42 research outputs found

    Sequential hypothermic and normothermic machine perfusion enables safe transplantation of high-risk donor livers

    Get PDF
    Ex situ normothermic machine perfusion (NMP) is increasingly used for viability assessment of high-risk donor livers, whereas dual hypothermic oxygenated machine perfusion (DHOPE) reduces ischemia-reperfusion injury. We aimed to resuscitate and test the viability of initially-discarded, high-risk donor livers using sequential DHOPE and NMP with two different oxygen carriers: an artificial hemoglobin-based oxygen carrier (HBOC) or red blood cells (RBC). In a prospective observational cohort study of 54 livers that underwent DHOPE-NMP, the first 18 procedures were performed with a HBOC-based perfusion solution and the subsequent 36 procedures were performed with an RBC-based perfusion solution for the NMP phase. All but one livers were derived from extended criteria donation after circulatory death donors, with a median donor risk index of 2.84 (IQR 2.52–3.11). After functional assessment during NMP, 34 livers (63% utilization), met the viability criteria and were transplanted. One-year graft and patient survival were 94% and 100%, respectively. Post-transplant cholangiopathy occurred in 1 patient (3%). There were no significant differences in utilization rate and post-transplant outcomes between the HBOC and RBC group. Ex situ machine perfusion using sequential DHOPE-NMP for resuscitation and viability assessment of high-risk donor livers results in excellent transplant outcomes, irrespective of the oxygen carrier used.</p

    Sequential hypothermic and normothermic machine perfusion enables safe transplantation of high-risk donor livers

    Get PDF
    Ex situ normothermic machine perfusion (NMP) is increasingly used for viability assessment of high-risk donor livers, whereas dual hypothermic oxygenated machine perfusion (DHOPE) reduces ischemia-reperfusion injury. We aimed to resuscitate and test the viability of initially-discarded, high-risk donor livers using sequential DHOPE and NMP with two different oxygen carriers: an artificial hemoglobin-based oxygen carrier (HBOC) or red blood cells (RBC). In a prospective observational cohort study of 54 livers that underwent DHOPE-NMP, the first 18 procedures were performed with a HBOC-based perfusion solution and the subsequent 36 procedures were performed with an RBC-based perfusion solution for the NMP phase. All but one livers were derived from extended criteria donation after circulatory death donors, with a median donor risk index of 2.84 (IQR 2.52–3.11). After functional assessment during NMP, 34 livers (63% utilization), met the viability criteria and were transplanted. One-year graft and patient survival were 94% and 100%, respectively. Post-transplant cholangiopathy occurred in 1 patient (3%). There were no significant differences in utilization rate and post-transplant outcomes between the HBOC and RBC group. Ex situ machine perfusion using sequential DHOPE-NMP for resuscitation and viability assessment of high-risk donor livers results in excellent transplant outcomes, irrespective of the oxygen carrier used.</p

    Sequential Hypothermic and Normothermic Machine Perfusion Enables Safe Transplantation of High-risk Donor Livers

    Get PDF
    Ex situ normothermic machine perfusion (NMP) is increasingly used for viability assessment of high-risk donor livers, whereas dual hypothermic oxygenated machine perfusion (DHOPE) reduces ischemia-reperfusion injury. We aimed to resuscitate and test the viability of initially-discarded, high-risk donor livers using sequential DHOPE and NMP with two different oxygen carriers: an artificial hemoglobin-based oxygen carrier (HBOC) or red blood cells (RBC). In a prospective observational cohort study of 54 livers that underwent DHOPE-NMP, the first 18 procedures were performed with a HBOC-based perfusion solution and the subsequent 36 procedures were performed with an RBC-based perfusion solution for the NMP phase. All but one livers were derived from extended criteria donation after circulatory death donors, with a median donor risk index of 2.84 (IQR 2.52-3.11). After functional assessment during NMP, 34 livers (63% utilization), met the viability criteria and were transplanted. One-year graft and patient survival were 94% and 100%, respectively. Post-transplant cholangiopathy occurred in 1 patient (3%). There were no significant differences in utilization rate and post-transplant outcomes between the HBOC and RBC group. Ex situ machine perfusion using sequential DHOPE-NMP for resuscitation and viability assessment of high-risk donor livers results in excellent transplant outcomes, irrespective of the oxygen carrier used

    Voorlopig verslag inventariserend veldonderzoek plangebied Loosche Akkers, gemeente Hilvarenbeek

    No full text
    Lit.opg

    Verslag bureauonderzoek archeologische waarden plangebied Eersel West, Medisch centrum

