22 research outputs found

    Broeikasgassen in Nederland. Methoden en emissies voor 1993 en voorlopige cijfers voor 1994

    No full text
    This report was written at the request of the Dutch Ministry of Housing, Physical Planning and Environment to comply with the European Unions Greenhouse Gas Monitoring Mechanism (Council Decision 93/389/EEC). The member states of the European Community have adopted the objective of stabilising CO2 emissions in the Community as a whole by 2000 at 1990 levels. The monitoring mechanism provides a means whereby the Commission can monitor progress towards this target on the basis of annual emission inventories supplied by the member states and national programmes which set out emission trajectories and policy measures to limit CO2 or to increase sinks. It also requires member states to report inventories of other greenhouse gases. Under the monitoring mechanism each member state reports its greenhouse gas emissions by the 31st of July each year. By each reporting deadline member states should supply inventories based on provisional data for the previous year and final data for the year previous to that. The first submission of provisional inventories in 1995 should also include data for the base year 1990. A review will be carried out under the responsibility of the European Commission. This report is also written to comply with the obligations under the United Nations Framework Convention on Climate Change. The inventory is compatible with the reporting requirements under the United Nations Framework Convention on Climate Change. It contains a greenhouse gas emissions inventory for the years 1993 and 1994, together with a short description of how the internationally adopted IPCC Guidelines have been applied in the Netherlands. Temperature corrected carbon dioxide emissions in 1993 and emissions of methane and nitrous oxide were slightly higher than 1990. A dip in the economic development especially in the chemical industry sector prevented a further growth in emissions. Provisional data for 1994 suggest a significant increase in carbon dioxide emissions due to the prosperous economic developments. Energy efficiency improvements prevented an even further growth in emissions.Dit rapport is geschreven op verzoek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, afdeling Klimaatverandering om te voldoen aan de verplichtingen in het kader van het Bewakingsmechanisme Broeikasgassen, volgens besluit van de Milieuraad van de Europese Unie van 24 juni 1993 (93/389/EEC). De lidstaten van de Europese Unie hebben afgesproken de totale CO2 emissie van de Europese Unie te stabiliseren in 2000 ten opzichte van 1990. Het bewakingsmechanisme biedt de Commissie de mogelijkheid vorderingen op weg naar dit doel te volgen op basis van een jaarlijkse inventarisatie van broeikasgasemissies. Deze rapportage bevat een korte beschrijving van de methoden zoals toegepast in Nederland, de definitieve cijfers voor 1993 en de voorlopige cijfers voor 1994. Tevens zijn cijfers voor het basisjaar 1990 gegeven. De rapportage is conform de internationaal afgesproken IPCC guidelines. De rapportage is gebaseerd op de Milieubalans cijfers, maar levert op een aantal plaatsen meer details. Daarnaast wordt de CO2-emissie in de Milieubalans volgens de bruto NMP-methode gegeven, terwijl deze hier volgens de internationaal aanvaarde IPCC methode is bepaald. Temperatuur gecorrigeerde kooldioxide emissies en emissies van methaan en lachgas in 1993 waren iets hoger dan in 1990. Een kleine dip in de economische groei, vooral in de chemie, voorkwam dat de emissies verder groeiden. Voorlopige cijfers voor 1994 suggereren een significante groei in de kooldioxide emissies, hetgeen samenhangt met een voorspoedige economische ontwikkeling

    Broeikasgassen in Nederland. Methoden en emissies voor 1993 en voorlopige cijfers voor 1994

