46 research outputs found

    Resistentie tegen Meloidogyne: van mechanismen tot management

    Get PDF
    Omdat Meloidogyne-soorten in tegenstelling tot veel cystenaaltjes meestal polyfage planteneters zijn, is resistentie niet alleen in gevoelige hoofdgewassen wenselijk, maar ook in voorvruchten in de rotatie. Groenbemesters die vrijwel resistent zijn tegen M. chitwoodi en M. fallax zijn ontwikkeld. Het inzetten van verschillende resistenties in opvolgende gewassen is bevorderlijk voor de duurzaamheid van resistenties tegen Meloidogyn

    Biologische beheersing van wortelknobbelaaltjes in de biologische teelt van groenten en bloemen onder glas : stand van kennis : verslag van onderzoek over de periode 2005 tot 2010

    Get PDF
    From 2005 to 2009, research was directed towards obtaining a solution for the damage caused by the root knot nematode Meloidogyne spp. in organically cultured flowers and vegetables. Soil steaming is often used and an effective method of control, however, requires substantial amounts of energy and eliminates beneficial soil organisms. Therefore, the research aimed at the development of alternative means of control. The research focused on means as well as methods, varying from biological means and soil desinfectation to system solutions such as use of crop rotation schemes. This project was financed by the Dutch Ministry of Agriculture, Nature and Food Quality (LNV)

    Effect of green manure crops and organic amendments on incidence of nematode-borne tobacco rattle virus

    Get PDF
    Tobacco rattle tobravirus (TRV) may infect several ornamental bulb crops and is transmitted by trichodorid nematodes. Paratrichodorus teres, P. pachydermus and Trichodorus similis are the main vectors in the Netherlands. In field experiments the effects of various pre-crops and organic amendments on the TRV Infection Potential of Soils (TRV-IPS) and on disease level in tulip and gladiolus were studied. Organic matter amendment of soil at a rate of 1% dry weight has been shown to reduce the host finding activity of P. teres under laboratory conditions. In a field containing viruliferous P. teres dahlia, italian ryegrass, white mustard and fodder radish were grown or the soil was kept fallow and the resulting TRV-IPS prior to the bulbous test crops was measured by a soil dilution bait test method. The application of organic matter was tested after dahlia as pre-crop. Household waste compost (GFT compost) was applied as a soil mix or planting furrow treatment at 12 tons dry weight per ha for tulip and gladiolus. Spent mushroom compost (Champost) was added as planting furrow treatment at 17 or 12 tons dw/ha, respectively, for tulip and gladiolus. The percentage of TRV diseased plants was determined at flowering in all pre-crop and organic amendment treatments. Champost in the planting furrow and fodder radish as a preceding crop reduced the percentage infection in tulip under favourable conditions for TRV infection. In gladiolus most organic amendments, fodder radish as pre-crop and keeping the soil fallow reduced the TRV infection rate of the plants during the first growing season, but not of the plants grown from the corms in the next year

    Biologisch uitgangsmateriaal komkommer : eigenschappen en toepasbaarheid van de onderstam Sicyos angulatus

    Get PDF
    Dit project heeft tot doel gehad te bepalen of nieuwe herkomsten van de onderstam Sicyos angulatus de negatieve eigenschappen van Harry hebben (toename van de aaltjespopulatie gedurende teelt en een moeizame verentbaarheid). De afwezigheid van één van deze kenmerken zou een doorbraak voor de biologische komkommerteelt betekenen. De onderstam Sicyos angulatus 8381 lijkt zeker belangrijk genoeg om mee door te gaan. Publicatie van gegevens zal dan ook volgen om telers en veredelingsbedrijven op de hoogte te stellen van dit uitgangsmateriaal met bijzondere eigenschappen. Helaas is het nog te vroeg om in te kunnen schatten of deze onderstam de biologische komkommerteelt de zo hard nodige impuls kan geven

    Tabaksratelvirus in aardappel : abaksratelvirus als oorzaak van kringerigheid en opbrengstreductie in aardappelrassen