    No full text
    Lit.opg

    ZAN 21

    No full text
    Conclusies en Aanbevelingen In het plangebied zijn twee teiTeinen archeologisch onderzocht door middel van proefsleuven. Hierbij bleek dat zich op beide terreinen nederzettingssporen bevinden. Op het in gebied 1 onderzochte terreindeel ligt een aantal paalkuilen en greppels die vermoedelijk uit de Ijzertijd en/of de Romeinse tijd dateren. Het gaat om een vindplaats van beperkte omvang naast het talud van de N 269. De sporen zijn gedateerd op basis van de kleur en structuur van de kuilvullingen. Met uitzondering van een laatmiddeleeuwse aardewerkscherf uit een jongere greppel zijn geen dateerbare mobilia gevonden. In het noordelijker gelegen gebied 2 bevindt zich eveneens een vindplaats met nederzettingssporen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Hoewel de precieze omvang van de vindplaats nog niet vast staat, is te verwachten dat het hier gaat om enkele compleet bewaarde boerderij erven uit verschillende perioden. In de nederzettingssporen en in de direct daarboven liggende grond is zowel niet nader determineerbaar handgevormd aardewerk uit de Ijzertijd als aardewerk uit de vroege-, de midden- en de laat- Romeinse tijd gevonden. De vindplaats in gebied 1 is geheel ingesloten door recente wegen en vermoedelijk deels verstoord. Als gevolg van de te verwachten minder goede conservering blijft de score op fysieke kwaliteit in de waarderingstabel (tabel 1) onder de vier punten. Ook op inhoudelijke kwaliteit komt de score van de vindplaats niet boven de vijf punten wat niet genoeg is om aan de vindplaats het predikaat hehoudenswaardig te kunnen verlenen. Op grond van de score 6 op fysieke kwaliteit en 7 punten voor de inhoudelijke kwaliteit kan de in gebied 2 liggende vindplaats in principe als hehoudenswaardig worden aangemerkt (tabel 2). Gezien het vergevorderde stadium van het bouwplan en de waardestelling van de vindplaats, is behoud in situ (ter plaatse) van vindplaats 2 naar onze mening geen reële optie. De voorgenomen bouwactiviteiten zullen de op het terrein liggende behoudenswaardige archeologische resten vernietigen of aantasten. We bevelen dan ook aan om het terrein op te graven. De precieze omvang van de vindplaats(en) in gebied 2 is echter ook na het (eigenlijk te beperkte) proefsleuvenonderzoek nog niet duidelijk. Het ontbreken van deze informatie is niet van invloed op dit selectieadvies, maar wel bepalend voor de oppervlakte waarop dit advies betrekking heeft. Een betere dekking van proefsleuven over het gebied zou meer duidelijkheid hebben verschaft in de omvang van de voor nader onderzoek in aanmerking komende delen van het terrein. Ervan uitgaande dat de in proefsleuf 1 aangetroffen grondsporen deel uitmaken van een nederzettingsareaal met verspreide clusters grondsporen (waarvan er twee in de proefsleuf 1 zijn geraakt) kan nu niet anders geconcludeerd worden dan dat er sprake is van een op te graven vindplaats binnen het plangebied met een omvang van 1.5 tot 2.5 hectare. Het is zeer waarschijnlijk dat met de aanleg van extra proefsleuven het op te graven areaal verder ingeperkt kan worden. Om tijd en kosten te besparen adviseren wij om het vervolgonderzoek (DAO) uit te voeren door middel van een aanvullend proefsleuvenonderzoek dat direct gecombineerd kan worden met het vlakdekkend opgraven van relevante terreindelen. Op basis van de resultaten van de aanvullende proefsleuven (zie voorstel bijlage 8) dient in overleg tussen uitvoerder, bevoegd gezag en opdrachtgever een besluit te worden genomen welke terreindelen voor verder onderzoek in aanmerking komen. Aanbevolen wordt het onderzoek in verband met deze constructie uit te voeren op regiebasis

    ZAN 4

    No full text
    Conclusies en Aanbevelingen Op de bij Lieshout gelegen terreinen 1 en 2 zijn naar verwachting geen archeologische waarden aanwezig en wordt dan ook geen archeologisch onderzoek aanbevolgen. Voor wat betreft het terrein aan de Pater Becanusstraat in Berg en Donk is het niet uit te sluiten dat op het terrein archeologische resten aanwezig zijn. Vanwege de hoge grondwaterstanden zou het dan met name kunnen gaan om relatief moeilijk te traceren archeologische elementen van beperkte omvang. De kans op het aantreffen van dergelijke archeologische fenomenen is niet hoog maar zeker niet uit te sluiten. Bovendien kan het gaan om resten met een hoge wetenschappelijke waarde. De graafwerkzaamheden die gepaard gaan met de realisatie van de ecologische verbingszone kunnen een verstorende werking hebben op eventueel ter plaatse liggend archeologische resten. Om deze redenen adviseren wij in het planproces rekening te houden met de aanwezigheid van archeologische resten. Gezien de te verwachten aard van de resten - relatief kleine puntelementen- gaat onze voorkeur uit naar een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden

    Vluchtschansen in Midden-Limburg; boerenschansen uit de 16de en 17de eeuw als schuilplaatsen voor de plattelandsbevolking

    Get PDF
    In the southern provinces of the Netherlands and the neighbouring parts of Belgium traces have been discovered of an interesting group of 'farmers' entrenchments', small fortifications from the Early Modern Period. Between the sixteenth and eighteenth century, a period of frequent warfare. many villages and hamlets built simple fortifications as refuges for the population and their cattle. Some of these refuges were located close to the villages, other examples were&nbsp; built in less accessible terrains such as stream valleys. In this article, an inventory of these small fortifications for one of the core regions, the central part of the Dutch province of Limburg, is presented. Two examples are studied in some more detail: the refuges of Boshoven and Laar (municipality of Weert). At Boshoven, part of the archive still exists. This object is remarkable, as the oldest cadastral map (c.1830) still shows how every inhabitant of the village owned a tiny plot within the refuge. At Laar, a small archaeological survey was executed. following a request from the village for input for a planned restoration project

    ZAN 90

    No full text
    Conclusie De tijdens de graafwerkzaamheden waargenomen archeologische resten zijn getoetst op hun potentiële behoudenswaardigheid conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (ver. 2.2 hfst. 5). De ter hoogte van de retentievijver aangetroffen grondsporen en artefacten bleken niet behoudenswaardig te zijn
    corecore