539 research outputs found

    Reasoning about morality:The empirical turn in Early-Modern moral philosophy from Hobbes to Rousseau

    Get PDF
    This thesis investigates the accounts of human understanding proposed by Thomas Hobbes, John Locke, the Abbé de Condillac, Claude-Adrien Helvétius and Jean-Jacques Rousseau, and explores the consequences of their epistemologies for their theories of morality and natural law. In response to the ethical question how humans may determine the morality of their conduct by means of reason, the five thinkers we will investigate draw normative conclusions from a descriptive account of human nature. We will thus see that their descriptive account of the role of both the passions and reason in the determination of our actions provides the basis for a normative account of moral judgment. For the five thinkers we will investigate, reason is thus not merely the ability to produce knowledge by comparing disparate ideas, but also a faculty involved in practical deliberation, which not only allows us to determine whether our actions are prudent, but ultimately also whether they are moral. Accordingly, their account of human understanding not only constitutes their epistemology, but is also an integral part of their moral philosophy. As the epistemology of these five thinkers is clearly empirical in outlook, this thesis will thus document the impact of the empirical turn on early-modern moral philosophy. This enquiry will provide grounds to reconsider some prevailing scholarly opinions on the relation between reason and the passions in early-modern moral philosophy. In addition, our discussion will aim to clarify the relation between facts and values in the theories of several early-modern thinkers predating Hume. Finally, this thesis will trace the development of early-modern consequentialist accounts of normative judgment towards more explicit formulations of utilitarianism, and discuss the objections of one of the most important early-modern opponents of consequentialism – Jean-Jacques Rousseau

    The complex relationship between interrogation techniques, suspects changing their statement and legal assistance.

    Get PDF
    This study aims to provide more insight in the complex and dynamic relationships between interrogation techniques, changes in suspects’ statements and the presence of a lawyer. In doing so, it shows the importance of taking into account the conditions under which interrogation techniques can elicit statements from suspects. Based on a Dutch sample of 168 police interviews of suspects in homicide cases structural equation modelling is used to analyse (1) the extent to which interrogation techniques mediate suspects changing their statement and (2) the extent to which the presence of a lawyer moderates the relationship between interrogation techniques and suspects changing their statement. The results show that manipulative interrogation techniques mediate the changing statement of silent suspects compared to suspects who give a statement on personal matters or deny only during interviews without a lawyer. Based on the findings it can be concluded that the presence of a lawyer can change the dynamics of police interviews of suspects. This is an important conclusion given the European developments in strengthening the safeguards of the rights of suspects in police custody. The presence of a lawyer might contribute to reducing false confessions, avoid tunnel vision, and prevent miscarriages of justice

    Te hard van stapel gelopen.

    Get PDF
    Hoe goed we ook trachten de samenleving te organiseren, fraude maakt er deel van uit. Dit blijkt uit spraakmakende grote schandalen zoals de Enron-zaak, de Bouwfraude-zaak en de Nigerian letter scams. Maar fraude komt ook op minder geruchtmakende schaal voor, zoals oplichting op veilingsites, op de werkvloer en dergelijke. Fraude doet zich dus in vele verschillende gedaanten voor en maakt vele verschillende mensen tot slachtoffer. Het is dus van groot belang zicht te krijgen op de omvang van fraude, wie de daders en slachtoffers van fraude zijn, waarom fraude gepleegd wordt en in welke mate fraude bestreden kan worden

    Income Inequality Decomposition, Russia 1992-2002: Method and Application

    Get PDF
    Decomposition methods for income inequality measures, such as the Gini index and the members of the Generalised Entropy family, are widely applied. Most methods decompose income inequality into a between (explained) and a within (unexplained) part, according to two or more population subgroups or income sources. In this article, we use a regression analysis for a lognormal distribution of personal income, modelling both the mean and the variance, decomposing the variance as a measure of income inequality, and apply the method to survey data from Russia spanning the first decade of market transition (1992-2002). For the first years of the transition, only a small part of the income inequality could be explained. Thereafter, between 1996 and 1999, a larger part (up to 40%) could be explained, and ‘winner’ and ‘loser’ categories of the transition could be spotted. Moving to the upper end of the income distribution, the self-employed won from the transition. The unemployed were among the losers