    Get PDF
    Tabaksratelvirus (TRV) behoort tot de zogenaamde ‘tobravirussen’ en komt bij een zeer groot aantal plantensoorten voor. TRV wordt van de ene naar de andere plant overgebracht door aaltjes die behoren tot de geslachten Trichodorus en Paratrichodorus. In Nederland gaat het vooral om de soorten Paratrichodorus teres, Paratrichodorus pachydermus en Trichodorus primitivus. Deze aaltjes komen vrijwel uitsluitend voor op zandgrond en lichte zavelgrond. Het in dit rapport beschreven onderzoek had als voornaamste doelstelling na te gaan of TRV wordt overgedragen naar dochterknollen en vandaar naar de volgende teelt. Er zijn zes aardappelrassen in het onderzoek meegenomen. Deze rassen verschillen van elkaar in resistentieniveau tegen kringerigheid: Bintje en Roxy werden beschouwd als weinig vatbaar, Saturna en Wilja als vrij weinig vatbaar en Santé en Santana als vatbaar. In dit onderzoek is vastgesteld dat een moederknol of -plant die wordt geïnfecteerd door een Trichodoride-aaltje, het virus kan overdragen aan haar dochterknollen. Er zijn grote verschillen in vatbaarheid voor TRV tussen de aardappelrassen en virustypen. Wat betreft gevoeligheid voor kringerigheid in de knollen, zijn er eveneens verschillen tussen rassen en virustypen. Ook wat betreft overdraagbaarheid van het virus via het pootgoed zijn er verschillen tussen rassen en virustype (c.q. de aaltjessoort die als primaire vector optrad

    Waardplantgeschiktheid van roos voor het wortelknobbelaaltje Meloidogyne hapla : zeven M. hapla-isolaten, zes cultivars en een onderstam

    Get PDF
    Het noordelijk wortelknobbelaaltje, Meloidogyne hapla, wordt de laatste jaren steeds vaker aangetroffen in substraatteelten van roos. Onderzoek naar de schadelijkheid en populatieontwikkeling van dit wortelaaltje bij roos op substraat vereist de aanwezigheid van een vatbare cultivar of onderstam en een M. hapla-isolaat dat tot aantasting in staat is. Omdat uit het eerste onderzoek bleek dat niet elke roos en isolaat een geschikte combinatie is, is een potproef uitgevoerd om geschikte roos/isolaat-combinaties te vinden. In de proef zijn zes rozencultivars, Black Beauty, Indian Femma!, Queensday, Red Berlin, Sunbeam en Vendela en de onderstam Natal Briar opgenomen in combinatie met zeven verschillende M. hapla-isolaten: Has, Haw, Hbz, Hby, Hh, Hj en RZ. Alle isolaten zijn getest in een zilverzand/perliet grof-substraat (2 : 1). Alleen het isolaat RZ is ook in kokos en perliet fijn beproefd. De planten zijn geïnoculeerd met 10.000 J2 van M. hapla per plant en negen weken later beoordeeld op aantallen eimassa’s per plant. Het tomatenras Moneymaker diende als zeer vatbare controle om de vitaliteit van de isolaten te controleren. In tegenstelling tot het tomatenras Moneymaker, waarop gemiddeld over alle M. hapla-isolaten 638 eimassa’s per plant aanwezig waren, waren de rozen met gemiddeld bijna 8 eimassa’s per plant beduidend minder vatbaar voor de geteste M. hapla-isolaten. Van de rozen zijn de onderstam Natal Briar en de cultivar Vendela het meest vatbaar, wat met name geldt voor de isolaten Hbz en Hh. Deze roos/isolaat-combinaties leverden 43 tot 58 eimassa’s per plant op. In combinatie met de andere cultivars varieerde het aantal eimassa’s voor Hbz en Hh van 0,2 tot 23,8 per plant. De isolaten Has, Haw, Hby, Hj en RZ, leverden bij alle onderzochte rozen geen of slechts weinig eimassa’s op, variërend van 0 tot 15,5 eimassa’s per plant. Dit onderzoek heeft vier roos/isolaat-combinaties opgeleverd waarmee de schade- en bestrijdingsproeven kunnen worden uitgevoerd, namelijk Natal Briar en Vendela in combinatie met de isolaten Hbz en Hh

    Perspectieven voor onderzoek naar de rol van mycorrhizas in het functioneren van bodemecosystemen

    No full text
    corecore