaten van deze scenariostudie kunnen bijdragen tot een antwoord op de beleidsvraag, die door de directie Zeeland is opgesteld: \u93Wat zijn de gevolgen voor de kwaliteit van het water en de bodem van de Westerschelde van concrete, en in de toekomst mogelijke ingrepen in het fysische systeem en de waterhuishouding van de Westerschelde\u94. Uit het grote scala van mogelijke ingrepen in het fysische systeem van het estuarium zijn er voor dit rapport een beperkt aantal geselecteerd. Deze zijn nader gedefinieerd en gekwantificeerd om, voor elke ingreep afzonderlijk, de effecten hiervan op de water- en bodemkwaliteit aan te kunnen geven. Hierbij is gebruik gemaakt van computermodellen. Van de volgende concrete en mogelijke ingrepen zijn de gevolgen voor de water- en bomdekwaliteit van de Westerschelde bepaald: de huidige verdieping van de Westerschelde, de slibverwijdering uit de bodem van een gedeelte van de Zeeschelde, regulerende maatregelen ten gunste van een natuurlijke ontwikkeling van het estuarium, regulerende maatregelen voor een eenvoudiger doorvaart van grotere schepen naar en van Antwerpen en regulerende maatregelen ter bevordering van het herstel van de natuurlijke aanvoer van zoetwater uit het stroomgebied. Ook zijn twee combinatieingrepen doorgerekend

    Pilotonderzoek naar de gevolgen voor de troebelheid van speciestortingen in de Schaar van Spijkerplaat

    No full text
    In de Westerschelde vinden sinds 1970 baggerwerkzaamheden plaats om de vaargeul te verruimen en op diepte te houden. De specie die daarbij uit de hoofdgeul en van een aantal drempels werd opgebaggerd, is vervolgens gestort in daartoe aangewezen locaties in een aantal nevengeulen. Eén van deze stortlocaties ligt in de Schaar van Spijkerplaat, een geul in het westelijke deel van de Westerschelde. Ten zuiden hiervan liggen de Hooge Platen. Deze zandplaten vormen een natuurgebied waar veel zichtjangende vogels, met name Grote sterns, Visdieven en Dwegsterns nestelen en in de nabije omgeving foerageren. De stichting "Het Zeeuwse Landschap", de beheerder van dit natuurgebied, heeft in het verleden diverse malen aangegeven dat stortingen van onderhouds- en verruimingsspecie in de stortlocatie in de Schaar van Spijkerplaat zouden leiden tot een toename van de troebelheid van het water in die geul. Hierdoor zouden de foerageermogelijkheden voor de zichtjagende vogels daar worden beperkt. Om de effecten van 48'-43' verruiming op de fysica, de ecologie en de waterkwaliteit van de Westerschelde aan te kunnen geven, is het project Monitoring Verruiming Westerschelde (MOVE) opgezet. In het kader van dit project heeft Directie Zeeland aan RIKZ gevraagd te onderzoeken of de troebelheid van het water in de Schaar van Spijkerplaat, vooral in de periode waarin de baggerwerkzaamheden warden geïntensiveerd, significant is veranderd en zo ja, of dit kan worden toegeschreven aan de toegenomen stortingen van baggerspecie in de stortlocatie in de Schaar van Spijkerplaat. Het blijkt dat de concentraties zwevend stof bij Vlissingen na 1997, dus vanaf het moment waarop de stortingen in de Schaar van Spijkerplaat zijn geïntensiveerd, geen verandering ten opzichte van de langjarige tendens vertonen. Daarentegen vertoont het doorzicht bij Vlissingen in elk tweede, derde en vierde kwartaal in de jaren na 1997 een opmerkelijke daling ten opzichte van de langjarige tendens. Het is echter niet mogelijk aan te geven of dit samenhangt met het meer storten van baggerspecie in de Schaar van Spijkplaat sinds 1997. De momenteel beschikbare informative over de slibstortingen is te grof. Het verdient aanbeveling alle informative over de slibstortingen samen te brengen en verder te detailleren. Op basis van beschikbare kennis kan niet worden aangetoond dat de voorkomende range in het doorzicht in de omgeving van de Schaar van Spijkerplaat een beperkende factor is bij het foerageren van de Visdieven en Dwergsterns. Geadviseerd wordt om de benodigde kennis via specifiek onderzoek naar de relatie tussen doorzicht en de voedselbeschikbaarheid voor de deze vogels te genereren. Er zijn geen waterkwaliteitsgegevens beschikbaar om de korte termijn en lokale effecten van individuele stortingen in de Schaar van Spijkerplaat op de troebelheid vast te stellen. Geadviseerd wordt om met het RESTWES model het effect op de troebelheid van één of meerdere stortingen in beeld te brengen.Zeemov

    Mogelijke oorzaken van slecht broedsucces in de visdiefkolonie bij Terneuzen: Stand van zaken en aanbevelingen

    No full text
    Vanaf 1994 zijn in de visdiefkolonie op de Middensluis bij Terneuzen (figuur 1) verschijnselen opgetreden die het broedsucces in sommige jaren drastisch hebben aangetast. Dit rapport geeft een beschrijving van de auto-ecologie en populatiedynamiek van de visdief, alsmede samenvatting en stand van zaken van de problemen en het onderzoek hiernaar bij de kolonie in Terneuzen. Het onderzoek omvatte zowel chemische analyses als ecologisch veldonderzoek. Effecten zijn sinds 1994 vrijwel jaarlijks aangetoond en betreffen uitsluitend de kolonie bij Terneuzen. De laatste jaren is het broedsucces verbeterd; wel worden nog nadelige effecten op de eischaal (verdikking, barstjes) waargenomen. Dit effect duidt op verstoring door interne factoren in het ei. Wat deze interne factoren zijn is nog niet geheel duidelijk. Er is een literatuurstudie uitgevoerd onder voorgaande onderzoeken naar dit onderwerp. Het volgende is een samenvatting van de gevonden mogelijke oorzaken en de bijbehorende conclusie. Oorzaken als infectieziekten en op de broedplaats voorkomend kleverig kruiskruid blijken respectievelijk niet waarschijnlijk en uitgesloten. Ook wordt de oorzaak niet gezocht in meer traditionele vervuilingsbronnen, zoals zware metalen en bestrijdingsmiddelen. PCB\u92s, gebromeerde vlamvertragers (zoals HBCD) en organotins (zoals TBT) zijn in verhoogde concentraties bij Terneuzen aangetroffen. Deze stoffen en andere, nog \u93onbekende\u94 stoffen vormen mogelijk een oorzaak van het probleem. Er is meer informatie nodig om een beter onderbouwde risicoschatting te kunnen maken. Aanbevolen wordt om in ieder geval het huidige ecologische veldonderzoek voort te zetten, jaarlijks monsters van visdiefeieren veilig te stellen en aansluiting te zoeken bij andere projecten. Daarnaast is het gewenst om meer gedetailleerd ecologisch veldonderzoek uit te voeren, de monsters van visdiefeieren te analyseren en een ecotoxicologische beoordeling van het milieu rondom Terneuzen uit te voeren. Om een duidelijke link tussen de chemische stoffen en reproductiestoornissen bij de visdief te kunnen leggen is aanvullend experimenteel onderzoek nodig. Dit betreft onderzoek naar de eischaalafwijkingen, onderzoek aan de hand van het kippenembryo-assay en een causaliteitsonderbouwing bij voorkeur aan de hand van een AIO-project
    corecore