A new method of utilising stability study results in applying out-of-step protection to allow observability of rotor angle unstable conditions

Power system rotor-angle unstable conditions may cause undesired operation of distance relays, resulting in the unnecessary switching of lines. To prevent the possible undesired operation of distance relays, a protection type known as out-of-step blocking is used. This protection type is complemented by another type of protection, known as out-of-step tripping protection. The tripping protection's main functions are to detect total loss of synchronism and send tripping signals to selected locations in the system to initiate islanding. In this research the application of out-of-step blocking and tripping protection was investigated. The motivation for the research was provided by system unstable incidents that occurred in Eskom, the electricity utility of South Africa. Detailed out-of-step protection investigations indicated that the out-of-step blocking and tripping protection applied according to a method which is based on an existing approach failed to detect the unstable conditions. In summary, the detailed investigations showed that the existing approach of applying out-of-step blocking and tripping protection is not adequate as it does not allow the necessary observability1 and correct detection of rotor-angle unstable conditions

An investigation into the importance of considering protection performance during power system out-of-step conditions

The performance of power system protection is affected by out-of-step conditions in that system. Protection relays such as distance relays may detect an out-of-step condition and consequently operate to trip unfaulted lines. The tripping of unfaulted lines interrupts supply to loads and exacerbates an already existing stability problem. To prevent distance-relay operation during out-of-step conditions, distance protection can incorporate out-of-step blocking protection. The purpose of the out-of-step blocking protection is to detect an out-of-step condition and, upon detection, block distance-relay operation. In the research the following were investigated: 1) The effect of out-of-step conditions on distance-protection performance 2) The performance of distance protection incorporating out-of-step blocking protection, during out-of-step conditions. A nine-bus IEEE benchmark network was chosen for the purposes of the research. The nine-bus network is representative, simple and small. It is a benchmark which is often used in comparative studies in the power system field. The nine-bus network data taken from reference [22] (see Table 3.1 in Chapter 3) were consistently used for every study done. Mathematical protection models representing the behaviour of distance protection incorporating out-of-step blocking protection were modelled in such a way as to simulate the protection of every line in the nine-bus network. These models were included in the power system model representing the nine-bus network. Two types of stability studies were done to investigate protection performance: a dynamic-stability study and a transient-stability study. IV In modelling the protection in the stability studies, it was found that a cascade effect of switching unfaulted lines can occur due to relay operation. Results also show that distance-protection performance improves with the application of out-of-step blocking protection. The research covers the following topics: 1) Dynamic stability 2) Transient stability 3) Distance protection 4) Out-of-step blocking protection results are discussed. An important conclusion reached is the need to take protection performance into account in routine stability studies. It will be shown that this may change the outcome of a stability study. For the sake of completeness, suggestions are made for further research

Haemophagocytic lymphohistiocytosis following culture-proven pneumococcal infective endocarditis of the tricuspid valve

We report a case of a 2-year-old boy presenting with persistent fever and splenomegaly who fulfilled the diagnostic criteria for haemophagocytic lymphohistiocytosis (HLH) according to the Histiocyte Society (2004). The persistence of a cardiac murmur despite multiple transfusions, and therapy which rendered him afebrile, led us to do an echocardiogram as part of surveillance for sepsis. This revealed tricuspid vegetation and a small ventricular septal defect. Blood culture and postoperative histology of the anterior leaflet of the tricuspid valve confirmed Streptococcus pneumoniae infection. The patient was successfully treated with intravenous antibiotic therapy for 6 weeks and dexamethasone for 8 weeks and remains well and in remission (from HLH) a year later with residual tricuspid regurgitation awaiting tricuspid valve replacement

Organisatie van geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren : literatuurstudie en internationaal overzicht