    No full text
    Dit rapport is geschreven op verzoek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, afdeling Klimaatverandering om te voldoen aan de verplichtingen in het kader van het Bewakingsmechanisme Broeikasgassen, volgens besluit van de Milieuraad van de Europese Unie van 24 juni 1993 (93/389/EEC). De lidstaten van de Europese Unie hebben afgesproken de totale CO2 emissie van de Europese Unie te stabiliseren in 2000 ten opzichte van 1990. Het bewakingsmechanisme biedt de Commissie de mogelijkheid vorderingen op weg naar dit doel te volgen op basis van een jaarlijkse inventarisatie van broeikasgasemissies. Deze rapportage bevat een korte beschrijving van de methoden zoals toegepast in Nederland, de definitieve cijfers voor 1993 en de voorlopige cijfers voor 1994. Tevens zijn cijfers voor het basisjaar 1990 gegeven. De rapportage is conform de internationaal afgesproken IPCC guidelines. De rapportage is gebaseerd op de Milieubalans cijfers, maar levert op een aantal plaatsen meer details. Daarnaast wordt de CO2-emissie in de Milieubalans volgens de bruto NMP-methode gegeven, terwijl deze hier volgens de internationaal aanvaarde IPCC methode is bepaald. Temperatuur gecorrigeerde kooldioxide emissies en emissies van methaan en lachgas in 1993 waren iets hoger dan in 1990. Een kleine dip in de economische groei, vooral in de chemie, voorkwam dat de emissies verder groeiden. Voorlopige cijfers voor 1994 suggereren een significante groei in de kooldioxide emissies, hetgeen samenhangt met een voorspoedige economische ontwikkeling.This report was written at the request of the Dutch Ministry of Housing, Physical Planning and Environment to comply with the European Unions Greenhouse Gas Monitoring Mechanism (Council Decision 93/389/EEC). The member states of the European Community have adopted the objective of stabilising CO2 emissions in the Community as a whole by 2000 at 1990 levels. The monitoring mechanism provides a means whereby the Commission can monitor progress towards this target on the basis of annual emission inventories supplied by the member states and national programmes which set out emission trajectories and policy measures to limit CO2 or to increase sinks. It also requires member states to report inventories of other greenhouse gases. Under the monitoring mechanism each member state reports its greenhouse gas emissions by the 31st of July each year. By each reporting deadline member states should supply inventories based on provisional data for the previous year and final data for the year previous to that. The first submission of provisional inventories in 1995 should also include data for the base year 1990. A review will be carried out under the responsibility of the European Commission. This report is also written to comply with the obligations under the United Nations Framework Convention on Climate Change. The inventory is compatible with the reporting requirements under the United Nations Framework Convention on Climate Change. It contains a greenhouse gas emissions inventory for the years 1993 and 1994, together with a short description of how the internationally adopted IPCC Guidelines have been applied in the Netherlands. Temperature corrected carbon dioxide emissions in 1993 and emissions of methane and nitrous oxide were slightly higher than 1990. A dip in the economic development especially in the chemical industry sector prevented a further growth in emissions. Provisional data for 1994 suggest a significant increase in carbon dioxide emissions due to the prosperous economic developments. Energy efficiency improvements prevented an even further growth in emissions.DGM/LE/K

    Monitoring van broeikasgasemissies; onzekerheden en prioriteiten voor verbetering ; Verslag van een nationale workshop gehouden in Bilthoven op 1 september 1999

    No full text
    A workshop was organised in the Netherlands on 1 September 1999 to improve the National System for Monitoring Greenhouse Gas Emissions. These are the proceedings, including discussion papers, presentations of speakers, reports of discussions and conclusions. It was the task of this workshop to introduce initiatives for adding substance and organisation to the monitoring programme. The starting point of this workshop was the monitoring of policy implementation in the light of uncertainties in emission data. The objectives were elaborated as follows: (1) Per target group: Listing the possibilities for quantitative assessment of the uncertainties of emission estimates. Overall assessment of uncertainties per sector; (2) Per target group: Improving the monitoring of emission reductions; (3) Expertise for follow-up research: Determining the institutions per sector currently equipped to carry out research on uncertainty reduction in emission estimates; (4) Who, what and when? Determining who is going to do what and when to reduce uncertainties in emission estimates; (5) Plan of action: Establishing a general plan per target group to work out the above objectives.Op 1 September 1999 is een workshop gehouden om het zgn. nationale systeem voor monitoring van broeikasgasemissies in Nederland te verbeteren. Het verslag bevat de discussiepapers, presentaties van sprekers, verslagen van de discussiesessies en de conclusies. Deze workshop werd georganiseerd om het nationale systeem te verbeteren en de informatie die in dit kader verzameld is in het Engels beschikbaar te maken. Startpunt was de monitoring van het effect van de implementatie van reductiemaatregelen in het licht van de onzekerheden in de emissies. De huidige monitoringactiviteiten hebben geresulteerd in redelijk nauwkeurige emissie-inventarisaties en de emissieschattingen, berekeningsmethodieken en werkprocessen zijn redelijk goed beschreven. Niettemin kan geconcludeerd worden dat een systematische evaluatie en documentatie van procedures, methoden en data kan leiden tot een efficienter proces van emissiecompilatie en een kwantitatief betere emissie-inventarisatie voor broeikasgassen. De doelen werden op de workshop als volgt uitgewerkt: (1) Per doelgroep: Overzicht maken van de mogelijkheden voor kwantitatieve analyse van de onderheden in de emissieberekeningen. Inschatting van alle relevante onzekerheden in emissies per sector; (2) Per doelgroep: Mogelijkheden vaststellen voor verbetering van de monitoring van emissiereducties; (3) Expertise voor vervolg-onderzoek: Overzicht van instituten die met name geschikt zijn voor uitvoering van vervolgponderzoek naar verkleining van onzekerheden in broeikasgasemissies; (4) Wie, wat, wanneer: Prioritering wat het beste wanneer en door wie kan worden gedaan om de onzekerheden in Nederlandse broeikasgasemissies te reduceren; (5) Actieplan. Een plan van aanpak per doelgroep om bovenstaande doelen verder uit te werken

