27 research outputs found
Classification of mesic grasslands and their transitions of South Transdanubia (Hungary)
Relevés from meadows and pastures of South Transdanubia (Hungary) are evaluated by clustering and ordination methods. The relevé selection focused on the Arrhenatheretalia order but its transitions towards other types were also included. The groups of relevés are delimited and described according to differential, dominant and constant species. Ecological conditions of the groups were compared using indicator values. Nine groups were distinguished, four of them belonging strictly to the order Arrhenatheretalia. Each alliance of Arrhenatheretalia presented in the study area (Cynosurion, Arrhenatherion) was represented by two groups. Groups from these two alliances are separated along a light gradient, while groups of the same alliance differ in nutrient values. Within Cynosurion, the nutrient-poor group cannot be identified unambiguously as any syntaxa previously known from Hungary. The nutrient-rich Cynosurion meadows are similar to Lolio–Cynosuretum, however, they show a stronger relationship with wet meadows. Within Arrhenatherion, Pastinaco–Arrhenatheretum is recognised as a hay meadow of nutrient-rich soils. The other meadow type is similar to Filipendulo–Arrhenatheretum, thus raising syntaxonomical problems. There are transitional groups towards semi-dry and wet meadows, one dynamic phase and one outlier group among the other five clusters
Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven
In opdracht van de gemeente Leeuwarden heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Drachtstercomplex, vindplaats 2 en vindplaats 4. De Drachtsterweg wordt gewijzigd in het kader van herontwikkeling c.q. een betere ontsluiting van Leeuwarden vanaf de rijksweg N 31 Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn op vindplaats 2 en de westzijde van vindplaats 4 geen sporen aangetroffen. Het aanleggen van de proefsleuven werd bemoeilijkt door grote wateroverlast en de grote diepte van de archeologische laag (vindplaats 2) en de aanwezigheid van een dikke laag nat bouwzand, een persriool en pvc buizen (vindplaats 4 westzijde). Op deze vindplaatsen zijn kijkgaten gegraven om de diepte van de archeologische laag vast te stellen. Op vindplaats 2 ligt de archeologische laag op een diepte tussen 1,90 – 2,40 meter onder maaiveld. Op vindplaats 4 westzijde ligt de archeologische laag op een diepte van ca. 1,50 meter onder maaiveld. Beide vindplaatsen zijn opgehoogd met een ca. 1,20 meter dikke laag ten opzicht van het oorspronkelijke maaiveld.
Ook op vindplaats 4 oostzijde is het oorspronkelijke maaiveld opgehoogd met een 0,90 – 1,30 meter dikke laag. Daarnaast lijkt het gebied geëgaliseerd: in de ophogingslaag werden ook klonten van de natuurlijke ondergrond aangetroffen. Vooral in put 6 aan de zuidzijde is de verstoring door ophoging/egalisering groot.
Onder een dunne laag die over is van de oorspronkelijke bouwvoor zijn, in put 5 en het noordelijke gedeelte van put 6, een aantal sporen aangetroffen uit de Late Middeleeuwen en de 17e eeuw. De sporen bestaan uit kuilen, sloten en een greppel. De sporen hebben te maken met de terp Teerns, die rond 1925 grotendeels afgegraven is en waarop vanaf de Late Middeleeuwen twee boerderijplaatsen lagen en een kerk