INTRODUCTIE: In de laatste decennia van de vorige eeuw werden er in de Westerse landen belangrijke hervormingen ingezet in de sector van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In de GGZ voor volwassenen kwam er geleidelijk een model van “balanced care” (“gebalanceerde zorg”) op de voorgrond: een diversiteit aan diensten biedt de zorg zo kort mogelijk bij de eigen leefwereld van de patiënt aan, en enkel indien nodig in een instelling. Tegelijkertijd moet men ook een vlotte en naadloze overgang van de ene dienst naar de andere garanderen. Geestelijke gezondheidsproblemen bij kinderen en jongeren zijn niet onfrequent. De WGO (Wereldgezondheidsorganisatie) schat de prevalentie in Westerse landen op ongeveer 20%. Ongeveer 5% zou een klinische tussenkomst nodig hebben. De sector van GGZ voor kinderen en jongeren is pas veel later ontstaan dan deze van de volwassenen, en kent een andere zorgstructuur. Toch dringen de hierboven geschetste hervormingsprincipes ook hier door. Bovendien dient zorg voor kinderen en jongeren vaak over de grenzen van de GGZ sector heen te gebeuren, bijvoorbeeld door de huisarts of kinderarts, en komen veel problemen bij kinderen en jongeren voor het eerst aan het licht buiten de zorgsector, zoals op school. GGZ voor kinderen en jongeren dient dan ook deze zogenaamde “belendende sectoren” mee te betrekken: welzijnswerk, justitie, gehandicaptenzorg, onderwijs. DOELSTELLING: De doelstelling van dit rapport is om kennis bijeen te brengen over organisatorische en financieringsaspecten van GGZ voor kinderen en jongeren, en dit in het licht van de hierboven geschetste context. De specifieke therapie-inhoud blijft buiten beschouwing. Het rapport bestaat uit twee delen: een overzicht van de literatuur en van de organisatie van GGZ voor kinderen en jongeren in België en drie andere landen. Dit rapport formuleert nog geen voorstellen voor de zorgorganisatie in België. Voor dit proces zullen Belgische stakeholders betrokken worden. Het resultaat hiervan zal beschreven worden in een afzonderlijk rapport. METHODE: Zowel voor het literatuuronderzoek als voor het internationale overzicht werd gezocht in databases met peer-reviewed publicaties en in de grijze literatuur. In het literatuuronderzoek werden naast vergelijkend onderzoek ook descriptieve studies en kwalitatief onderzoek geïncludeerd. Voor het internationaal overzicht werd de beschikbare literatuur aangevuld met gegevens van lokale informanten. MODELLEN VAN ZORGORGANISATIE: Dit rapport legt de focus op de meest geciteerde modellen, en die modellen waarvoor er vergelijkend onderzoek gebeurde. De twee meest geciteerde modellen in de literatuur zijn het WGO-model en het Systems of care model. Beide zijn vrij algemeen en vragen verdere uitwerking door het land of de regio die GGZ voor kinderen en jongeren wil implementeren. De meeste vergelijkende studies zijn wel gekenmerkt door talrijke methodologische beperkingen zoals onduidelijke inclusiecriteria, onduidelijke uitkomstmaten of kleine steekproeven. INTERNATIONAAL OVERZICHT: Om redenen van haalbaarheid werd gekozen om dit deel te beperken tot België, Nederland, Canada (British Columbia) en Engeland. De selectie vertrok van een long-list waarop vervolgens een aantal selectiecriteria werden toegepast. CONCLUSIE: Het belang van een nationaal/regionaal beleid voor kinder- en jeugd GGZ, geconcretiseerd in een duidelijk plan, is al langer bekend. Toch is de literatuur over organisatiemodellen binnen kinder- en jeugd GGZ weinig richtinggevend voor beleidsmakers. De twee belangrijkste modellen die in de literatuur aangetroffen werden geven enkel grote beleidslijnen van algemene aard aan. Bovendien zijn de wetenschappelijke studies in dit domein van beperkte kwaliteit en blijft een groot deel van de beleidsvraagstukken niet of onvoldoende onderzocht. Wel kan men uit het onderzoek ivm. het Systems of care besluiten dat de overheid niet enkel een betere zorgorganisatie en –coordinatie dient te stimuleren. Zij dient ook het ontwikkelen en verspreiden van doelmatige therapeutische concepten te bevorderen. Het onderzoek ivm. preventie en behandeling van angststoornissen via scholen toont aan dat men moet durven zoeken naar oplossingen in samenwerking met andere sectoren buiten de gezondheidszorg. In de bestudeerde landen gaan de hervormingen uit van theoretische denkkaders die gebaseerd zijn op belangrijke ethische principes en waarden; deze overlappen in belangrijke mate tussen de verschillende landen. Echter, bij het praktisch realiseren van dit denkkader ondervindt men talrijke moeilijkheden, en in een aantal gevallen mislukt men in de vooropgestelde doelstellingen. Over het daadwerkelijke resultaat van de gevoerde hervormingen zijn er meestal weinig harde gegevens. Wellicht kan men pas tot een positief resultaat komen als zowel klinische, organisatorische, als financiële aspecten alle tegelijk aangepakt worden; en als ook de eigenheid van elk van de betrokken sectoren daarbij niet uit het oog verloren wordt. In de volgende faze van deze studie zullen samen met de Belgische stakeholders voorstellen voor hervormingen geformuleerd worden. De resultaten hiervan worden afzonderlijk gepubliceerd

Der Aufbruch der Frauen in der SPD: Die Entwicklung der Frauenarbeitsgemeinschaft (ASF) während der 1970er und 1980er Jahre