    Greenhouse gas emissions in the Netherlands 1990 - 1995. Methodology and data for 1994 and provisional data for 1995

    No full text
    Met het rapport wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het bewakingsmechanisme voor broeikasgasemissies van de Europese Unie alsmede van het Klimaatverdrag. Daarbij gaat het om emissierapportages van alle broeikasgassen die niet onder het Montreal protocol vallen. De gepresenteerde Nederlandse broeikasgasemissies zijn bepaald conform de richtlijnen van de IPCC en gebaseerd op cijfers uit de MilieuBalans 1996. Er wordt een korte beschrijving gegeven van de wijze waarop de IPCC richtlijnen in Nederland zijn toegepast. Verschillen tussen IPCC sectoren en Nederlandse doelgroepen worden toegelicht en de resulterende verschillen in emissiecijfers gequantificeerd. Voor alle broeikasgassen wordt een tijdreeks 1990-1995 gepresenteerd. In 1994 waren de CO2-emissies 2,8% hoger dan in 1990. In diezelfde periode daalde de emissies van methaan met 3%, stegen de emissies van lachgas met 11% van HFK's, PFK's en SF6 met 17%. De totale emissie in CO2-equivalenten van broeikasgassen die niet onder het Montreal-protocol vallen, steeg tussen 1990 en 1994 met 3%. Dit kwam voornamelijk door de toename van de emissie van CO2 en HFK's. De niet-CO2-broeikasgassen hadden in 1994 een aandeel van 22% in het totaal van broeikasgasemissies, waarvan methaan 10%, lachgas 8% en de gehalogeneerde koolwaterstoffen zonder ozon-aantastende werking 4%. De voorlopige cijfers voor 1995 laten een sterke toename van CO2-emissies zien (3,9%) alsmede van HFK's (33%).<br

    Gebundelde voordrachten van de CKO/CCB workshop met het vergelijken van bottom-up en top-down emissieschattingen van broeikasgassen als onderwerp in Bilthoven op 27-6-1997

    No full text
    Dit rapport bevat de proceedings van een nationale CKO/CCB workshop met als onderwerp: 'Het vergelijken van bottom-up en top-down schattingen van broeikasgasemissies' die op 27 juni 1997 op het RIVM is gehouden. De belangrijkste reden voor deze workshop was het bijeenbrengen van de Nederlandse expertise op het gebied van emissies van de belangrijkste broeikasgassen CO2, CH4 en N2O en het trekken van zo mogelijk gezamenlijke conclusies als voorbereiding op een Internationale IPCC Expert Meeting over hetzelfde onderwerp die op 5-6-7 november 1997 bij het RIVM wordt gehouden. De reden voor de IPCC Expert Meeting is het verminderen van onzekerheden van emissies van broeikasgassen, het verbeteren van de IPCC Guidelines for Emission Inventories en het bij elkaar houden van de twee manieren waarop emissieschattingen worden gedaan nl: gebruik makend van de bottom-up methode gebaseerd op emissiefactoren en activiteitengegevens en de top down methode gebaseerd op een analyse van bronnen en putten van broeikasgassen gebruik makend van metingen in de Atmosfeer en Atmosfeer/klimaatmodellen. Het programma van de workshop, de algemene Conclusies en Aanbevelingen, de papers die zijn ingediend en zijn gepresenteerd en de lijst van deelnemers zijn in deze proceedings opgenomen.The objective of the Netherlands Centre for Climate Research/Climate Change and Biosphere Program (CKO/CCB) workshop entitled 'The Comparison of Bottom-up and Top-down Estimates of Greenhouse Gas Emissions' held at the RIVM in Bilthoven on 27 June 1997 was firstly, to assemble Dutch expertise on emissions of the most important greenhouse gases, CO2, CH4 and N2O. A second objective was to draw up joint conclusions in preparation and support of the International IPCC Expert Meeting, 'A Comparison of Top-Down and Bottom-Up Greenhouse Gas Emission Inventories' , to be held on 5-7 November 1997, again at the RIVM. The objectives of the IPCC Expert Meeting will be: to reduce the uncertainties in emissions of greenhouse gases, to improve the IPCC Guidelines for Emissions Inventories and to maintain the two lines set out to compile emission estimates using: (1) bottom-up methods based on emission factors and statistical activity data and (2) top-down methods based on an analysis of sources and sinks of greenhouse gases in which atmospheric measurements and atmosphere/climate models are used in combination. This report presents the general conclusions and recommendations as well as the papers presented, along with the program and the participants' list.DGM/L