    Raadsman bij politieverhoor

    Get PDF
    Samenvatting Probleemstelling Decennia lang wordt er al gediscussieerd over de toelating van de raadsman bij het politiële verdachtenverhoor. In juli 2008 is een tweejarig experiment van start gegaan waarbij de advocaat tot het (eerste) politieverhoor toegelaten wordt. Dit rapport doet verslag van het onderzoek naar dat experiment en de bevindingen die we hebben gedaan. Dat de raadsman nu binnen een experimentele situatie bij het politieverhoor wordt toegelaten moet begrepen worden tegen de achtergrond van internationale ontwikkelingen en een aantal strafzaken waarin de verdachte ten onrechte veroordeeld is, mede op basis van een valse bekentenis. Aanleiding zijn de fouten die in de Schiedammer Parkmoord tijdens het vooronderzoek door politie, Openbaar Ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut gemaakt zijn en de daarop gebaseerde verkeerde rechtelijke beslissingen. Deze vormden de aanleiding tot het Programma Versterking Opsporing en Vervolging dat als doel had de waarheidsvinding in strafzaken te optimaliseren. Het programma omvatte maatregelen die enerzijds gericht waren op het verbeteren van de kwaliteit van het politieverhoor en anderzijds op het bevorderen van de transparantie van het politieverhoor. Eén van de maatregelen uit het programma was de invoering van audio dan wel audiovisuele registratie van verhoren in ernstige zaken. In aanvulling op het programma werd bovendien de politieke wens geuit om de advocaat toe te laten tot het politieverhoor. Nadat de Tweede Kamer de motie Dittrich aanvaard had, zegde de minister van Justitie toe tijdelijk een verandering in de procedure van de eerste politiële verdachtenverhoren in te voeren: het ‘experiment raadsman bij politieverhoor’. Het doel van het experiment is te bekijken wat de meerwaarde is van de aanwezigheid van de raadsman op het bevorderen van de transparantie en verifieerbaarheid van het verhoor en het voorkomen van ongeoorloofde pressie. De praktische uitwerking van deze doelstelling betreft een tweeledige verandering van de verhoorsituatie: de advocaat wordt toegelaten tot het verhoor én advocaat en verdachte krijgen voorafgaand aan het verhoor de gelegenheid in beslotenheid met elkaar te overleggen. De invoering van deze tijdelijke (experimentele) maatregel geldt voor alle (voltooide) misdrijven tegen het leven gericht, genoemd in Titel XIX Wetboek van Strafrecht in de regio’s Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond. Ten behoeve van het experiment is het ‘protocol pilot raadsman bij politieverhoor van verdachten’ opgesteld, dat voorschrijft hoe alle deelnemers aan de verhoren zich zouden moeten opstellen. Het is belangrijk te vermelden dat raadsman en verdachte volgens het protocol tijdens het verhoor geen contact met elkaar mogen hebben. Daarbij mag de raadsman het verhoor op geen enkele manier verstoren en alleen ingrijpen wanneer het pressieverbod volgens hem overtreden wordt. De advocaat krijgt hiermee dus een passieve rol tijdens het verhoor toebedeeld. De doelstelling van onderhavig onderzoek is de feitelijke gang van zaken rondom het politieverhoor met voorafgaande consultatie en toelating van raadslieden zo zorgvuldig mogelijk in kaart te brengen. De beschrijving van de feitelijke gang van zaken en de ervaringen van betrokkenen bij het experiment vormen dan ook de kern van het onderzoek. Daarnaast wordt getracht vast te stellen of en in hoeverre de verhoorsituatie verandert door de hierboven besproken aanpassingen. De centrale vraagstelling van het onderzoek luidt: Hoe verlopen de eerste politieverhoren met voorafgaande consultatie en aanwezigheid van de advocaat en wat zijn feitelijke waarneembare gevolgen van de consultatie en de aanwezigheid op het verloop van het verhoor? [.....] Als laatste kan aangestipt worden dat er inmiddels een nieuwe situatie is ontstaan naar aanleiding van jurisprudentie van het EHRM en de HR. Het is interessant te bezien in welke mate de conclusies uit dit onderzoek stand houden in de context van die ontwikkelingen. Met andere woorden: in hoeverre hebben we te maken met blijvende effecten? Dit zal over enkele jaren moeten blijken en het laatste woord over de uitbreiding van het bijstandsrecht tijdens verdachtenverhoren zal zeker nog niet gesproken zijn