Die SPD vollzog in den 1970er und 1980er Jahren einen beachtlichen frauenpolitischen Wandel: Sie richtete ihre Frauen- und Familienpolitik neu aus, übernahm feministische Ziele in das Grundsatzprogramm und führte eine Geschlechterquote ein, um den Anteil der weiblichen Parteimitglieder in Parteifunktionen und politischen Ämtern zu erhöhen. Die Studie erzählt die Geschichte dieses Umbruchs mithilfe von ZeitzeugInnen-Interviews und einer umfangreichen Sichtung der Parteidokumente

An exploration of socioeconomic variation in lifestyle factors and adiposity in the Ontario Food Survey through structural equation modeling

TITLE: An exploration of socioeconomic variation in lifestyle factors and adiposity in the Ontario Food Survey through structural equation models. BACKGROUND: Socioeconomic indicators have been inversely associated with overweight and obesity, with stronger associations observed among women. The objective of the present secondary analysis was to examine the relationships among socioeconomic measures and adiposity for men and women participating in the Ontario Food Survey (OFS), and to explore lifestyle factors as potential mediators of these associations. METHODS: The cross-sectional 1997/98 OFS collected anthropometric measurements, a food frequency questionnaire, data on socio-demographics (age, sex, income, and education) and physical activity from 620 women and 467 men, ages 18 to 75. Based on the 2003 Health Canada guidelines, waist circumference and BMI values were used to derive least risk, increased risk, and high risk adiposity groups. Structural equation modeling was conducted to examine increased risk and high risk adiposity in relation to education and income, with leisure time physical activity, fruit and vegetable intake, and smoking status included as potential mediators of these associations. RESULTS: The probability of high risk adiposity was directly associated with education (β-0.19, p < 0.05) and income (β-0.22, p < 0.05) for women, but not for men. Fruit and vegetable intake was a marginally significant mediator of the relationship between education and high risk adiposity for women. Increased risk adiposity was not associated with income or education for men or women. CONCLUSION: The socioeconomic context of adiposity continues to differ greatly between men and women. For women only in the OFS, fruit and vegetable intake contributed to the inverse association between education and high risk adiposity; however, additional explanatory factors are yet to be determined

Does Community Notification for Sex Offenders Violate the Eighth Amendment\u27s Prohibition against Cruel and Unusual Punishment - A Focus on Vigilantism Resulting from Megan\u27s Law.

Community notification of a sex offender’s presence may be violating the Eighth Amendment’s protection from Cruel and Unusual Punishment. Under Megan’s Law and other sex offender registration statutes, individuals that have completed a prison sentence for a sex crime may have to register as a sex offender. The information of the individual including his name, address, physical description, date of birth, social security number, employer, offense, and picture, is publicly disseminated. As an unintended consequence, individuals who have served their time may have to suffer additional punishment in the form of harassment, vigilantism, and violence

Der Aufbruch der Frauen in der SPD

Die SPD vollzog in den 1970er und 1980er Jahren einen beachtlichen frauenpolitischen Wandel: Sie richtete ihre Frauen- und Familienpolitik neu aus, übernahm feministische Ziele in das Grundsatzprogramm und führte eine Geschlechterquote ein, um den Anteil der weiblichen Parteimitglieder in Parteifunktionen und politischen Ämtern zu erhöhen. Die Studie erzählt die Geschichte dieses Umbruchs mithilfe von ZeitzeugInnen-Interviews und einer umfangreichen Sichtung der Parteidokumente

Responsiveness of the Canadian occupational performance measure

This study evaluated the responsiveness of the Canadian Occupational Performance Measure (COPM), an individualized, client-centered outcome measure for the identification and evaluation of self-perceived occupational performance problems. We recruited 152 consecutive patients with various diagnoses, admitted to the outpatient clinic of two occupational therapy departments, to complete a COPM interview and three self-reported health status questionnaires on two occasions: prior to the start of occupational therapy treatment and 3 months later. The three questionnaires were the Sickness Impact Profile (SIP68), the Disability and Impact Profile (DIP), and the Impact on Participation and Autonomy (IPA). We assessed criterion responsiveness by calculating the area under the curve (AUC) for the receiver operating characteristic curve and the optimal cutoff values for the COPM scores. To determine construct responsiveness, we calculated correlations between the change in COPM scores and the change in the SIP68, DIP, and IPA scores. The AUC ranged from 0.79 to 0.85, and the optimal cut-off values for the performance scores and satisfaction scores ranged from 0.9 to 1.9. We found significant positive correlations between the COPM scores and the SIP68, DIP, and IPA scores. The capability of the COPM to detect changes in perceived occupational performance issues is supporte