    Bepaling van broeikasgasemissies, deel 2

    No full text
    In deze studie is een gedetailleerde analyse gemaakt van de oorzaken voor verschillen tussen nationale emissieschattingen, inclusief die van de tweede National Communications, en mondiale inventarisaties zoals EDGAR 2.0 en atmosferische concentratiemetingen. Dit vervolgrapport geeft achtergrondinformatie voor IPCC Expert Meetings in 1999 over Good Practice Guidelines and Inventory Quality en heeft tot doel het review- en synthese-proces van National Communications door het Klimaatsecretariaat en de Subsidiary Body on Scientific and Technological Advice (SBSTA) te ondersteunen en behandelt drie van de zes gassen: kooldioxide, methaan en lachgas. De kwaliteit van inventarisaties is belangrijk geworden sinds de aanvaarding van wettelijk bindende emissiereductiedoelen voor een groep van zes gassen in het Kyoto Protocol bij het Klimaatverdrag. Dit rapport beschrijft een aantal manieren om de kwaliteit en de onzekerheid van nationale broeikasgas-inventarisaties te schatten. Het concludeert dat het meten van concentraties in de atmosfeer niet de enige manier is, aangezien de metingen zelf omringd zijn door onzekerheden. Vergelijkingen met semi-onafhankelijke inventarisaties op nationale, regionale en mondiale schaal kunnen meer inzicht geven in de kwaliteit van de inventarisaties. De analyse heeft aangetoond dat nationale inventarisaties van industrielanden, zoals gerapporteerd in National Communications, niet transparant zijn. Of een land voldoet aan de verplichtingen in het Kyoto Protocol kan niet worden gecontroleerd op basis van slechts deze informatie. Een meer gedetailleerd standaard-format wordt aanbevolen voor rapportage van nationale inventarisaties. Een controle van de verplichtingen in het kader van het Kyoto Protocol kan dan worden uitgevoerd op basis van gelijksoortige informatie van alle industrielanden. Complete en nauwkeurige informatie over emissies van ontwikkelingslanden is nog steeds afwezig. De analyse in dit rapport is voornamelijk gebaseerd op informatie van het Klimaatsecretariaat, EDGAR en landenstudies. Voor ontwikkelingslanden is meer informatie beschikbaar uit diverse andere studies.Here, a more detailed analysis is made of differences between national emission estimates, including the second National Communications and global inventories such as EDGAR 2.0 and atmospheric concentration data. This follow-up report provides background information for IPCC expert meetings held on Good Practice Guidelines and Inventory Quality in 1999, and supports the review and synthesis process of national communications by the Climate Secretariat and the Subsidiary Body on Scientific and Technological Advice (SBSTA). It covers the greenhouse gases: carbon dioxide, methane and nitrous oxide. The report was produced at the request of the Dutch Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment. The quality of emission inventories became important after the adoption of legally binding assigned emission reductions for a group of six greenhouse gases in the Kyoto Protocol to the Climate Convention. This report describes a number of ways to estimate the quality and uncertainty of national greenhouse gas emission inventories. Measuring concentrations of greenhouse gases in the atmosphere can be concluded to be not the only independent method for verifying inventories since measurements and atmospheric models also contain errors and uncertainties. Comparisons with semi-independent inventories on national, regional and global scales can provide more insight into the quality of the inventories. Analysis showed that national inventories from industrialised countries, as reported in the National Communications, are not transparent. Compliance to the Kyoto Protocol cannot be reviewed on the basis of this information alone. Recommendations provide for a more detailed standard format for reporting national inventories. A review for the Kyoto Protocol can thus be made on the basis of similar information from all industrialised countries. Precise and complete information on emissions from non-Annex-I countries is still missing. A lack of statistics on long-term trends and a lack of country-specific emission factors make national inventories from these countries incomplete and inaccurate, especially for agriculture, forestry and land-use change. Energy statistics could also be much improved.DGM-L

