49 research outputs found
Beoordeling vermeende onjuistheden bij de aanwijzing van uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden : eindrapportage en advies
Sinds 1 januari 2001 worden in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffing (MINAS) verschillende stikstofverliesnormen voor veen- en kleigronden enerzijds en zand- en lössgronden anderzijds onderscheiden. Per 1 januari 2002 gelden er voor zand- en lössgronden met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van ten minste 40 centimeter onder het maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand van meer dan 120 centimeter onder het maaiveld scherpere verliesnormen dan voor de overige zand- en lössgronden. De aanwijzing van die uitspoelingsgevoelige gronden vindt vanaf 1 januari 2002 plaats in het Besluit zanden lössgronden (BZL). De publicatie van de kaarten behorende bij dit BZL besluit heeft veel reacties teweeggebracht van grondgebruikers
Actualisatie grondwaterdynamiek waterschap De Dommel
Omdat de provinciale kartering van de grondwaterdynamiek (Gd) volgens het waterschap de Dommel vooral in de beekdalen te droog gekarteerde waarden liet zien, zijn in opdracht van het waterschap geactualiseerde ruimtelijke bestanden gemaakt van de gemiddelde hoogste, voorjaars- en laagste grondwaterstand (GHG, GVG en GLG) en van de grondwatertrap (Gt). Als basisinformatie zijn hierbij aanvullende incidentele metingen en tijdreeksen van grondwaterstanden gebruikt. Door toepassing van technieken uit de tijdreeksmodellering en regressietechnieken is een uniforme set puntschattingen van GHG, GVG en GLG verkregen. Deze gegevens zijn, gewogen naar kwaliteit, gebruikt om relaties met recent verzamelde hoogte-gegevens (het AHN) te leggen. Door gebiedsdekkende toepassing van deze relaties en een statistische foutencorrectie zijn gedetaileerde ruimtelijkebestanden verkregen met de resolutie van het AHN waarin GHG, GVG en GLG en hun voorspelfout worden weergegeven. De geactualiseerde Gd-kaart geeft vooral in de beekdalen een natter beeld dan de provinciale kartering en levert een groter nauwkeurigheid in de gekarteerde grondwaterdynamiek
Uitspoelingsgevoelige gronden op de kaart; werkwijze en resultaten
Voor de uitvoering van het mestbeleid in Nederland is het van belang om de uitspoelingsgevoeligheid voor nitraat van de bodems in Nederland zo goed mogelijk te kennen. Deze uitspoelingsgevoeligheid hangt o.a. af van de grondsoort en de grondwaterstand om hiervan een inschatting te maken dienen basisbestanden van de bodem en de grondwaterstanden voldoende nauwkeurig en actueel dienen te zijn. Uit een quick scan bleek dat 47% van de oppervlakte veengronden in Oost-Nederland is gedeformeerd naar een ander bodemtype, met name zandgronden. Voor de zand- en lössgronden van Nederland is met een geostatistische methode de grondwaterdynamiek geactualiseerd en er is een methodiek ontwikkeld om op basis hiervan de landbouwpercelen op zand- en lössgronden te classificeren naar uitspoelingsgevoeligheid. Deze berekeningen zijn uitgevoerd voor verschillende scenario's waarin is gevarieerd met de GHG grens, de areaal fractie per perceel en een kanscriterium. In het gewijzigd beleid is ervoor gekozen om niet op perceelsniveau uitspoelingsgevoelige gronden aan te wijzen. Daarom is het areaal uitspoelingsgevoelige grond ook voor pixels van 25x25 meter berekend. Voor de zandgronden bedraagt het areaal uitspoelingsgevoelige gronden met een GHG ≥ 70 cm en een GLG ≥ 120, ongeveer 335000 ha, 36% van het landbouw areaal op zandgronde
Hoe noodzakelijk is patroononderzoek voor een goede uitvoering van de Grondwaterwet?
De Grondwaterwet maakt het mogelijk de schade te taxeren die moet worden vergoed aan agrarische ondernemers die hun bedrijf uitoefenen binnen de invloedssfeer van grondwaterwinningen. De schadeomvang wordt onder meer bepaald op basis van de resultaten van bodemkundig en hydrologisch patroononderzoek. Onderzoek dat volledige zekerheid geeft over de werkelijke hoogte van de schade is onbetaalbaar, maar onderzoek kan wel bijdragen aan een reductie van onzekerheid en daarmee aan reductie van financiële risico'
Denitrificatie in de zone tussen bouwvoor en het bovenste grondwater in zandgronden
Er zijn grote variaties in de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater van uitspoelings-gevoelige zandgronden geconstateerd. Deze variaties worden waarschijnlijk veroorzaakt door denitrificatie. In het kader van de evaluatie van de Meststoffenwet 2004 zijn studies uitgevoerd om kwantitatief inzicht te krijgen in de denitrificatie in de bodemlaag tussen de onderkant van de bouwvoor en het bovenste grondwater. De resultaten geven aan dat veenlagen en/of moerige lagen leiden tot lagere nitraatconcentraties in het bovenste grondwater. Andere bodem-eigenschappen zoals het voorkomen van klei- en leemlagen en de uitspoeling van organische stof uit de bouwvoor hebben geen duidelijk effect op denitrificatie. Geconcludeerd wordt dat de aanwezigheid van veenlagen of moerige lagen in zandgronden een extra criterium zou kunnen zijn om uitspoelingsgevoelige gronden te differentiëren. Dit geldt met name voor grondwatertrap VI. In veel zandgronden heeft afbraak van veen plaatsgevonden, zodat een bodemkartering nodig is om het areaal uitspoelingsgevoelige zandgronden met veenlagen te bepalen
Het ABC van het landinrichtingsgebied Schouwen-West : een integraal bodemkundig-hydrologisch en cultuurhistorisch onderzoek
Referaat: Dit rapport is een integraal bodemkundig-hydrologisch en cultuurhistorisch (archeologisch en historisch-geografisch) onderzoek. Doel is om voormalige en tegenwoordige relaties tussen
bodem, waterhuishouding, bodemarchief en nog zichtbare sporen van het historisch gegroeide landschap in beeld te brengen. Deze kennis dient voor het tot stand brengen van een doelmatig,
weten-schappelijk onderbouwd kwalitatief hoogwaardig inrichtingsplan voor het Landinrichtingsgebied Schouwen-West. Integratie betekent dat de werkzaamheden bij de totstandkoming zo goed
mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Voorts komt de integratie tot uiting in de ABC-kaart, schaal 1 : 10 000 (kaartblad 7), een integrale cultuurhistorische waardenkaart bestaande uit vijf
land-schapseenheden die op basis van ouderdom, stratigrafie en geomorfologische gesteldheid, nader zijn onderverdeeld in deellandschappen. Aan deze regionale indeling is een archeologische
verwachting gekoppeld
Veengronden en stikstofleverend vermogen
In opdracht van het ministerie van LNV is een literatuurstudie uitgevoerd naar het stikstofleverend vermogen van veengronden en de eventuele consequenties hiervan voor het in ontwikkeling zijnde stelsel van gebruiksnormen. In dit rapport wordt aangegeven welke soorten veengronden er onderscheiden worden en waar deze liggen. De resultaten van laboratorium onderzoek geven aan dat de N-mineralisatie in veengronden hoger is dan die in minerale gronden. Uit praktijkproeven blijkt dat het stikstofleverend vermogen van veengronden 80 tot 85 kg/ha hoger is dan voor minerale gronden. Tussen verschillende soorten veengronden en verschillende ontwateringsdieptes blijkt geen onderscheid te kunnen worden gemaakt op basis van het beschikbare materiaal