    Top-down or bottom-up: Contrasting perspectives on psychiatric diagnoses

    Get PDF
    Clinical psychiatry is confronted with the expanding knowledge of medical genetics. Most of the research into the genetic underpinnings of major mental disorders as described in the categorical taxonomies, however, did reveal linkage with a variety of chromosomes. This heterogeneity of results is most probably due to the assumption that the nosological categories as used in these studies are disease entities with clear boundaries. If the reverse way of looking, the so-called bottom-up approach, is applied, it becomes clear that genetic abnormalities are in most cases not associated with a single psychiatric disorder but with a certain probability to develop a variety of aspecific psychiatric symptoms. The adequacy of the categorical taxonomy, the so-called top-down approach, seems to be inversely related to the amount of empirical etiological data. This is illustrated by four rather prevalent genetic syndromes, fragile X syndrome, Prader-Willi syndrome, 22q11 deletion syndrome, and Noonan syndrome, as well as by some cases with rare chromosomal abnormalities. From these examples, it becomes clear that psychotic symptoms as well as mood, anxiety, and autistic features can be found in a great variety of different genetic syndromes. A psychiatric phenotype exists, but comprises, apart from the chance to present several psychiatric symptoms, all elements from developmental, neurocognitive, and physical characteristics

    Glycosylated hemoglobin as a screening test for hyperglycemia in antipsychotic-treated patients: a follow-up study

    Get PDF
    PURPOSE: To assess the point prevalence of undetected prediabetes (preDM) and diabetes mellitus (DM) in patients treated with antipsychotics and to compare metabolic parameters between patients with normoglycemia (NG), preDM, and DM. Furthermore, conversion rates for preDM and DM were determined in a 1-year follow-up. PATIENTS AND METHODS: In a naturalistic cohort of 169 patients, fasting glucose (FG) and hemoglobin A(1c) (HbA(1c)) criteria were applied at baseline and at follow-up after 1 year. A distinction was made between baseline patients diagnosed according to FG (B-FG) and those diagnosed according to HbA(1c) (B-HbA(1c)). Conversion rates in the 1-year follow-up were compared between B-FG and B-HbA(1c). RESULTS: At baseline, preDM and DM were present in 39% and 8%, respectively. As compared to patients with NG, metabolic syndrome was significantly more prevalent in patients with preDM (62% vs 31%). Although the majority of patients were identified by the FG criterion, HbA(1c) contributed significantly, especially to the number of patients diagnosed with preDM (32%). Regarding the patients with preDM, conversion rates to NG were much higher in the B-FG group than in the B-HbA(1c) group (72% vs 18%). In patients diagnosed with DM, conversion rates were found for B-FG only. CONCLUSION: PreDM and DM are highly prevalent in psychiatric patients treated with antipsychotic drugs. HbA(1c) was shown to be a more stable parameter in identifying psychiatric patients with (an increased risk for) DM, and it should therefore be included in future screening instruments

    Plasma levels of nitric oxide related amino acids in demented subjects with Down syndrome are related to neopterin concentrations

    Get PDF
    Subjects with Down syndrome (DS) have abnormalities in virtually all aspects of the immune system and almost all will be affected with Alzheimer's disease (AD). It is thought that nitric oxide (NO) is involved in the pathophysiology of AD. In the present study, including a total of 401 elderly DS subjects, the spectrum of plasma amino acids and neopterin was investigated and related to development of AD. Concentrations of nearly all amino acids in DS subjects differed significantly from those of healthy controls. Neopterin was increased in DS subjects, especially in dementia. The production of NO as reflected by an increased citrulline/arginine ratio (Cit/Arg ratio) was enhanced during development of clinical dementia. Neopterin concentrations correlated to the Cit/Arg ratio only in the group of prevalent demented subjects (rho = 0.48, P = 0.006). The results of this study are suggestive for an increase in oxidative processes in DS subjects with AD
    corecore