    Emissie-inventarisaties en opties voor uitworpbeperking

    No full text
    Dit is het eindrapport van het project "Maatschappelijke oorzaken broeikaseffect: emissie-inventarisaties en opties voor uitworpbeperking", gefinancierd door het Nationaal Onderzoek Programma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering en het Directoraat Milieuhygiene van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. In 1990 was er weinig bekend over de nationale uitworp van de niet-CO2 broeikasgassen en de oorzaken ervan. De doelstellingen van het project waren tweeledig: het ondersteunen van de ontwikkeling van een Nederlands klimaatbeleid dat met alle broeikasgassen rekening zou houden en de identificering van lacunes in de kennis omtrent de bronnen van broeikasgassen teneinde de prioriteitstelling binnen het NOP te ondersteunen. Het eindrapport vat de vier fasen van het project samen. In de eerste fase werd een eerste voorlopige inventarisatie van de uitworp van broeikasgassen gemaakt, te weten koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide of lachgas (N2O) en de ozon precursors koolstofmonoxide (CO), stikstofoxiden (NOx) en vluchtige organische stoffen (VOS). In de tweede fase werd de opgedane kennis gebruikt om de ontwikkeling van Richtlijnen voor Nationale Uitworpinventarisaties door het gezamenlijk OESO/IPCC programma te ondersteunen, onder meer via de organisatie van een internationale workshop en de deelname aan de planningsgroep van het programma. In de derde fase werd een gedetailleerde analyse uitgevoerd van de nationale bronnen van methaan, de huidige en toekomstige uitworp, en de mogelijkheden tot beheersing van de uitworp. Tenslotte werd een vergelijkbare analyse uitgevoerd voor distikstofoxide. In deze studies werd gevonden, dat maatregelen die niet speciaal gericht zijn op het beperken van klimaatverandering, zouden helpen de uitworp van de niet-CO2 broeikasgassen te beheersen. Terwijl voor methaan, de nationale uitworp even zouden afnemen door maatregelen in de veeteelt en afvalverwijdering, zouden voor distikstofoxide de reductie in de uitworp vanuit de landbouw meer dan gecompenseerd worden door een toename in speciaal de transportsector. Het project laat ook zien, dat de toepassing van meer gedetailleerde informatie leidt tot verschillen met de Richtlijnen, enerzijds omdat niet alle broncategorieen in de Richtlijnen zijn opgenomen en anderzijds vanwege andere locatie-specifieke emissiefactoren.This report is the final summary report of the project "Social causes of the greenhouse effect ; emissions inventories and options for control", funded by the National Research Programme on Global Air Pollution and Climate Change (NRP) and the Environment Directorate of the Ministry of Housing, Physical Planning and Environment. In 1990, little was known about national emissions of greenhouse gases other than carbon dioxide. Therefore, the project was started in that year to develop a national inventory of the emissions of all greenhouse gases and their causes. The objectives of the project were twofold: supporting the development of a comprehensive Dutch climate policy and the identification of gaps in knowledge about sources of greenhouse gases to support priority setting of the NRP. The report summarizes the four phases of the project. In the first phase, a first national inventory of greenhouse gas emissions was made, capturing carbon dioxide (CO2), chlorofluorocarbons (CFCs), methane (CH4), nitrous oxide (N2O) and the ozone precursors carbon monoxide (CO), nitrogen oxides (NOx) and volatile organic compounds (VOC). In the second phase, the acquired expertise was used to support the development of Guidelines for National Emissions Inventories by the joint OECD/IPCC programme through workshop organization and participation in the international planning group. In the third phase, a detailed analysis was performed of the sources of methane, its current and future emissions and the options for control. Finally, a similar analysis was performed for nitrous oxide. In these studies, it was found that policies not specifically aiming at mitigating climate change, would help to control the emissions of the non-CO2 greenhouse gases. While for methane, national emissions would even decrease because of measures in the livestock management and waste disposal sectors, for nitrous oxide the reductions in agricultural emissions would be outweighed by increases especially in the transportation sector. The project shows that the application of more detailed information leads to differences with the Guidelines, both because of the limited number of source categories in the Guidelines and because of different, locally specific emissions factors.DGM/LENO
    corecore